Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.3.3.4
6.3.3.4 Resterende bepalingen van EEX-Verordening van toepassing?
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS507166:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 17 november 1998 (Van Uden Maritime/Deco-Line), NJ 1999, 339, m.nt. PV, r.o. 19-25.
HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/Intership Yachting), NJ 2001, 90, m.nt. PV, r.o. 52; vgl. ook (kritisch) P. VLAS in zijn noot (sub 4) bij dit arrest: 'Hierin wordt art. 18 EEX inzake de stilzwijgende aanvaarding van rechtsmacht in de ban gedaan als basis voor de bevoegdheid tot het nemen van voorlopige of bewarende maatregelen.'.
Vgl. art. 126 lid 3 (oud) Rv op grond waarvan de rechter van het land van de woonplaats van de eisende partij bevoegd was (het zogenaamde forum actoris); de bepaling vormde eveneens een bepaling van rechtsmacht (zie daartoe HR 5 december 1940 (Van der Goes/Sch&stedt), NJ 1941, 312, m.nt. EMM).
HvJ EG 17 november 1998 (Van Uden Maritime/Deco-Line), NJ 1999, 339, m.nt. PV, r.o. 42.
Indien het bodemgeding een arbitraal geding vormt, zal de rechter die een voorlopige of bewarende maatregel beveelt, zijn rechtsmacht slechts kunnen ontlenen aan art. 31 EEX. De gewone rechter kan geen rechtsmacht ontlenen aan de resterende bepalingen van de EEX-Verordening en zal slechts voorlopige of bewarende maatregelen gelasten op grond van art. 31 EEX alléén:
’19 Met betrekking tot de bevoegdheid van de kortgedingrechter krachtens het Executie-verdrag staat om te beginnen vast, dat een rechter die op grond van de artikelen 2 en 5 tot en met 18 Executieverdrag bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen, ook bevoegd is de nodige voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten.
20 Artikel 24, dat is opgenomen in afdeling 9 van het Executieverdrag, bevat een aanvullende bevoegdheidsregel die geen deel uitmaakt van het stelsel van de artikelen 2 en 5 tot en met 18; het houdt in, dat ook indien een gerecht niet bevoegd is kennis te nemen van het bodemgeschil, het voorlopige of bewarende maatregelen kan gelasten, mits het maatregelen betreft die kunnen worden bevolen krachtens de wetgeving van de staat van de rechter bij wie de vordering wordt ingesteld.
21 (...).
22 De rechter die uit hoofde van één van de bevoegdheidsgronden van het Executieverdrag bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen, is dus tevens bevoegd voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten, zonder dat deze laatste bevoegdheid afhankelijk is van het vervuld zijn van nadere voorwaarden, zoals die genoemd in de derde vraag van de verwijzende rechter.
23 De overeenkomst tussen Van Uden en Deco-Line in het hoofdgeding bevat evenwel een arbitraal beding.
24 Wanneer partijen een uit een overeenkomst voortspruitend geschil rechtsgeldig aan de overheidsrechter hebben onttrokken om het aan het oordeel van een scheidsgerecht te onderwerpen, is er geen overheidsrechter die in de zin van het Executieverdrag bevoegd is kennis te nemen van het bodemgeschil. Een partij bij een dergelijke overeenkomst heeft dan niet de mogelijkheid voorlopige of bewarende maatregelen te vorderen bij een overheidsrechter die krachtens het Executieverdrag bevoegd is kennis te nemen van het bodemgeschil.
25 In dat geval kan een overheidsrechter alleen voorlopige of bewarende maatregelen gelasten op grond van artikel 24 Executieverdrag."1 [cursief toegevoegd]
Zulks betekent dat de rechter in een geding op de voet van art. 31 EEX-Verordening geen rechtsmacht kan ontlenen aan art. 24 EEX-Verordening (art. 18 EEX), dat ziet op het geval dat de verweerder verschijnt, doch zich in het geding dat strekt tot voorlopige of bewarende maatregelen niet erop beroept dat de rechter onbevoegd is, als de genoemde rechter niet (tevens) krachtens art. 2 e.v. EEX bevoegd is of zal zijn tot kennisneming van het bodemgeding.
