Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/
Verhandeling
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS304902:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Overigens constateert Dommering (1987) dit zelf ook op p. 187-188. Hetzelfde geldt voor hen die partijen, welke zich op enige vorm van immuniteit kunnen beroepen (bijvoorbeeld staatimmuniteit of parlementaire immuniteit), in rechte willen betrekken. De Europese instanties hebben klachten ter zake tot nu toe immer afgewezen, nu het hier in beginsel legitieme en niet-disproportionele beperkingen van het recht op toegang tot de rechter betreft. Uitgebreid hieromtrent Knigge (1998), p. 99-123 en voorts EVRM R&C, art. 6 (A.W. Heringa), § 3.6.1.6, beiden met vermelding van relevante rechtspraak. Ik laat deze kwestie hier onbesproken, omdat niet van een aan de persoon van de eiser gekoppelde beperking tot procederen sprake is.
Peeters (1984), p. 16-17.
Het recht op toegang kan volgens de Europese rechtspraak voor bepaalde categorieën van personen beperkt zijn. Met name geldt dat voor handelingsonbekwamen, zoals minderjarigen en ondercuratelegestelden. Dommering laat daarnaast nog onder andere gefailleerden en krakers de revue passeren. Inderdaad verliest een failliet zijn procesbekwaamheid aan zijn curator die namens hem in rechte optreedt; de ratio daarvan is - zo kan men stellen - gelegen in het feit dat de curator niet alleen de belangen van de failliet behartigt, maar ook die van de gezamenlijke schuldeisers. Voorts kan een kraker die willens en wetens anoniem wil blijven zich slechts toegang tot de rechter verschaffen onder opgave van zijn anonimiteit. Daarmee zijn zo ongeveer de beperkingen in het toegangsrecht tot de rechter voor deze groepen wel aangegeven. Maar afgezien daarvan is hun vermelding in verhouding tot het recht op toegang minder logisch, aangezien voor deze categorieën niet zozeer het toegangsrecht tot de rechter aan de orde is als wel de (on)mogelijkheid voor de wederpartij van deze(n) om hen in een procedure te betrekken.1 Ik concentreer mij derhalve op de minderjarigen en de ondercuratelegestelden, doch niet dan na de volgende inleidende opmerking.
Peeters legt ten aanzien van de toetsing van de beperkingen die kunnen worden aangebracht aan het recht op toegang tot de rechter van minderjarigen een link met het gelijkheidsbeginsel in art. 14 EVRM, nu dit artikel beschermt tegen elke discriminatie in het genot van de rechten en vrijheden neergelegd in het EVRM. Een beperking dient dan als discriminatoir aangemerkt te worden indien deze een objectieve en redelijke rechtvaardiging mist.
'Het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging moet worden beoordeeld in verhouding tot het doel en de gevolgen van de betrokken maatregel, rekening houdend met de beginselen die gelden in een democratische samenleving.'2
Hetgeen Peeters stelt met betrekking tot minderjarigen heeft uiteraard ook te gelden ten aanzien van ondercuratelegestelden.