Vergelijk conclusie A-G Niessen, 15 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:486 en Hoge Raad, 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:349.
Rb. Noord-Nederland, 27-01-2021, nr. AWB LEE - 19 , 3880
ECLI:NL:RBNNE:2021:241, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
27-01-2021
- Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 3880
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2021:241, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 27‑01‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:663, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2021/0343 met annotatie van
Uitspraak 27‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Aan eiseres is een naheffingsaanslag omzetbelasting met daarbij een vergrijpboete opgelegd omdat eiseres in haar aangifte omzetbelasting ten onrechte de margeregeling heeft toegepast. Enkel de vergrijpboete is in geschil. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht opgelegd is. Bij het toepassen van de margeregeling had eiseres zorgvuldig moeten (laten) onderzoeken of zij wel aan de voorwaarden voldeed. Gelet op de manier waarop eiseres tot toepassing van de margeregeling is gekomen heeft eiseres dat niet gedaan. Het is daarom aan de grove schuld van eiseres te wijten dat aanvankelijk te weinig omzetbelasting is afgedragen. De rechtbank acht de boete gepast en geboden. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen wanverhouding tussen de ernst van het feit en de hoogte van de boete. Ook de financiële omstandigheden van eiseres zijn geen reden voor matiging omdat binnen eiseres al geruime tijd geen activiteiten meer worden verricht. De rechtbank verlaagt de boete wel met 5% omdat de procedure te lang geduurd heeft.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3880
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde van eiseres] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 aan eiseres met dagtekening 27 december 2018 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 676.678.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 54.723 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 100.000.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover dat zag op de vergrijpboete gegrond verklaard. De boete heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 67.467. De naheffingsaanslag en beschikking belastingrente zijn niet verminderd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 21 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar middellijk bestuurder [naam middellijk bestuurder van eiseres] , bijgestaan door mr. [gemachtigde van eiseres] , [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres] en [kantoorgenoot van gemachtigde van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam collega van gemachtigde van verweerder] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
De activiteiten van belanghebbende bestaan voornamelijk uit het overnemen van voorraden en inventarissen van failliete ondernemingen en de verkoop hiervan.
1.2.
In 2016 heeft eiseres met de curatoren van een drietal vennootschappen activa overeenkomsten gesloten waarmee eiseres de handelsvoorraden overnam. Op de desbetreffende transacties is artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) toegepast.
1.3.
De curatoren hebben daarna namens eiseres de handelsvoorraden verkocht en daarbij diverse kosten gemaakt. In 2016 heeft eiseres van de curatoren voorschotbetalingen ontvangen. De definitieve afrekening is op 18 mei 2018 door de curatoren opgemaakt. De saldi van de verkoopopbrengsten en kosten hebben de curatoren aan eiseres voldaan.
1.4.
Op 30 april 2018 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek aangekondigd. De eerste dag van het boekenonderzoek is 4 juni 2018.
1.5.
Naar aanleiding van de definitieve afrekening van de curatoren (zie 1.3.) heeft eiseres de verschuldigde omzetbelasting over de totale omzet uit de bij 1.2. en 1.3. genoemde transactie in de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018 aangegeven. De middellijk bestuurder van eiseres heeft zelf de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018 verzorgd en op 30 juli 2018 ingediend. De specificatie van de aangifte is als volgt:
Gerealiseerde omzet | € 9.948.691 | |||
Af te dragen omzetbelasting | € 2.089.225 | |||
Omzet margeregeling | -/- € 3.380.841 | -/- € 710.037 | ||
€ 6.567.850 | € 1.379.188 | |||
Voorbelasting | -/- € 266.807 | |||
Af te dragen omzetbelasting | € 1.112.381 |
1.6.
Bij e-mail van 9 oktober 2018, 10:54 uur, heeft de controlemedewerker van verweerder die het boekenonderzoek heeft uitgevoerd aan de middellijk bestuurder van eiseres – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“Onderwerp: Betr: Aansluiting omzetten Belgie
Geachte [naam middellijk bestuurder van eiseres] ,
De afspraak was dat ik ook een onderbouwing met administratieve bescheiden/bewijsstukken zou ontvangen m.b.t. de marge goederen, aangegeven op de aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2018. Graag uw reactie voor 15 oktober a.s. (…)”
1.7.
