82.
Rb. Noord-Nederland, 04-11-2015, nr. C/17/137378 / HA ZA 14-385
ECLI:NL:RBNNE:2015:5108
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
04-11-2015
- Zaaknummer
C/17/137378 / HA ZA 14-385
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:5108, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 04‑11‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
AR 2015/2159
OR-Updates.nl 2015-0383
INS-Updates.nl 2015-0363
Uitspraak 04‑11‑2015
Inhoudsindicatie
bestuurdersaansprakelijkheid; althans niet nakomen betalingsregeling ter voorkoming faillissement
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/137378 / HA ZA 14-385
Vonnis van 4 november 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WYNROAS B.V.,
gevestigd te Terschelling West,
eiseres,
advocaat mr. E.E.U. Vroom, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
1. [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans, kantoorhoudende te Bolsward.
Partijen zullen hierna Wynroas enerzijds en [B] c.s. (en afzonderlijk: [A] en [B] ) anderzijds genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 28 januari 2015
- -
het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2015
- -
de akte uitlating van 1 juli 2015 van de zijde van Wynroas, tevens akte vermindering eis
- -
de antwoordakte van 26 augustus 2015 van de zijde van [B] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bootiek B.V. is een vennootschap die (kort gezegd) een kledingwinkel exploiteert. Bootiek B.V. was eerst te Grou gevestigd en nadien in Sneek.
[A] is bestuurder van Bootiek B.V.
[B] Beheer B.V. is enig aandeelhouder van Bootiek B.V.
2.2.
Beaufort B.V. is een vennootschap die (kort gezegd) een (watersport)kledingwinkel exploiteert.
[B] Beheer B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van Beaufort B.V.
2.3.
[B] - de echtgenoot van [A] - is bestuurder van [B] Beheer B.V.
2.4.
De aandelen van [B] Beheer B.V. worden gehouden door [A] .
2.5.
Wynroas heeft kleding geleverd aan Bootiek B.V. Terzake daarvan zijn door Wynroas facturen gezonden aan Bootiek B.V. tot een totaalbedrag van EUR 19.726,66, waaronder een bedrag van EUR 4.553,42 ter zake van leveringen van dameskleding.
De leveringen hebben plaatsgevonden onder het maken van een eigendomsvoorbehoud.
2.6.
Wynroas heeft kleding geleverd aan Beaufort B.V. Ter zake daarvan zijn door Wynroas facturen gezonden aan Beaufort B.V. tot een totaalbedrag van EUR 7.994,00.
De leveringen hebben plaatsgevonden onder het maken van een eigendomsvoorbehoud.
2.7.
Wynroas heeft aan het begin van het jaar 2014 het faillissement aangevraagd van Bootiek B.V. Het faillissement van Bootiek B.V. is daarop uitgesproken, met benoeming van mr. R. Verdonk te Heerenveen tot curator. Bootiek B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak waarbij het faillissement is uitgesproken. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2014 is een vaststellingsovereenkomst gesloten door Bootiek B.V. - daarbij vertegenwoordigd door [B] , de uiteindelijk aandeelhouder, in overleg met [A] , de statutair bestuurder van Bootiek B.V. - met (onder meer) Wynroas. In het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:
[…]
[B] , althans een derde, betaalt binnen twee weken na heden een bedrag van € 5.000,- op de derdengeldrekening van mr. Balkenende. Vervolgens betaalt [B] , althans een derde, vijf maandelijkse termijnen van € 3.000,- op de rekening van Wynroas B.V. Wynroas B.V. neemt de door Bootiek B.V. betwiste dameskleding terug. Het deel van de dameskleding dat niet terugkomt moet door Bootiek B.V. aan Wynroas B.V. worden betaald bovenop genoemde (in totaal) € 20.000,-.
Bootiek B.V. stuurt de betreffende dameskleding op naar Wynroas B.V.
Bootiek B.V. neemt alle kosten van het faillissement voor haar rekening.
Wynroas B.V. stemt pas in met vernietiging van het faillissement van Bootiek B.V. na ontvangst van de eerste termijn van € 5.000,-
[…]
2.8.
Het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag van EUR 5.000,00 is aan Wynroas B.V. betaald, waarna het faillissement van Bootiek B.V. is opgeheven. De overige termijnbetalingen als bedoeld in de vaststellingsovereenkomst zijn uitgebleven.
2.9.
Op 1 mei 2014 is Bootiek Grou B.V. opgericht, welke vennootschap evenals Bootiek B.V. en Beaufort B.V. een kledingwinkel exploiteert. Bootiek Grou B.V. is gevestigd op het oude adres van Bootiek B.V. te Grou.
[A] is bestuurder van Bootiek Grou B.V.
[B] Beheer B.V. is enig aandeelhouder van Bootiek Grou B.V.
2.10.
Beaufort B.V. is op enig moment in staat van faillissement verklaard.
2.11.
