Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het verdrag inzake de rechten van het kind
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 18-01-2002
- Bronpublicatie:
25-05-2000, Trb. 2001, 130 (uitgifte: 03-08-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-11-2005, Trb. 2005, 282 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere Staat die partij is, neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, eerste lid, wanneer de feiten zijn gepleegd op zijn grondgebied of aan boord van een in die Staat geregistreerd schip of luchtvaartuig.
2.
Iedere Staat die partij is, kan de nodige maatregelen nemen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien[lees: ten aanzien van] de strafbare feiten bedoeld, in artikel 3, eerste lid, indien:
- a.
de vermoedelijke dader een onderdaan is van die Staat of een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied heeft;
- b.
het slachtoffer een onderdaan is van die Staat.
3.
Iedere Staat die partij is, neemt tevens de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de voornoemde strafbare feiten wanneer de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij hem niet uitlevert aan een andere Staat die partij is op grond van het feit dat het strafbare feit door een van diens onderdanen is gepleegd.
4.
Dit Protocol sluit geen strafrechtelijke rechtsmacht uit die wordt uitgeoefend in overeenstemming met het nationale recht.