Hof Den Haag, 05-04-2016, nr. 200.162.589/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:827
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-04-2016
- Zaaknummer
200.162.589/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
Energierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:827, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑04‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:12, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHDHA:2015:4028, Uitspraak, Hof Den Haag, 08‑09‑2015
Uitspraak 05‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 5:20, tweede lid, BW en Electriciteitswet. Eigendom van gehuurde transformatoren die in een electriciteitsnet zijn gemonteerd. Natrekking? Opstalrecht op deze transformatoren t.b.v. de verhuurder?
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.162.589/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/439381
Arrest van 5 april 2016
inzake
CHEMOURS NETHERLANDS B.V. (tot 1 januari 2015 genaamd Du Pont de Nemours (Nederland) B.V.),
gevestigd te Dordrecht,
appellante,
hierna te noemen: Chemours,
advocaat: mr. M.R. het Lam te Den Haag,
tegen
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. R.W. de Vlam te Amsterdam.
Het geding
Het gerechtshof heeft in deze zaak op 8 september 2015 een tussenarrest gewezen. Het verwijst daarnaar voor het procesverloop tot die datum. Daarna heeft Stedin bij memorie van antwoord (met producties) de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen op 11 februari 2016 de zaak (en de zaak tussen partijen met rolnummer 200.162.585/01, waarin het hof heden eveneens arrest wijst) doen bepleiten, Chemours door haar advocaat en door mw. mr. M.L. Pigmans, advocaat te Den Haag, en Stedin door haar advocaat en door mr. M.W.F. Oosterhuis, advocaat te Rotterdam, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof heeft in rechtsoverweging 2 van bovengenoemd tussenarrest de feiten vastgesteld waarvan het bij de beoordeling van de vordering van Chemours in het incident is uitgegaan. Het hof gaat in de beoordeling van de hoofdzaak van dezelfde feiten uit.
2. Stedin heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank Chemours zal veroordelen mede te werken aan het verlijden van een akte tot vestiging van een opstalrecht met betrekking tot de twee litigieuze transformatoren met toebehoren, met nevenvorderingen. Chemours heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank Stedin zal opdragen haar eigendom van de transformatoren binnen een bepaalde termijn in te schrijven in de openbare registers, met nevenvorderingen. De rechtbank heeft de vorderingen van Stedin grotendeels toegewezen en die van Chemours afgewezen.
3. Chemours is tegen de afwijzing van haar vorderingen in reconventie in beroep gekomen. Met haar eerste grief betwist Chemours het oordeel van de rechtbank dat Stedin gerechtigd is nakoming te vorderen van de verbintenis van Chemours uit de Verhuurovereenkomst om medewerking te verlenen aan de vestiging van een opstalrecht. Zij brengt naar voren dat de Verhuurovereenkomst in strijd is met artikel 1, eerste lid, onder i, van de Elektriciteitswet 1998 (verder: Ew) en artikel 5:20, tweede lid, BW. Zij stelt dat de litigieuze transformatoren geen installatie in de zin van de Ew zijn en geen (juridisch) eigendom van Stedin, en dat daarom de eigendom van de transformatoren alleen door middel van een daartoe strekkende notariële akte in de openbare registers kan worden overgedragen. Daar komt volgens Chemours bij dat de transformatoren een (bestanddeel van een) net zijn. Ten vervolge daarop richt de tweede grief zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Stedin belang heeft bij haar vorderingen: omdat de transformatoren (onderdeel van) een net zijn kan de eigendom daarvan alleen worden verkregen door een inschrijving als onder de eerste grief bedoeld. De derde grief klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het overdrachtspunt zich aan de primaire kant van de transformatoren bevindt en dat de transformatoren in elk geval niet tot het openbare net van Stedin behoren, en over de conclusie dat de transformatoren geen net in de zin van artikel 5:20, tweede lid, BW zijn. Chemours betoogt dat de transformatoren evident onderdeel zijn van een net. De vierde en vijfde grief vallen het oordeel van de rechtbank aan dat er geen aanleiding is om Chemours een vergoeding voor het recht van opstal toe te kennen en dat Chemours moet meewerken aan het vestigen van een opstalrecht voor onbepaalde tijd. Chemours stelt dat zij buiten hetgeen in artikel 8.3 van de verhuurovereenkomst is geregeld, nog nadere voorwaarden kan stellen en dat een vergoeding voor het opstalrecht niet meer dan redelijk is. Zij brengt verder naar voren dat het haar pas later duidelijk is geworden dat Stedin in elk geval geen eigenaar is van de transformatoren. Met haar zesde grief vecht Chemours het oordeel van de rechtbank aan dat het redelijk is dat Chemours de helft van de notariskosten draagt. Chemours voert aan dat de notariskosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96, tweede lid, BW.
4. Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge de tussen partijen en Desco gesloten vaststellingsovereenkomst (verder: de Vaststellingsovereenkomst) staat tussen hen vast dat Stedin (dan wel een andere tot het Eneco-concern behorende rechtspersoon) eigenaar is van de litigieuze transformatoren met toebehoren en dat deze met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 door Chemours zijn gehuurd.
5. In artikel 5:20, tweede lid, BW is, voor zover van belang, bepaald dat de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van energie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toebehoort aan de bevoegde aanlegger van dat net of diens rechtsopvolger. Deze bepaling strekt ertoe te voorkomen dat dat net door natrekking toevalt aan de eigenaar van de grond waarin, op of boven het zich bevindt. Naar luid van deze bepaling heeft zij geen betrekking op andere goederen dan kabels of leidingen. Daarin is dus niets bepaald over de met die kabels of leidingen verbonden installaties, zoals (in het onderhavige geval) transformatoren met toebehoren. De aanlegger van de kabels of leidingen en diens rechtsopvolger worden ingevolge deze bepaling dus niet zonder meer door natrekking eigenaar van die installaties. Weliswaar blijkt uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot dit artikel dat volgens de regering voor de bepaling van de omvang van een elektriciteitsnet de definitie in de Ew bepalend zal zijn, maar uit het vervolg van de passage waarin dit is opgenomen, valt af te leiden dat het daarbij in het bijzonder gaat over het punt waarop het net eindigt en de installatie van de aangeslotene begint. Naar aanleiding van een vraag of met het net verbonden hulpmiddelen worden nagetrokken, verwijst de regering vervolgens naar artikel 3:4 van het BW, inhoudende dat al hetgeen volgens verkeersopvattingen onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel van die zaak is. Naar het oordeel van het hof worden gehuurde transformatoren, die in een net zijn gemonteerd en daaruit zonder beschadiging van betekenis weer kunnen worden verwijderd, naar verkeersopvattingen geen bestanddeel van dat net. Tegenover de door natrekking voor Stedin optredende verarming zou een verrijking van Chemours/Desco staan die door niets wordt gerechtvaardigd. Chemours heeft ook niet betwist dat Stedin de transformatoren te allen tijde op relatief eenvoudige wijze en zonder schade aan het deel van het net dat aan Chemours/Desco toebehoort, zou kunnen weghalen. Dat aan bedoelde passages uit de kamerstukken niet een zover gaande betekenis moet worden gehecht als door Chemours wordt voorgestaan, blijkt ook uit het stelsel van de Ew, inhoudende dat bepaalde delen van een net (in de zin van de Ew) juridisch eigendom blijven van een ander dan degene die de rest in eigendom heeft (zie de artikelen 1, eerste lid, onder aa, en 10a Ew). Ingeval voor een ander net dan het landelijke hoogspanningsnet een netbeheerder wordt aangewezen (zoals voor het net van Desco blijkens de beschikking van de Autoriteit Consument en Markt is vereist), dient deze de economische (en niet de juridische) eigendom van de transformatoren tegen een reële vergoeding over te nemen. De Ew is bovendien primair regulatoir van aard, en heeft niet de strekking de eigendomsverhoudingen te beïnvloeden. De daarin opgenomen definitie van een net doet daarom in dit geval geen afbreuk aan hetgeen volgens verkeersopvattingen met betrekking tot de vraag of sprake is van een bestanddeel, heeft te gelden. Het hof voegt daaraan verder toe dat artikel 5:20 BW ertoe strekt te voorkomen dat door verticale natrekking de grondeigenaar, eigenaar wordt van een in op of boven de grond aangebracht net, maar er niet toe strekt door verticale natrekking verandering te bewerkstelligen in de eigendom van met een net verbonden onderdelen die eigendom zijn van anderen dan de bevoegde aanleggers van een net. De slotsom is dat artikel 5:20, tweede lid, BW zich er niet tegen verzet dat Stedin/Eneco eigenaar is en blijft van die transformatoren met toebehoren. De onderscheidene tussen partijen gesloten overeenkomsten zijn niet met dat artikel in strijd.