In reactie op de e-mail van verweerder (zie 1.7.) schrijft de middellijk bestuurder van eiseres bij e-mail van 9 oktober 2018, 14:47 uur – voor zover hier van belang – het volgende:
“Onderwerp: Re: Betr: Aansluiting omzetten Belgie
Bijlagen: Voorraad Condens vs Obsolete.xlsx
Geachte [naam controlemedewerker verweerder] ,
Het klopt dat wij hadden gesproken over de marge situatie. Echter ik had u al aangegeven dat dit overzicht nog gemaakt diende te worden. U was mij met onderstaande e-mail dus net voor.
Welnu, in de bijlage ziet u de overzichten dienaangaande. De kop DC is door ons bestempeld als retouren/condens/etc. voorraad, dus gebruikt. Zoals u medegedeeld is alle voorraad verkocht. Dit resulteert in een totaal van 34% van de voorraad die als zodanig bestempeld kon en mag worden. Deze hebben wij voorzichtigheidshalve terug gewaardeerd als een totaal van de omzet naar 30,9%, dit omdat de voorraad van [naam vennootschap] in absoluut geheel minder drukt dan de voorraden van lnvito en Pro.
Mocht u nog vragen hebben dan ben ik uiteraard direct bereid deze beantwoorden. (…)”
1.8.
Met dagtekening 18 oktober 2018 heeft verweerder eiseres een kennisgeving van zijn voornemen om een boete op te leggen gestuurd. De kennisgeving luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek voor de omzetbelasting over de jaren 2015 t/m 2017 deel ik u het volgende mede:
Ik ben voornemens over het jaar 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen voor een totaal bedrag van € 709.976. Tevens ben ik voornemens u een vergrijpboete op te leggen van 25%.
Ik baseer mij hierbij op artikel 67f van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen en op hoofdstuk IV van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
De grondslag van de boete is het belastingbedrag dat als gevolg van het verzuim niet is betaald.
De motivering van de boete is als volgt:
Bij het indienen van de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2018 doet u een beroep op de margeregeling. Ik ga er dus vanuit dat de voorwaarden voor het toepassen van de margeregeling voldoende bij u bekend moeten zijn. Omdat aan geen enkele voorwaarde voor het toepassen van de margeregeling wordt voldaan, ben ik van mening dat er sprake is van grove schuld.
Ik stel u in de gelegenheid om binnen 2 weken na dagtekening van deze brief de hiervoor genoemde gronden waarop mijn voornemen tot het opleggen van de boete berust, gemotiveerd te betwisten. (…)”
1.9.
Het op 28 november 2018 gedagtekende rapport van het boekenonderzoek luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1.1 Reikwijdte van onderzoek
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 t/m 31 december 2017.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Controleaanpak Belastingdienst.
Dit controlerapport geeft de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek weer en vermeldt de standpunten van de Belastingdienst. De opgenomen informatie heeft slechts tot doel de heffing en inning van belastingen te ondersteunen. Het rapport is slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden.
(…)
1.3
Verloop van het onderzoek
Datum aankondiging: 30 april 2018
Eerste dag ter plaatse: 04 juni 2018
(…)
2.5
Af te dragen omzetbelasting
Door middel van voorschotbetalingen hebben de curatoren de gerealiseerde omzet minus de reeds eerder gememoreerde kosten in 2016 aan belastingplichtige overgemaakt. De definitieve afrekening werd op 18 mei 2018 door de curatoren opgemaakt.
Naar aanleiding van deze definitieve afrekening heeft belastingplichtige de verschuldigde omzetbelasting over de totale omzet in de aangifte omzetbelasting over het 2 kwartaal 2018 aangegeven.
(…)
De te betalen omzetbelasting is niet op tijd aangegeven en afgedragen. De omzetbelasting had moeten worden aangegeven en afgedragen in het tijdvak dat de goederen zijn verkocht en de betalingen daarvoor(middels voorschotbetalingen) werden ontvangen n.l. in 2016. Gelet op het feit dat het hier een verschuiving betreft, zie ik af van een correctie.
Dit geldt echter niet voor de omzetbelasting met betrekking tot de margeregeling.
2.6
Margeregeling
Belastingplichtige heeft aangegeven dat een bedrag ad € 3.380.841 betrekking heeft op de margeregeling.
Er is echter geen sprake van marge-goederen. Marge goederen zijn namelijk gebruikte goederen die zonder omzetbelasting zijn ingekocht.
De overname van de voorraad goederen is gedaan conform artikel 37d Wet op de omzetbelasting. Dit houdt in ieder geval in dat de inkoop van de overgenomen voorraad is gedaan met omzetbelasting en er dus ook geen sprake kan zijn van marge-goederen.
Tevens is niet voldaan aan de administratieve verplichtingen bij margegoederen.
Deze verplichtingen zijn namelijk:
-het gescheiden houden van de inkoop en verkoop van marge-goederen en andere goederen
-geen omzetbelasting vermelden op de facturen
-het opstellen van inkoopverklaringen bij aankopen van € 500 of meer.
Omdat de margeregeling ten onrechte is toegepast dient de omzetbelasting over de omzet ad € 3.380.841 alsnog te worden betaald.
(…)
4.1
Vergrijpboete
Over de correcties genoemd onder punt 3.1 (2016) leg ik naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op.
De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de grove schuld van de belastingplichtige niet of niet tijdig is betaald.
De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik deze vergrijpboete op leg betreffen: In 2016 zijn de van de curatoren overgenomen voorraden en inventaris verkocht. De betalingen hiervoor, middels voorschotten, zijn in 2016 door belastingplichtige ontvangen. De hierover in 2016 verschuldigde omzetbelasting is ten onrechte in het 2e kwartaal 2018 aangegeven en afgedragen.
Bij de berekening van de verschuldigde omzetbelasting heeft belastingplichtige een geschat bedrag aangemerkt als omzet “marge-verkopen” en heeft hierover geen omzetbelasting aangegeven en afgedragen.
Zoals in hoofdstuk 2.6 is beschreven is deze regeling ten onrechte toegepast. Op geen enkele wijze heeft belastingplichtige aannemelijk gemaakt dat er sprake is van verkoop van gebruikte goederen die ingekocht zijn van particulieren, vrijgestelde ondernemers of van handelaren die deze goederen met toepassing van de margeregeling hebben verkocht.
Hierdoor is ten onrechte te weinig omzetbelasting in 2016 afgedragen. Belastingplichtige is grove nalatigheid of ernstige onzorgvuldigheid te verwijten voor zijn handelen of nalaten waardoor de belasting niet of niet tijdig is betaald.
Daarom is er sprake van grove schuld. De op te leggen vergrijpboete bedraagt 25%.
4.2
Strafverminderende omstandigheden
Ingevolge §7 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst ben ik van mening dat er een wanverhouding is tussen de ernst van de feiten en de op te leggen boete.
Ik matig de boete tot een bedrag van € 100.000.
Ik acht deze boete passend en geboden. (…)”
1.10.
Met dagtekening 27 december 2018 heeft verweerder de naheffingsaanslag en vergrijpboete opgelegd.
1.11.
Namens eiseres is bezwaar ingesteld tegen de vergrijpboete. Verweerder heeft het op 28 januari 2019 gedagtekende bezwaarschrift op 29 januari 2019 ontvangen.
1.12.
De motivering van de uitspraak op bezwaar luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Beschouwing
(…)
Aan belanghebbende is een vergrijpboete wegens grove schuld (25%) opgelegd over een bedrag van € 674.678 niet betaalde omzetbelasting. De relevante feiten en omstandigheden op grond waarvan de controlerend ambtenaar deze vergrijpboete heeft opgelegd betreffen dat bij de berekening van de verschuldigde omzetbelasting belastingplichtige een geschat bedrag heeft aangemerkt als omzet “marge-verkopen”. Omdat belanghebbende ten onrechte de margeregeling heeft toegepast is hierover vervolgens te weinig omzetbelasting aangegeven en afgedragen (zie hoofdstuk 2.6 van het controlerapport). (…)”
Geschil
2. Primair is in geschil of verweerder de vergrijpboete terecht heeft opgelegd.
3. Als de rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd, dan is subsidiair in geschil of de boete (verder) gematigd moet worden.
4. De nageheven omzetbelasting en de daarover berekende belastingrente zijn niet in geschil.
5. Tot slot heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure.
Beoordeling
Primaire geschil: is de boete terecht opgelegd?
6. Verweerder heeft een boete opgelegd op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De bewijslast ten aanzien van de boete rust op verweerder.
7. Artikel 67f van de AWR (tekst 2018) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 67f
1 Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2 De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.
3 Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. (…)”
8. Blijkens de vooraankondiging van de boete (zie 1.8.) en onderdeel 4.1 van het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.9.) alsmede de grondslag van de boete is het verwijt dat verweerder eiseres maakt dat het aan haar grove schuld te wijten is dat de omzetbelasting die afgedragen had moeten worden gedeeltelijk niet is betaald omdat eiseres ten onrechte de margeregeling heeft toegepast.