’52 Niettemin moet in dit verband worden opgemerkt dat, anders dan de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie hebben gesteld, het feit dat in een summiere procedure, die gericht is op verkrijging van voorlopige of bewarende maatregelen in spoedgevallen en die niet vooruitloopt op het bodemgeschil, de verweerder voor de kortgedingrechter verschijnt, niet volstaat om op grond van artikel 18 Executieverdrag een onbeperkte bevoegdheid van deze rechter aan te nemen tot het gelasten van alle door hem passend geachte voorlopige of bewarende maatregelen, alsof hij krachtens het Executieverdrag bevoegd was van het bodemgeschil kennis te nemen."2
Art. 23 EEX (art. 17 EEX), dat partijen toelaat een forumkeuze voor een gerecht van een lidstaat te maken, komt niet voor toepassing in aanmerking. Zulks betekent dat partijen niet op grond van art. 23 EEX-Verordening kunnen overeenkomen dat (terwijl voor de bodemzaak een arbitraal geding aanhangig moet worden gemaakt) de Nederlandse kortgedingrechter bevoegd is voorlopige maatregelen te nemen.3 Indien de Nederlandse kortgedingrechter zich niettemin op grond van art. 8 lid 1 Rv of art. 13 Rv bevoegd acht, zal zijn beslissing niet een voorlopige maatregel als bedoeld in art. 31 EEX-Verordening vormen (en overeenkomstig art. 32 e.v. EEX-Verordening kunnen worden tenuitvoergelegd) als zijn beslissing niet tevens aan de voorwaarden van art. 31 EEX-Verordening voldoet (zie ook 6.3.3.5).
Art. 31 EEX-Verordening bepaalt slechts dat de in de wetgeving van een verdragsluitende Staat voorziene voorlopige of bewarende maatregelen bij gerechten van die Staat kunnen worden gevraagd, doch bepaalt niet in welke gevallen de desbetreffende rechters precies rechtsmacht hebben. Het is de vraag of de rechter zijn eigen recht (de lex fori) mag toepassen inzake de vraag of hem terzake rechtsmacht toekomt. Wij kunnen hierbij denken aan bevoegdheidsbepalingen van commuun internationaal privaatrecht, als bijvoorbeeld art. 2 Rv (het zogenaamde forum rei), art. 8 (de forumkeuze) en art. 10 Rv (het voor een beperkt aantal gevallen (nog steeds) bestaande forum actoris).4
Blijkens het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Van Uden Maritime/ Deco-Line zal in beginsel de lex fori de rechtsmacht van de rechter kunnen bepalen:
’42 Ten aanzien van meer in het bijzonder de omstandigheid dat de nationale rechter zijn bevoegdheid in dit geval heeft gegrond op een van de nationale bepalingen genoemd in artikel 3, tweede alinea, Executieverdrag, dient eraan te worden herinnerd, dat volgens de eerste alinea van dit artikel degenen die op het grondgebied van een verdragsluitende staat woonplaats hebben, niet voor de rechter van een andere verdragsluitende staat kunnen worden opgeroepen dan krachtens de regels genoemd in de afdelingen 2 tot en met 6 van titel II, dat wil zeggen in de artikelen 5 tot en met 18. Het in artikel 3 neergelegde verbod om exorbitante bevoegdheidsregels in te roepen, geldt dus niet voor de bijzondere regeling van artikel 24."5
Zelfs het op grond van art. 3 lid 2 EEX-Verordening in de bijlage bij de Verordening opgenomen "verbod" van exorbitante bevoegdheidsregels geldt niet voor de bijzondere regeling van art. 31 EEX-Verordening.