Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag
Artikel 19
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1963
- Bronpublicatie:
22-05-1963, Stb. 1963, 238 (uitgifte: 18-06-1963, kamerstukken: 6467 )
- Inwerkingtreding
01-08-1963
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-04-1960, Trb. 1963, 114 (uitgifte: 01-01-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Financiën
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
In geval een verzoek tot invordering overeenkomstig de artikelen 18 en 20 van het Grensverdrag is aanvaard, wijst Onze Minister van Financiën bij schriftelijke opdracht een ontvanger der directe belastingen aan, die met de invordering is belast. Onze genoemde Minister kan zodanige opdracht tot invordering te allen tijde intrekken of de uitvoering daarvan doen opschorten.
2.
Behoudens het bepaalde in het volgende lid zijn terzake van een overeenkomstig het eerste lid in te vorderen bedrag de wetten van 22 mei 1845 (Stb. 22) en van 1 juni 1850 (Stb. 26) van toepassing, met dien verstande dat:
- a.
de opdracht wordt gelijkgesteld met een kohier;
- b.
het in te vorderen bedrag, in zijn geheel, wordt gelijkgesteld met een aanslag in de inkomstenbelasting van een niet binnen het Rijk in Europa wonende belastingschuldige;
- c.
voor het aanslagbiljet in de plaats treedt een schriftelijk verzoek van de ontvanger tot betaling;
- d.
verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel mede nimmer gericht kan zijn tegen de wettigheid van de opdracht van Onze Minister van Financiën;
- e.
de ontvanger, aan wie de opdracht tot invordering is verstrekt, voor de toepassing van artikel 20 van de wet van 22 mei 1845 geacht wordt op te treden namens het bestuur der belastingen.
3.
De artikelen 2, 3, 8, 12 en 17, eerste lid, van de wet van 22 mei 1845 zijn niet van toepassing. De maatregel van lijfsdwang is uitgesloten.