9. Voor zover verweerder in zijn verweerschrift heeft bedoeld te stellen dat de boete eveneens is opgelegd omdat eiseres de omzetbelasting die afgedragen had moeten worden niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald (omdat eiseres de omzet waarop de margeregeling ten onrechte is toegepast in 2018 heeft aangegeven, terwijl dat in 2016 had gemoeten) overweegt de rechtbank als volgt. Dit verwijt volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de vooraankondiging van de boete (zie 1.8.) en niet duidelijk uit onderdeel 4.1 van het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.9.). Blijkens de stukken uit de bezwaarfase zijn partijen er ook steeds vanuit gegaan dat het verwijt waarvoor de boete is opgelegd enkel zag op het ten onrechte toepassen van de margeregeling (zie 1.12.). Gelet hierop ligt naar het oordeel van de rechtbank aan de boete enkel het verwijt ten grondslag dat het aan eiseres haar grove schuld te wijten is dat de omzetbelasting die afgedragen had moeten worden gedeeltelijk niet is betaald omdat eiseres ten onrechte de margeregeling heeft toegepast.
10. Nu niet in geschil is dat eiseres ten onrechte de margeregeling heeft toegepast op een deel van haar omzet en eiseres daardoor aanvankelijk te weinig omzetbelasting heeft afgedragen, dient verweerder enkel nog te bewijzen dat dit aan de grove schuld van eiseres te wijten is.
11. Ten aanzien van de grove schuld stelt verweerder – samengevat – dat eiseres bij het toepassen van de margeregeling zich ervan had moeten vergewissen welke regels daar precies voor golden. Dit geldt temeer nu eiseres op een aanzienlijk deel van haar omzet de margeregeling heeft toegepast. Door zich niet goed op de hoogte te (laten) stellen van de voorwaarden is het volgens verweerder aan de grove schuld van eiseres te wijten dat aanvankelijk te weinig omzetbelasting is afgedragen.
12. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat de middellijk bestuurder van eiseres stelt dat hij als volgt tot het toepassen van de margeregeling gekomen is. Hij is door de curator erop gewezen dat een deel van de boedel (zie 1.2.) uit gebruikte goederen bestond en dat hier rekening mee gehouden moest worden bij het doen van de aangifte omzetbelasting. Hij heeft vervolgens op de website van de Belastingdienst gelezen dat margegoederen ‘gebruikte goederen die u hebt ingekocht zonder btw’ zijn. Omdat op de transactie artikel 37d van de Wet OB 1968 van toepassing was, dacht hij dat er sprake was van inkoop zonder btw. De rechtbank acht deze gang van zaken aannemelijk. Bij de beoordeling of er sprake is van grove schuld zal de rechtbank ervanuit gaan dat dit de wijze is waarop eiseres tot toepassing van de margeregeling is gekomen.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Bij het toepassen van de voor haar gunstige margeregeling had eiseres zorgvuldig moeten (laten) onderzoeken of zij wel aan de voorwaarden daarvoor voldeed. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de margeregeling – zoals eiseres zelf ook stelt – voor de modale ondernemer niet eenvoudig te begrijpen is, eiseres de margeregeling niet eerder had toegepast en eiseres een relatief en absoluut groot bedrag aan omzet onder de margeregeling heeft aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de hiervoor bij 12. beschreven handelswijze niet zorgvuldig onderzocht of zij de margeregeling mocht toepassen. Eiseres heeft op basis van een mededeling van een derde (de curator) en kennisneming van een beperkt deel van de informatie op de website van de Belastingdienst op een aanzienlijk deel van haar omzet de margeregeling toegepast. Hierdoor heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank in verregaande mate onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank acht hierbij voorts van belang dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de informatie op de website van de Belastingdienst veel omvangrijker was dan de enkele zin waar de middellijk bestuurder van eiseres op afgegaan is. Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank aan de grove schuld van eiseres te wijten dat aanvankelijk te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Onderbouwing van verweerder van de grove schuld
14. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank wel onderbouwd waar de grove schuld van eiseres in bestaat. Gelet op de vooraankondiging van de boete (zie 1.9.) en onderdeel 4.1 van het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.10.) was het duidelijk dat volgens verweerder de grove schuld erin bestaat dat eiseres te lichtvaardig de margeregeling heeft toegepast.
Zorgplicht verweerder
15. Eiseres heeft voorts gesteld dat verweerder haar had moeten behoeden voor het ten onrechte toepassen van de margeregeling. Eiseres stelt daartoe dat verweerder in het kader van het lopende boekenonderzoek op de hoogte was van haar voornemen om op een deel van haar omzet de margeregeling toe te passen. De rechtbank stelt voorop dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het doen van een juiste aangifte.1.Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken niet volgt dat verweerder wist of had moeten weten dat eiseres in haar aangifte over het tweede kwartaal van 2018 ten onrechte de margeregeling zou gaan toepassen. Uit de door eiseres overgelegde e-mailcorrespondentie (zie 1.7. en 1.8.) volgt volgens de rechtbank enkel dat verweerder nadat eiseres de aangifte had gedaan vragen heeft gesteld over de toegepaste margeregeling.