6. De Ew heeft ten doel de mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken te verruimen, en daarvoor met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening de productie, het transport en de levering van elektriciteit te regelen. Met het oog daarop is in artikel 1, eerste lid, onder i, Ew een ruime begripsomschrijving van “net” opgenomen, die naast de transportverbindingen (kabels) de daarmee verbonden hulpmiddelen (waaronder transformatoren) omvat, behoudens voor zover de verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer. Deze begripsomschrijving is echter slechts van toepassing binnen de reikwijdte van de Ew: de regeling van de productie, het transport en de levering van elektriciteit, zoals ook uit het in rechtsoverweging 5 reeds aangehaalde artikel 1, eerste lid, onder aa, Ew blijkt. De Verhuurovereenkomst is derhalve, voor zover zij ertoe strekt de eigendom van de transformatoren vast te leggen, niet in strijd met (artikel 1, eerste lid, onder i, van) de Ew.
7. Aangezien de transformatoren naar het oordeel van het hof op zichzelf geen net zijn in de zin van artikel 5:20, tweede lid, BW, kunnen zij niet door Stedin door een daartoe strekkende notariële akte in de openbare registers worden ingeschreven. Stedin heeft daarom belang bij vestiging van het overeengekomen opstalrecht, aangezien daardoor niet alleen tegenover Chemours en Desco, maar ook tegenover derden een einde wordt gemaakt aan de eigendomspretenties van Chemours, Desco en eventuele andere (bestaande en toekomstige) rechtspersonen in het concern waartoe deze rechtspersonen behoren. Mocht Stedin bij nader inzien menen dat het opstalrecht op naam gesteld dient te worden van een andere rechtspersoon van het concern waartoe Stedin behoort (Eneco), dan kan zij namens dat concern de tenaamstelling laten aanpassen.
8. Blijkens het bij de Overeenkomst aansluiting en transport van elektrische energie behorende principeschema zijn partijen overeengekomen dat het overdrachtspunt van de elektriciteit zich (overeenkomstig hetgeen doorgaans het geval is; zie Kamerstukken II 1997/98, 25621, nr. 3, p.22) na de elektriciteitsmeter bevindt. De transformatoren behoren ook naar het oordeel van het hof niet tot het net van Stedin. Voor zover Chemours zou willen betogen dat de Ew zich tegen deze overeenkomst zou verzetten, verwerpt het hof dit standpunt. De slotsom is dat de eerste drie grieven van Chemours falen.
9. Op zich zou het mogelijk zijn dat partijen bij het vestigen van een opstalrecht nadere voorwaarden overeenkomen. Partijen hebben met de Vaststellingsovereenkomst echter beoogd aan al hun geschillen met betrekking tot de transformatoren een einde te maken. Indien bij de vestiging van het opstalrecht opnieuw zou kunnen worden onderhandeld over de daarvoor te betalen vergoeding, zou in wezen de discussie over de per saldo door Chemours/Desco voor het huren en gebruiken van de transformatoren te betalen vergoeding worden heropend. Naar het oordeel van het hof zouden dergelijke onderhandelingen bij de vestiging van het opstalrecht daarom in strijd zijn met de strekking van de Vaststellingsovereenkomst. Voorts overweegt het hof dat de vestiging van het opstalrecht er uitsluitend toe dient om een eind te maken aan de eigendomspretenties van Chemours/Desco en daar geen andere tegenprestatie van Chemours/Desco tegenover staat. Daarom is er ook materieel geen reden om voor het vestigen van het opstalrecht een canon vast te stellen. Partijen hadden voor de notariskosten, verbonden aan de vestiging van het opstelrecht ook kunnen bepalen dat die kosten door één van de partijen zouden worden gedragen. Nu zij dit niet hebben gedaan en het, gelet op de strekking van de Vaststellingsovereenkomst, in de bedoeling van partijen daarmee besloten ligt om nieuwe onderhandelingen uit te sluiten, acht het hof het redelijk dat elke partij de helft van de notariskosten draagt. Chemours heeft ook nog geklaagd over de hoogte van de notariskosten, maar die hoogte komt het hof, in het licht van wat algemeen bekend is inzake de hoogte van notariskosten bij het verlijden van akten met betrekking tot registergoederen, niet onredelijk hoog voor. Chemours heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Ook de laatste drie grieven van Chemours leiden dus niet tot resultaat.