[B] Beheer B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap
9 Beaufort B.V, gevestigd te Sneek.
2.12.
Op 28 oktober 2014 is Bootiek B.V. voor de tweede keer in staat van faillissement verklaard.
3. De vordering
3.1.
De vordering van Wynroas strekt er - na vermindering van eis - toe, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [B] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van - na vermindering van eis - EUR 27.107,33, vermeerderd met de wettelijke handelsrente met ingang van de respectieve factuurdata, althans met ingang van 14 februari 2014, althans met ingang van 19 augustus 2014, met veroordeling van [B] c.s. in de kosten van het geding.
3.2.
[B] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan
4.1.
Wynroas heeft gesteld dat [B] als bestuurder van [B] Beheer B.V. (de oprichter van Bootiek Grou B.V. en tevens bestuurder van Beaufort B.V. en 9 Beaufort B.V.) en als feitelijk leidinggever en [A] als bestuurder van Bootiek B.V. en Bootiek Grou B.V. c.s. en economisch gerechtigde van [B] Beheer B.V. - op meerdere (hierna te beoordelen) punten ten aanzien van de gang van zaken bij de diverse, hiervoor bedoelde vennootschappen, onrechtmatig jegens Wynroas hebben gehandeld.
De vordering van Wynroas is - zoals zij ter gelegenheid van de comparitie van partijen nader heeft verduidelijkt - gebaseerd op artikel 2:9 BW in combinatie met artikel 6:162 BW en de norm uit het Beklamel-arrest.
4.2.
De rechtbank stelt - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 - het navolgende voorop.
4.3.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).
4.4.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel) en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/Roelofsen), geval (i)). In de kern houdt dit zogenoemde “Beklamelcriterium” de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.
4.5.
Het verwijt dat in het onderhavige geval aan [B] c.s. wordt gemaakt is allereerst dat hij willens en wetens een vaststellingsovereenkomst met Wynroas is aangegaan, terwijl hij wist of behoorde te weten dat hij deze overeenkomst niet zou kunnen nakomen. Als ondernemer behoorde hij te weten - gelet op het geringe bedrag dat Bootiek B.V. ter beschikking stond - dat Bootiek B.V. het niet zou redden. Wynroas wijst er daarbij op dat de onderneming Bootiek B.V. al snel na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst is gestaakt. [B] c.s. heeft Wynroas ten onrechte de hoop gegeven dat Bootiek B.V. de vaststellingsovereenkomst kon nakomen, aldus Wynroas.
4.5.1.
[B] c.s. heeft gemotiveerd uiteengezet dat hij er alles aan heeft gedaan om het faillissement van Bootiek B.V. te vernietigen teneinde de onderneming te kunnen voortzetten. Afgezien van geld dat nog in de onderneming aanwezig was - volgens [B] c.s. een bedrag van EUR 12.000,00 - heeft hij ook een bedrag van EUR 20.000,00 aan privé gelden in de onderneming gestoken om de onderneming te kunnen voortzetten. Hij ging er vanuit dat vanaf het voorjaar de verkopen vanuit de winkel weer zouden aantrekken aangezien het om de verkoop van seizoens gerelateerde artikelen ging (watersportkleding) en dat hij aldus in staat zou zijn om de verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst(en) na te komen. Volgens [B] c.s. had Bootiek B.V. door het faillissement echter een slechte naam gekregen en was de naam Bootiek en haar Kamer van Koophandel-nummer opgenomen in diverse brancheregisters, waardoor leveranciers geen handel meer wensten te doen met Bootiek B.V., althans alleen onder uiterst strikte en onwerkbare voorwaarden. Een zeer grote leverancier - Gaastra - wenste bovendien de leveringen onmiddellijk stop te zetten. Als gevolg van het voorgaande was Bootiek B.V. niet in staat de onderneming voort te zetten en kon zij niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst voldoen, aldus [B] c.s.
4.5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Wynroas in het licht van het hiervoor weergegeven verweer van de zijde van [B] c.s. haar stelling dat [B] c.s. bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat Bootiek B.V. ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet reeds beschikte over voldoende middelen om deze vaststellingsovereenkomst na te komen is daartoe niet voldoende, nu het ook gaat om het maken van een redelijke prognose van op korte termijn te verwachten inkomsten. Gelet op de omstandigheid dat er sprake was van termijnbetalingen, dienden deze gelden immers op een later moment beschikbaar te zijn. De eerste termijn - een bedrag van EUR 5.000,00 - is bovendien wél betaald, waarbij de verwachting van [B] c.s. dat de (seizoens gerelateerde) verkopen weer zouden aantrekken, redelijk lijkt. De stelling van Wynroas dat de onderneming Bootiek B.V. al snel na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst is gestaakt en dat met het aangaan van de vaststellingsovereenkomst alleen is beoogd tijd te winnen teneinde activa aan het vermogen van Bootiek B.V. te onttrekken (door deze in te brengen in Bootiek Grou B.V.), is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd in het licht van het gemotiveerde verweer van [B] c.s. dat de onderneming Bootiek B.V. wél is voortgezet maar dat snel bleek dat dit - om de onder 4.5.1. genoemde redenen - niet haalbaar was.
