Einde inhoudsopgave
Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Redactionele toelichting
Bij de wijziging van het bedrag genoemd in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 is het bedrag genoemd in dit artikel op grond van art. 4a van rechtswege gewijzigd.
- Bronpublicatie:
29-11-2023, Stcrt. 2023, 33542 (uitgifte: 05-12-2023, regelingnummer: 2023-0000560733)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2023, Stcrt. 2023, 33542 (uitgifte: 05-12-2023, regelingnummer: 2023-0000560733)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Milieu
Recht op een tegemoetkoming heeft een persoon:
- a.
die op het moment van indiening van de aanvraag in leven is,
- b.
bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek maligne mesothelioom is vastgesteld,
- c.
bij wie het aannemelijk is dat de blootstelling aan asbest niet heeft plaatsgevonden tijdens het verrichten van arbeid in loondienst,
- d.
die niet in aanmerking kan komen voor een betaling op grond van artikel 8 van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014,
- e.
die geen tegemoetkoming heeft verkregen op grond van artikel 2a,
- f.
die geen betaling heeft verkregen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 of de Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten,
- g.
die niet reeds in verband met het geconstateerde maligne mesothelioom of de geconstateerde asbestose een betaling op grond van een buitenlandse voorziening heeft ontvangen of een aanvraag daartoe heeft ingediend en op die aanvraag nog niet is beslist,
- h.
die geen vergoeding van de immateriële schade in verband met het geconstateerde maligne mesothelioom of de geconstateerde asbestose heeft ontvangen, dan wel in verband daarmee een bedrag heeft ontvangen dat lager is dan € 24.010,00 ongeacht de vorm waarin die vergoeding is gedaan, en
- i.
die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 10 jaar woonplaats in Nederland, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, heeft gehad en die periode gelegen is in het tijdvak tussen 10 en 60 jaar voorafgaand aan het tijdstip van indiening van de aanvraag om een tegemoetkoming.