10. Het hof passeert het ongespecificeerde bewijsaanbod van Chemours, nu niet duidelijk is wat Chemours nog zou willen bewijzen. Nu alle grieven falen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Daarbij past een veroordeling van Chemours in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2014;
- veroordeelt Chemours in de kosten van het geding in hoger beroep, met inbegrip van die van het incident, aan de zijde van Stedin tot op heden vastgesteld op € 704,- aan griffierecht, op € 2.682,- (het maximum bij tarief II) aan salaris advocaat en op € 131,- aan nasalaris advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en indien de kosten van het geding niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, J.J. van der Helm en H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 08‑09‑2015
Mrs. J.J. van der Helm, A.V. va den Berg, H.C. Grootveld
Partij(en)
Arrest van 8 september 2015 in het incident
inzake
Chemours Netherlands B.V., voorheen genaamd Du Pont de Nemours (Nederland) B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Chemours,
advocaat: mr. M.R. het Lam te Den Haag,
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. R.W. de Vlam te Amsterdam.
Het geding
1.
Bij exploot van 5 december 2014 heeft Chemours hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2014. Bij incidentele memorie houdende een verzoek tot aanhouden procedure tevens memorie van grieven, met producties, heeft zij zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en voorts in het incident gevorderd dat het hof de procedure zal aanhouden. Bij memorie van antwoord in het incident heeft Stedin zich verweerd tegen de vordering tot aanhouding. Op 24 augustus 2015 hebben partijen de zaak in het incident doen bepleiten, Chemours door haar advocaat en door mr. M.L. Pigmans, advocaat te Den Haag, en Stedin door haar advocaat en door mr. M.W.F. Oosterhuis, advocaat te Amsterdam, die zich daarbij hebben bediend van pleitnotities. Ten behoeve van het pleidooi hebben Chemours en Stedin ieder een akte met producties aan het hof toegezonden.
Beoordeling van het incident
2.
In dit incident gaat het hof uit van de volgende feiten:
- a)
Stedin is netbeheerder van het electriciteits- en gasnet in onder meer Dordrecht. Chemours behoort tot het Du Pont-concern en is gevestigd op een bedrijventerrein aan de Baanhoekweg 22 te Dordrecht.
- b)
Tussen Stedin en Chemours is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot twee transformatoren op het bedrijventerrein aan de Baanhoekweg 22 te Dordrecht. Deze huurovereenkomst is door Chemours ondertekend op 6 februari 2013 en door Stedin op 15 april 2013. Partijen hebben al in 20l1 overeenstemming bereikt over de huurovereenkomst. Artikel 8, derde lid, van de huurovereenkomst luidt: ‘Huurder c. q. haar rechtsopvolger is op eerste verzoek van Verhuurder verplicht mee te werken aan het voor onbepaalde tijd ten behoeve van Verhuurder vestigen van een opstalrecht met betrekking tot het Verhuurde. ’
- c)
Tussen Stedin en Chemours is voorts in februari/april 2013 een overeenkomst inzake aansluiting en transport van elektriciteit ondertekend. Deze overeenkomst strekt er toe dat Stedin de elektrische installatie(s) van Chemours op het net aansluit, alsmede elektriciteit transporteert naar het punt waarop de elektrische installatie van Chemours op het net is aangesloten.
