Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/5.3.2.4.1
5.3.2.4.1 Algemeen
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS375963:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 17 februari 1927, NJ 1927, p. 1031 e.v., nt. EMM (Hanzebank/Van Elswijk). Zie ook Meijers, noot HR onder 17 februari 1927, NI 1927, p. 1031 e.v. (Hanzebank/Van Elswijk); Faber, annotaties onder Rb. Amsterdam 14 mei 1997, JOR 1997/87 en Rb. 's-Hertogenbosch 5 september 1997, JOR 1997/131; J.J. van Hees 1997, p. 572; Bakkerus 2000, p. 169; Faber 2005, nr. 302; Verdaas 2006-1, p. 30 e.v.; Verdaas 2006-11, p. 33 e.v. en Verdaas 2010, p. 329 e.v.
Zie Faber, noot onder Rb. Amsterdam 14 mei 1997, 'OR 1997/87.
Door J.J. van Hees 1997, p. 572 ook wel 'connexiteit' genoemd. Zie ook Verdaas 2006I, p. 33 en Verdaas 2006-11, p. 35.
Zie Verdaas 2006-1, p. 116; Verdaas 2006-11, p. 34 en Verdaas 2010, p. 334 e.v.
Deze aanduiding is overigens niet geheel zuiver. Het rechtsfeit waarvan de benadeling het directe gevolg is hoeft niet steeds een rechtshandeling te zijn. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een verrekening die van rechtswege plaatsvindt (art. 6:140 lid 1 BW).
Zie Verstijlen en Vriesendorp 2004, p. 994-995; A. van Hees 2006, p. 114-115; Van Koppen 2006, p. 38; Van Nielen en Bartels 2006, p. 182 en De Weijs 2010, p. 267.
Zie A. van Hees 2006, p. 114 en Van Koppen 2006, p. 37.
Wessels 2010, nr. 3056. Wessels wordt in deze benadering gevolgd door Westrik en Van Dooren 2011, p. 253.
Winter 1998, p. 70.
Een lastige vraag met betrekking tot de faillissementspauliana is hoe moet worden omgegaan met situaties waarin het nadeel dat de curator ongedaan wil maken niet het directe gevolg is van de aangevochten rechtshandeling zelf, maar van een ander rechtsfeit c.q. een andere rechtshandeling. Een eenvoudig voorbeeld is het geval waarin de schuldenaar een goed voor een reële prijs aan een derde verkoopt en levert en met de ontvangen koopsom vervolgens een van zijn concurrente schuldeisers betaalt. Het is dan niet de koopovereenkomst (of de levering) die de benadeling heeft veroorzaakt, maar de betaling aan de desbetreffende schuldeiser. De koopovereenkomst heeft de uiteindelijke benadeling slechts 'mogelijk gemaakt'. Toch kan deze in bepaalde gevallen worden vernietigd.
Hoe moet worden bepaald of een rechtshandeling die op zichzelf beschouwd niet tot benadeling van schuldeisers heeft geleid toch op grond van de faillissementspauliana kan worden vernietigd? Met betrekking tot deze vraag kunnen in de jurisprudentie en de literatuur twee hoofdbenaderingen worden onderscheiden. In de ene benadering wordt het antwoord gezocht in het benadelingsvereiste, meer in het bijzonder in het vereiste dat tussen de aangevochten rechtshandeling en de benadeling causaal verband bestaat. Als uitgangspunt wordt dan genomen dat de aangevochten rechtshandeling zelf tot benadeling moet hebben geleid,1 of dat onvoldoende is dat de rechtshandeling slechts een condicio sine qua non is voor de benadeling.2 Vernietiging zou slechts mogelijk zijn als tussen de aangevochten rechtshandeling en het rechtsfeit dat de benadeling heeft veroorzaakt voldoende samenhang bestaat (en bovendien aan alle overige vereisten voor vernietiging is voldaan).3 De gevolgen van het (niet aangevochten) nadelige rechtsfeit, worden dan als het ware 'toegerekend' aan de aangevochten rechtshandeling.4 Tezamen worden de aangevochten rechtshandeling en het nadelige rechtsfeit veelal aangeduid als een 'samenstel van rechtshandelingen'.5
Het antwoord op de vraag wanneer een rechtshandeling kan worden vernietigd die op zichzelf beschouwd niet tot benadeling heeft geleid, wordt in de andere in dit verband te onderscheiden benadering niet gezocht in het benadelingsvereiste, maar in het vereiste van wetenschap van benadeling.6 In die benadering bestaat geen behoefte aan een afzonderlijk criterium om te bepalen of de nadelige gevolgen van een ander rechtsfeit, meegewogen mogen worden bij de vraag of de aangevochten rechtshandeling tot benadeling heeft geleid. In het voorbeeld waarin de schuldenaar de in de aangevochten overeenkomst bedongen koopsom heeft aangewend om een van zijn concurrente schuldeisers te betalen, is dan zonder meer aan het benadelingsvereiste voldaan. Een condicio sine qua non verband tussen de aangevochten rechtshandeling en de benadeling volstaat derhalve.7 Of de koopovereenkomst kan worden vernietigd, wordt slechts bepaald aan de hand van de vraag of de schuldenaar en zijn wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst wetenschap van benadeling hadden.
In de literatuur komt men ook combinaties van beide benaderingen tegen. Zo heeft Wessels met betrekking tot het vereiste van causaal verband verdedigd dat:
"(...) gezocht moet worden naar een oorzakelijkheidsverband dat loopt via de band van 'weten' respectievelijk 'behoren te weten' dat benadeling van de rechtshandeling 'het gevolg zou zijn'."8
In vergelijkbare zin Winter:
"De omstandigheden van het geval, waaronder de tijdsfactor, het verband tussen de verschillende transacties, de bij de transacties betrokken partijen en hun wetenschap en intenties zullen gezamenlijk bepalen of men de transacties als een samengestelde onverplichte transactie kan beschouwen in de zin van artikel 42.”9
Beide auteurs brengen de problematiek onder bij het benadelingsvereiste, maar stellen het causaal verband, respectievelijk de 'samengestelde transactie', vast aan de hand van (onder meer) de wetenschap van benadeling van partijen. In de hierna volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de twee onderscheiden hoofdbenaderingen. Geen van beide biedt mijns inziens een bevredigende oplossing.