Ontleend vertrouwen aan informatie op de website van de Belastingdienst
16. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat zij aan de informatie op de website van de Belastingdienst het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de margeregeling toegepast kon worden, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat aan algemene informatie op de website van de Belastingdienst in beginsel geen vertrouwen ontleend kan worden. Dit geldt temeer als geen acht wordt geslagen op de context van de informatie en als niet ook de verwijzingen die bij die informatie staan geraadpleegd worden. Gelet op de inhoud van de website van de Belastingdienst ten tijde van de transacties (zoals volgt uit bijlage 16 bij het verweerschrift) kon eiseres – als zij alle informatie tot zich genomen had – naar het oordeel van de rechtbank daar niet het vertrouwen aan ontlenen dat zij de margeregeling mocht toepassen.
Subsidiaire geschil: moet de boete verder gematigd worden?
Wanverhouding ernst van het feit en hoogte van de boete
17. Eiseres stelt dat er een wanverhouding bestaat tussen de ernst van het feit en de hoogte van de boete. De rechtbank overweegt dat het van groot (algemeen) belang is dat fiscale verplichtingen juist en tijdig worden nagekomen. Als een ieder in verregaande mate onzorgvuldig zou handelen bij het doen van belastingaangiften zou de maatschappelijke schade die daardoor veroorzaakt wordt enorm zijn. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank het hanteren van een percentage van de aanvankelijk te weinig afgedragen belasting gerechtvaardigd. Het uitgangspunt van een boete van 25% van de te weinig betaalde belasting voor gevallen waarin sprake is van grof schuldig handelen staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijke verhouding tot de ernst van het feit. Verweerder heeft de boete al gematigd door deze bij uitspraak op bezwaar te verlagen tot 10% van de aanvankelijk te weinig afgedragen belasting. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen wanverhouding tussen de ernst van het feit en de hoogte van de boete.
Beperkte financiële draagkracht
18. Eiseres stelt dat de boete gematigd moet worden, omdat haar financiële draagkracht beperkt is. Ter zitting heeft de middellijk bestuurder van eiseres verklaard dat er al geruime tijd geen activiteiten meer verricht worden binnen eiseres. Gelet daarop acht de rechtbank geen grond aanwezig om de boete te matigen omwille van eiseres haar financiële draagkracht. Immers, er kan niet gezegd worden dat door de hoogte van de boete eiseres haar bedrijfsvoering in gevaar komt.
19. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de opgelegde boete van € 67.467 (zijnde 10% van de aanvankelijk te weinig geheven belasting) passend en geboden.
Undue delay
20. Eiseres heeft zich voorts beklaagd over de lange duur van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting van boeten als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Die redelijke termijn bedraagt twee jaar en gaat ten aanzien van de boete lopen vanaf het moment waarop eiseres kenbaar is gemaakt dat er een boete opgelegd zou worden. Dat moment is in dit geval 18 oktober 2018, de dagtekening van de kennisgeving van de vergrijpboete. Tussen 18 oktober 2018 en deze uitspraak is ruim twee jaar en drie maanden verstreken. Er is daarom sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie maanden. De rechtbank matigt de boete daarom met 5% tot € 64.093.2.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
21. Eiseres heeft tot slot verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met de lange duur van de procedure. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
22. De redelijke termijn voor een immateriële schadevergoeding in verband met de (veronderstelde) spanning en frustratie die gepaard gaat met een bezwaar- en beroepsprocedure bedraagt twee jaar en vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschift ontvangt.3.Verweerder heeft het bezwaarschrift tegen de boete op 29 januari 2019 ontvangen (zie 1.12.). Nu deze uitspraak gedaan is voor 29 januari 2021 is de redelijke termijn niet overschreden. De rechtbank wijst eiseres haar verzoek om een immateriële schadevergoeding daarom af.
Conclusie
23. Het beroep is, gelet op het bij 20. bepaalde, gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de boete tot € 64.093.
Griffierecht en proceskosten
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de boete tot een bedrag van € 64.093;
- -
bepaalt dat de overige rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068.
Deze uitspraak is gedaan op 27 januari 2021 door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑01‑2021
Vergelijk Gerechtshof Amsterdam, 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.
Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011:BO5046.