- d)
Tot slot is tussen Stedin, Chemours en de commanditaire vennootschap Dordrecht Energy Supply Company (Desco) een vaststellingsovereenkomst gesloten.
3.
Stedin vordert in de hoofdzaak dat Chemours op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt veroordeeld mee te werken aan het verlijden van een akte tot vestiging van een opstalrecht voor onbepaalde tijd met betrekking tot de twee transformatoren en toebehoren. Zij vordert voorts dat zij wordt gemachtigd het vonnis in de plaats te doen stellen van de wilsverklaring van Chemours in de notariële akte voor het geval dat Chemours weigert haar medewerking te verlenen. Zij vordert verder dat Chemours wordt veroordeeld tot betaling van de notariskosten en de (werkelijke) advocaat- en proceskosten, alsmede van de kosten van het geding.
4.
Chemours heeft zich tegen de vorderingen verweerd en in reconventie gevorderd dat Stedin (op straffe van verbeurte van een dwangsom) wordt opgedragen haar eigendom ten aanzien van de transformatoren binnen drie maanden, althans binnen een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, in te schrijven in de openbare registers, alsmede dat Stedin wordt veroordeeld tot betaling van de werkelijk gemaakte advocaat- en proceskosten,
alsmede in de kosten van het geding.
5.
De rechtbank heeft de vordering in conventie grotendeels toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
6.
In het incident vordert Chemours dat de procedure in hoger beroep wordt aangehouden tot door de ACM en in voorkomend geval het CBb in een onherroepelijk besluit respectievelijk uitspraak in de door Chemours als zodanig aangeduide Ontheffingsprocedure en/of de Geschilbeslechtingsprocedure een beslissing is gegeven. Zij legt, samengevat weergegeven, aan die vordering ten grondslag dat de centrale vraag in hoger beroep zal zijn of de transformatoren (een onderdeel van) een net in de zin van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E'98) zijn of (een onderdeel van) een installatie in de zin van die wet. Die vraag ligt, zo stelt Chemours, ook voor in de ontheffingsprocedure die Deseo op grond van artikel 15 E'98 aanhangig heeft gemaakt en in een geschilbeslechtingsprocedure die Chemours op grond van artikel 51 E'98 aanhangig heeft gemaakt. De uitkomst daarvan dient naar het oordeel van Chemours te worden afgewacht.
7.
Het hof oordeelt als volgt. In de hoofdzaak ligt de vraag voor of Chemours gehouden is mee te werken aan vestiging van een opstalrecht en of Stedin gehouden is haar (in die procedure door Chemours tot uitgangspunt genomen) eigendom van de transformatoren in te schrijven in de openbare registers. Die vragen, die mede aan de hand van de tussen partijen gesloten overeenkomsten zullen moeten worden beantwoord, betreffen uitsluitend de civielrechtelijke verhouding tussen partijen. Over de civielrechtelijke verhouding tussen partijen zal noch de ACM, noch het CBb een beslissend oordeel vellen, aangezien de beslechting van civielrechtelijke geschillen als het onderhavige aan de civiele rechter is opgedragen in een procedure waarbij de bij die verhouding betrokken partijen zijn vertegenwoordigd. In onderhavige civiele procedure is verder de rechtmatigheid van eventuele besluiten van de ACM en/of uitspraken van het CBb niet aan de orde. Vooralsnog kan daarom niet worden geconcludeerd dat het oordeel van de ACM en/of het CBb over de vraag of de transformatoren behoren tot een net in de zin van de E'98 of een aansluiting in de zin van die wet, doorslaggevend is voor de civielrechtelijke rechtsverhouding tussen partijen die in de hoofdprocedure aan de orde is. Voor aanhouding van de procedure in hoger beroep is dan ook, mede gelet op het belang dat Stedin bij de voortgang van de procedure heeft aangevoerd, geen plaats.
8.
De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het arrest in de hoofdzaak.
Beslissing
het hof:
in het incident:
- —
wijst het gevorderde af;
- —
houdt de beslissing over de proceskosten in dit incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
- —
verwijst de zaak naar de rol van 20 oktober 2015 voor memorie van antwoord aan de zijde van Stedin.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, A.V. van den Berg en H.C. Grootveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.