4.5.3.
De rechtbank overweegt voorts dat gesteld noch gebleken is dat Wynroas (als concurrent schuldeiser) een hoger bedrag dan het in het kader van de vaststellingsovereenkomst aan haar betaalde bedrag van EUR 5.000,00 zou hebben ontvangen indien het eerste faillissement van Bootiek B.V. niet zou zijn vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank wist of behoorde [B] c.s. bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst dan ook niet te begrijpen dat Wynroas als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.
4.6.
Wynroas verwijt [B] c.s. voorts dat de door Wynroas aan Bootiek B.V. onder eigendomsvoorbehoud geleverde, onbetaald gelaten kleding is ingebracht in Bootiek Grou B.V. en daarmee aan het (verhaals)vermogen van Bootiek B.V. is onttrokken. Ook verwijt Wynroas [B] c.s. dat de door Wynroas aan Beaufort B.V. onder eigendomsvoorbehoud geleverde, onbetaald gelaten kleding is ingebracht in 9 Beaufort B.V. en daarmee aan het (verhaals)vermogen van Beaufort B.V. is onttrokken.
4.6.1.
[B] c.s. heeft betwist dat de door Wynroas bedoelde kleding aan Bootiek Grou B.V., respectievelijk aan 9 Beaufort B.V. is overgedragen/verkocht/geleverd. Volgens [B] c.s. is een klein deel van de kleding verkocht, is een groot deel van de kleding door Wynroas verkeerd geleverd/gefabriceerd en daarmee onverkoopbaar en heeft Beaufort B.V. voorts een deel van de bestelde kleding niet ontvangen.
4.6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Wynroas haar stellingen op dit punt in het licht van de gemotiveerde betwisting door [B] c.s., onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat partijen het blijkens de ná de comparitie van partijen gewisselde aktes er over eens zijn dat ten aanzien van de door Wynroas aan Bootiek B.V. geleverde dameskleding met een oorspronkelijke inkoopwaarde van EUR 4.553,42 nog slechts kleding met een oorspronkelijke inkoopwaarde van EUR 2.021,09 aanwezig bleek te zijn en dat er bij Beaufort B.V. geen kleding van Wynroas meer aanwezig bleek te zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het onder 4.6.1. weergegeven verweer van de zijde van [B] c.s. blijkt hieruit immers niet dat de kleding die niet meer aanwezig is, is ingebracht in Bootiek Grou B.V., respectievelijk in 9 Beaufort B.V, zoals door Wynroas is gesteld, nog daargelaten of daarmee - zonder dat gesteld is onder welke condities deze kleding in ingebracht - sprake zou zijn van onrechtmatig handelen aan de zijde van [B] c.s.
4.7.
Voor zover Wynroas met haar geponeerde stellingen ook overigens aan [B] c.s. verwijten heeft willen maken waarop de onderhavige vordering (mede) wordt gebaseerd, heeft Wynroas haar stellingen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Zo heeft Wynroas slechts opgemerkt dat het haar bekend is dat er "onttrekkingen geweest [zijn] aan het vermogen, ten gunste van [B] , [A] , of aan hen gelieerde rechtspersonen, waardoor het verhaalsvermogen van crediteuren zoals Wynroas verder is verminderd" en dat "andere crediteuren van Beaufort wel betaald zijn". Voor zover Wynroas met dit laatste heeft willen doelen op een betaling van EUR 60.000,00 aan een schuldeiser, overweegt de rechtbank dat indien al sprake is geweest van een dergelijke betaling - volgens [B] c.s. was sprake van betaling in natura van goederen waarop geen eigendomsvoorbehoud rustte - zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien dat [B] c.s. daarmee jegens Wynroas persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en daarmee (naast de vennootschap) onrechtmatig jegens Wynroas heeft gehandeld. Daarbij wordt - onder verwijzing naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:4357) - opgemerkt dat selectieve betaling in beginsel niet onrechtmatig is, terwijl Wynroas onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan dat in dit geval wél het geval zou zijn.
4.8.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van Wynroas worden afgewezen.
4.9.
Wynroas zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [B] c.s. worden vastgesteld op:
- griffierecht EUR 868,00
- salaris voor de advocaat EUR 1.447,50 (2,5 punten x tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.315,50.
Ook de gevorderde nakosten zullen worden toegewezen, zoals in het dictum te melden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Wynroas in de kosten van het geding, aan de zijde van [B] c.s. vastgesteld op EUR 2.315,50,
5.3.
veroordeelt Wynroas in de na deze uitspraak ontstane kosten, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, zulks onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑11‑2015