NJB 2019/1330:Redelijke termijn, art. 6 lid 1 EVRM: indien de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de regel sprake van overschrijding van de redelijke termijn indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen zestien maanden na de aanvang van de redelijke termijn respectievelijk het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak. I.c. nam het hof ten onrechte tot uitgangspunt dat de periode voor de redelijke termijn – ook in geval van voorlopige hechtenis – in eerste aanleg en in hoger beroep telkens twee jaren bedraagt. I.c. is de redelijke termijn voorts in de cassatiefase overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad doet in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf