Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 504, nr. 3, pagina 36.
Rb. Rotterdam, 21-04-2016, nr. 10/996526-07, nr. 14/2255
ECLI:NL:RBROT:2016:2963, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
21-04-2016
- Zaaknummer
10/996526-07
14/2255
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:2963, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑04‑2016; (Proces-verbaal)
ECLI:NL:RBROT:2016:1623, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 23‑02‑2016; (Raadkamer)
ECLI:NL:RBROT:2016:1622, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 23‑02‑2016; (Raadkamer)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2018:2145, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:RBROT:2013:5448, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 19‑07‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 552a Wetboek van Strafvordering
art. 552a Wetboek van Strafvordering
art. 341 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2016/92 met annotatie van mr. J.L. Baar, mr. D.J.G.J. Cornelissen
JOR 2013/322 met annotatie van mr. J. Italianer
Uitspraak 21‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in ontnemingsvordering voor zover deze betrekking heeft op de veroordeling wegens omkoping. De rechtbank heeft op 19 juli 2013 vonnis gewezen in de strafzaak. De officier van justitie heeft op 18 mei 2015 een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend ter hoogte van ruim €42 miljoen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening van 15 maart 2016 ter hoogte van ruim €111 miljoen een aanvulling is geweest op de oorspronkelijke vordering. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de berekening van 15 maart 2016 geen aanvulling is geweest op de oorspronkelijke vordering maar een nieuwe vordering. De officier van justitie heeft in de nieuwe schatting op transactiebasis de bewezen verklaarde omkoping als basis genomen terwijl die basis eerder bestond uit drie gevallen van faillissementsfraude. Aan de schatting is een geheel nieuw feitencomplex ten grondslag gelegd. Niet langer gaat het om begunstiging van betrokkene vanuit het concern, maar om geld dat in het concern is gestopt (kort gezegd door het opnemen van kredieten die frauduleus zouden zijn verkregen). Die berekening leidt ook tot een geheel ander, veel hoger bedrag. Die andere uitkomst laat eens te meer zien dat het om een nieuwe vordering gaat. Deze nieuwe vordering is ingediend op 15 maart 2016 en dus buiten de in artikel 511b Sv bedoelde termijn van twee jaren die begon op 19 juli 2013. Daarom zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor zover zij betrekking heeft op wederrechtelijk verkregen voordeel uit omkoping.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/996526-07 (ontneming)
Proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam op 21 april 2016.
Tegenwoordig als:
voorzitter mr. J.J. Bade,
officier van justitie mr. M.P. Kok,
griffier mr. J.A.N. Maat.
De ontnemingszaak tegen na te noemen veroordeelde wordt uitgeroepen.
De veroordeelde, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen, wonende in [land] en verblijvende op het adres [adres]
Als raadsman van de veroordeelde is aanwezig mr. A.J.M. de Swart, advocaat te Rotterdam.
De voorzitter deelt mede dat het onderzoek ter terechtzitting van 31 maart 2016 wordt hervat en dat de rechtbank vandaag uitspraak doet op het door de raadsman gevoerde preliminaire verweer. De voorzitter deelt als beslissing van de rechtbank het volgende mede:
(…)
Beslissing op het preliminair verweer
Op grond van artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) maakt de officier van justitie uiterlijk bij requisitoir bekend of hij een ontnemingsvordering zal indienen. Artikel 511b Sv bepaalt vervolgens dat het openbaar ministerie zijn ontnemingsvordering “zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig” maakt. Bij zijn vordering doet de officier van justitie op grond van artikel 511b, tweede lid, Sv de stukken waarop zij berust, aan de rechtbank toekomen.
In de Memorie van Toelichting1.overwoog de Minister van Justitie het volgende:
“De ondergetekende is van oordeel dat (…) de rechtszekerheid gebiedt dat de wet op dit punt een termijn aangeeft waarbinnen een vordering tot oplegging van de maatregel strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uiterlijk aanhangig dient te worden gemaakt. Voorgesteld wordt die termijn op twee jaren te stellen, bij overschrijding waarvan de officier van justitie in een vordering niet ontvankelijk zal zijn. Hierin ligt de aansporing met de afwikkeling van een s.f.o. de nodige spoed te betrachten. De termijn van twee jaren vangt aan op de dag van de uitspraak in eerste aanleg over de stafzaak zelve, en loopt dus door ook al is tegen die uitspraak beroep ingesteld.”
De rechtbank overweegt dat de ontnemingsprocedure een eigen karakter heeft dat te onderscheiden is van de strafprocedure. Daarop doelt de officier van justitie als zij spreekt over de ontnemingsvordering als (niet de grondslag maar) de ‘aanleiding’ voor de beslissing over de ontneming (vgl Hoge Raad 22 februari 2000, NJ 2000, 298). Het reparatoire karakter ervan brengt een zekere flexibiliteit mee voor de officier van justitie, die bijvoorbeeld de hoogte van de vordering gedurende de procedure kan wijzigen. De mogelijkheid tot het indienen van de vordering heeft echter door de wet gestelde grenzen die, zoals hiervoor in de Memorie van Toelichting aangegeven, zijn ingegeven door het belang van rechtszekerheid voor degene op wie de vordering betrekking heeft. In het wettelijke stelsel ligt besloten dat de betrokkene uiterlijk bij requisitoir in eerste aanleg op de hoogte is óf een vordering tot ontneming wordt ingediend. Gelet op de Memorie van Toelichting, kan de strekking van dat stelsel geen andere zijn, dan dat de betrokkene binnen twee jaar na de einduitspraak in eerste aanleg, op de hoogte is van de omvang van die vordering en van de gronden waarop zij berust. Weliswaar kan de vordering in de periode na ommekomst van de termijn van twee jaar nog worden aangevuld, waarbij die aanvulling is begrensd door artikel 36e Sr, maar die aanvulling kan er niet toe leiden dat materieel van een geheel nieuwe vordering sprake is. Dat zou de hiervoor gestelde termijn ontkrachten, waarmee in strijd wordt gehandeld met de rechtszekerheid.
Deze rechtbank heeft op 19 juli 2013 vonnis gewezen in de strafzaak en de officier van justitie heeft op 18 mei 2015 een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, waarbij zij de gronden waarop die vordering berust overigens pas op 25 augustus 2015 aan de rechtbank en de verdediging heeft doen toekomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening van 15 maart 2016 een aanvulling is geweest op de oorspronkelijke vordering.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de berekening van 15 maart 2016 geen aanvulling is op de oorspronkelijke vordering, maar een nieuwe vordering betreft. De officier van justitie heeft in de nieuwe schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op transactiebasis de bewezen verklaarde omkoping als basis genomen, terwijl die basis eerder bestond uit drie gevallen van faillissementsfraude. Aan de schatting is een geheel nieuw feitencomplex ten grondslag gelegd. Niet langer gaat het om begunstiging van betrokkene - middellijk of onmiddellijk - vanuit het concern, maar om geld dat in het concern is gestopt (kort gezegd door het opnemen van kredieten die beweerdelijk frauduleus zijn verkregen). Die berekening leidt ook tot een geheel ander, veel hoger bedrag. Die andere uitkomst laat eens te meer zien dat het om een nieuwe vordering gaat.
Deze nieuwe vordering is, als gezegd, ingediend op 15 maart 2016 en dus buiten de in artikel 511b Sv bedoelde termijn van twee jaren die op 19 juli 2013 was aangevangen. Daarom zal de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor zover zij betrekking heeft op wederrechtelijk verkregen voordeel uit omkoping.
Voor zover de vordering samenhangt met het beweerdelijke wederrechtelijk verkregen voordeel uit faillissementsfraude, zal de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting aanhouden voor onbepaalde tijd aangezien tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 juni 2015 cassatie is ingesteld.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑04‑2016
Uitspraak 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Beklagen gegrond. Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van de onderbouwde argumenten van de klaagsters ruime gelegenheid gekregen kenbaar te maken op basis waarvan ten aanzien van het (resterende) beslag het strafvorderlijk belang thans nog aanwezig is. Gelet op het gevoerde verweer, de diverse raadkamerbehandelingen, het tijdsverloop en met name de heroverwegingen van het beslag in de overige klaagschriften, mag van de officier van justitie worden verwacht dat zij dit concreet en goed onderbouwd aangeeft. De officier van justitie heeft dit nagelaten. De enkele verwijzing naar de processen-verbaal van de politie, worden thans volstrekt ontoereikend geacht om het strafvorderlijk belang bij de voortduring van het beslag ook nu nog voldoende aanwezig te achten.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/996526-07
Raadkamernummers: 15/2664, 15/2667 en 15/2668
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de klaagschriften van:
[klaagster 1], klaagster 1,
gevestigd te [vestigingsadres],
voor deze zaak domicilie kiezende te 1082 MA Amsterdam, Gustav Mahlerplein 50, ten kantore van haar raadsman mr. A.J.M. de Swart,
en
[klaagster 2], klaagster 2,
gevestigd te [vestigingsadres],
voor deze zaak domicilie kiezende te 1082 MA Amsterdam, Gustav Mahlerplein 50, ten kantore van haar raadsman mr. A.J.M. de Swart,
en
[klaagster 3], klaagster 3,
gevestigd te [vestigingsadres],
voor deze zaak domicilie kiezende te 1082 MA Amsterdam, Gustav Mahlerplein 50, ten kantore van haar raadsman mr. A.J.M. de Swart.
Procedure
Op 12 oktober 2015 zijn op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) klaagschriften ingediend.
De klaagschriften zijn op 13 oktober 2015 en op 28 oktober 2015 inhoudelijk door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. M.P. Kok en de raadsman zijn gehoord. Op 9 december 2015 is het onderzoek in raadkamer heropend en opnieuw gesloten. Op 9 februari 2016 is het onderzoek in raadkamer opnieuw heropend en gesloten.
Voorts is [belanghebbende] op 28 oktober 2015 als belanghebbende gehoord. Van de mogelijkheid zelf een klaagschrift in te dienen is gebruik gemaakt. De beslissing op het door voornoemde belanghebbende ingediende klaagschrift is als bijlage bij onderhavige beschikking gevoegd en maakt hiervan deel uit.
Feiten
In 2007 is het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek onder de naam ‘Golf’ gestart tegen de belanghebbende [belanghebbende] en anderen wegens onder andere faillissementsfraude, valsheid in geschrift en omkoping. In dat strafrechtelijk onderzoek is op 29 augustus 2007 door de rechter-commissaris een machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek afgegeven. Binnen dit onderzoek zijn op diverse data op de voet van artikel 94a Sv beslagen gelegd.
Op 22 april 2010 is vervolgens door de rechter-commissaris een machtiging ex artikel 103 Sv tot een maximumbedrag van € 20.000.000,- afgegeven en op 2 oktober 2015 is voorts door de rechter-commissaris een machtiging ex artikel 103 Sv tot een maximumbedrag van € 42.253.198,95 afgegeven.
Bij vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2013 is de belanghebbende [belanghebbende] veroordeeld ter zake van omkoping, valsheid in geschrift, bedrieglijke bankbreuk, meineed en het bezit van een vals reisdocument. Door het openbaar ministerie is bij de behandeling van de strafzaak tevens een ontnemingsvordering aangekondigd.
Bij arrest van 30 juni 2015 heeft het gerechtshof Den Haag de belanghebbende vrijgesproken van de bedrieglijke bankbreuken, meineed en het bezit van een vals reisdocument. De belanghebbende is veroordeeld voor omkoping en valsheid in geschrift. Tegen dit arrest is door het openbaar ministerie cassatie ingesteld.
Op 21 mei 2015 is de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, welk voordeel thans wordt geschat op € 42.253.198,95, aan de belanghebbende betekend.
Bij kennisgeving per email van 4 februari 2016 is namens de officier van justitie kenbaar gemaakt dat het beslag dat onder de klaagster 2 is gelegd is opgeheven.
Standpunten klaagsters en standpunt officier van justitie
De klaagsters hebben zich op het standpunt gesteld dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 94a onder het vierde en het vijfde lid Sv. De transacties als gevolg waarvan de klaagsters over het beslagen vermogen zijn komen te beschikken, hebben een volstrekt legitiem karakter en daaraan lag telkens een reëel economisch motief en perspectief ten grondslag. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat op enig moment sprake is geweest van een schijnconstructie met als doel de uitwinning bij de belanghebbende te bemoeilijken. Het openbaar ministerie heeft ook niet inzichtelijk gemaakt of aangetoond waarom de klaagsters geweten zouden hebben of hadden moeten vermoeden dat sprake zou zijn van transacties met als kennelijk doel de uitwinning te bemoeilijken.
De klaagsters hebben zich daarnaast nog op het standpunt gesteld dat de voortduring van de beslagen onrechtmatig is, omdat daarvoor geen grond meer bestaat nu [belanghebbende] is vrijgesproken van de feiten waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn gebaseerd. Met de gegeven vrijspraken ten aanzien van de bedrieglijke bankbreuken is de grondslag van de ontnemingsvordering en van de, ten behoeve van de ontnemingsvordering gelegde, beslagen komen te ontvallen, waardoor de gelegde beslagen niet, althans niet langer, rechtmatig zijn.
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft het klaagschrift van klaagster 3 op het standpunt gesteld dat klaagster 3 niet ontvankelijk in haar beklag dient te worden verklaard. Namens klaagster 3 is op 29 januari 2008 een klaagschrift ingediend. Bij beschikking van 16 september 2008 is dit klaagschrift ongegrond verklaard. Thans zijn door klaagster 3 geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht, waardoor niet voldaan is aan de voorwaarden voor het indienen van een hernieuwd beklag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beklagen van de klaagsters 1 en 2 ongegrond dienen te worden verklaard, nu niet buiten redelijke twijfel vast kan worden gesteld dat de klaagsters als eigenaar kunnen worden aangemerkt. De feiten en omstandigheden die in de processen-verbaal met nummers [pvnr-1] en [pvnr-2] zijn gepresenteerd, laten enerzijds zien dat de voorwerpen aan een ander zijn gaan toebehoren om het verhaal te frustreren en anderzijds om bewust twijfel te creëren over de werkelijke eigendom. Deze werkwijze brengt met zich dat niet meer buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld wie de daadwerkelijke en/of formele eigenaar is.
De officier van justitie heeft zich in de derde plaats op het standpunt gesteld dat het beklag voor wat betreft de door de klaagsters gestelde onrechtmatigheid van het (voortduren van het) beslag wegens de vrijspraken voor de bedrieglijke bankbreuken onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd is. Nu geen sprake is van een algehele vrijspraak, laat staan een onherroepelijke uitspraak, bestaat thans geen reden om de ontnemingsprocedure te beëindigen of afwijzing hiervan te vrezen. Het belang van strafvordering is nog steeds onverkort gediend bij het voortduren van de conservatoire beslagen die dienen tot zekerheid van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel en/of geldboete. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, een ontnemingsmaatregel zal opleggen.
Ontvankelijkheid klaagster 2
Met betrekking tot het klaagschrift van de klaagster 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Op 4 februari 2016 is namens de officier van justitie de teruggave gelast van hetgeen onder de klaagster 2 in beslag was genomen. Nu deze last is gegeven, heeft de klaagster 2 geen belang meer bij de behandeling van het beklag. Of de daadwerkelijke teruggave van het inbeslaggenomene nog niet heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af.
De klaagster 2 zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het beklag.
Ontvankelijkheid klaagster 3
Met betrekking tot het klaagschrift van klaagster 3 overweegt de rechtbank het volgende.
Een hernieuwd beklag is slechts mogelijk op grond van nieuwe feiten en omstandigheden.
Bij beschikking van 16 september 2008 is ten gronde beslist op een door klaagster 3 ingediend beklag tegen de inbeslagneming van hetzelfde voorwerp. Klaagster 3 heeft in haar huidige klaagschrift andere argumenten of omstandigheden gesteld dan die waarover bij voormelde beschikking een oordeel is gegeven. Immers, de veroordeling door het gerechtshof was op dat moment nog niet bekend.
Klaagster 3 zal daarom ontvankelijk worden verklaard in het beklag.
Beoordeling klachten
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Bij de behandelingen van de klaagschriften in raadkamer is namens de klaagsters zeer uitvoerig betoogd dat er geen strafvorderlijk belang is bij handhaving van het beslag en dat de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv niet aan de orde is.
Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van de onderbouwde argumenten van de klaagsters ruime gelegenheid gekregen kenbaar te maken op basis waarvan ten aanzien van het (resterende) beslag het strafvorderlijk belang thans nog aanwezig is. Gelet op het gevoerde verweer, de diverse raadkamerbehandelingen, het tijdsverloop en met name de heroverwegingen van het beslag in de overige klaagschriften, mag van de officier van justitie worden verwacht dat zij dit concreet en goed onderbouwd aangeeft. De officier van justitie heeft dit nagelaten. Als meest dragend argument voor de handhaving van het beslag worden de feiten en omstandigheden die in de processen-verbaal met nummers [pvnr-1] en [pvnr-2] zijn gepresenteerd genoemd. Nu de officier van justitie in de klaagschriftprocedure van [betrokkene] en [klaagster 2] inmiddels besloten heeft tot teruggave van (delen van) het beslag, terwijl ook die beslagen in de voornoemde processen-verbaal worden beschreven, is de enkele herhaalde verwijzing naar deze processen-verbaal tegenover de onderbouwde argumenten van de klaagsters volstrekt ontoereikend om het strafvorderlijk belang bij de voortduring van het beslag ook nu nog voldoende aanwezig te achten.
Gelet hierop worden de klaagschriften van de klaagsters 1 en 3 gegrond verklaard
Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van RK-nummer 15/2664:
- verklaart het beklag gegrond;
- gelast de teruggave van het beslag aan de klaagster.
Ten aanzien van RK-nummer 15/2667:
- verklaart de klaagster niet ontvankelijk.
Ten aanzien van RK-nummer 15/2668:
- verklaart de klaagster ontvankelijk;
- verklaart het beklag gegrond;
- gelast de teruggave van het beslag aan de klaagster.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C. van Reekum, voorzitter,
en mrs. S.M. den Hollander en A.E. Kleene-Krom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening daarvan en de klager binnen veertien dagen na betekening daarvan cassatie instellen.
Uitspraak 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag gegrond. Bij de behandeling in raadkamer van 25 januari 2016 heeft de officier van justitie herhaaldelijk en uitdrukkelijk toegezegd dat zij het beslag op de bankrekeningen van de klager gedeeltelijk op zou heffen omdat volgens de officier van justitie voldoende aannemelijk was geworden dat een deel van het geldbedrag op de bankrekeningen een reëel zakelijk motief had en hierbij geen sprake was van de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv. De klager mocht op deze toezegging vertrouwen. De beginselen van een behoorlijk proces staan er aan in de weg om een andere en nadeligere beredenering en berekening te maken. De klager moet niet de dupe worden van het feit dat het huidige beslag ontoereikend is voor het veiligstellen van de verhaalsrechten van het openbaar ministerie op de belanghebbende. Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van de onderbouwde argumenten van de klager en zijn raadsvrouw ruime gelegenheid gekregen kenbaar te maken op basis waarvan het strafvorderlijk belang van artikel 94a Sv ten aanzien van het resterende beslag thans nog aanwezig is. Gelet op het gevoerde verweer en de toezegging van de officier van justitie dat een deel van het beslag kan worden opgeheven, mag van de officier van justitie worden verwacht dat zij concreet en goed onderbouwd aangeeft wat het strafvorderlijk belang bij handhaving van het resterende beslag is. De officier van justitie heeft dit nagelaten. Als meest dragend argument voor de handhaving van het beslag op de resterende gelden heeft de officier van justitie zich nog altijd enkel en alleen gebaseerd op de familiaire betrekking tussen de klager en de belanghebbende, hetgeen de rechtbank als volstrekt ontoereikend acht.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/996526-07
Raadkamernummer: 14/2255
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het klaagschrift van:
[klager], klager,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
voor deze zaak domicilie kiezende te 1054 GE Amsterdam, Vondelstraat 54, ten kantore van zijn raadsvrouw mr. P.T.C. van Kampen.
Procedure
Op 22 augustus 2014 is op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 13 oktober 2015 en op 25 januari 2016 door de raadkamer in het openbaar behandeld. Op 9 februari 2016 is het onderzoek in raadkamer heropend en opnieuw gesloten. De officier van justitie mr. M.P. Kok, de klager en de raadsvrouw zijn telkens gehoord.
Voorts is op 13 oktober 2015 [belanghebbende] als belanghebbende gehoord. Van de mogelijkheid om bij de behandeling op 25 januari 2016 aanwezig te zijn, heeft de belanghebbende geen gebruik gemaakt.
Van de mogelijkheid zelf een klaagschrift in te dienen is gebruik gemaakt. De beslissing op het door voornoemde belanghebbende ingediende klaagschrift is als bijlage bij onderhavige beschikking gevoegd en maakt hiervan deel uit.
Feiten
In 2007 is het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek onder de naam ‘Golf’ gestart tegen de belanghebbende en anderen wegens onder andere faillissementsfraude, valsheid in geschrift en omkoping. In dat strafrechtelijk onderzoek is op 29 augustus 2007 door de rechter-commissaris een machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek afgegeven. Binnen dit onderzoek zijn op diverse data op de voet van artikel 94a Sv beslagen gelegd.
Op 22 april 2010 is vervolgens door de rechter-commissaris een machtiging ex artikel 103 Sv tot een maximumbedrag van € 20.000.000,= afgegeven en op 2 oktober 2015 is voorts door de rechter-commissaris een machtiging ex artikel 103 Sv tot een maximumbedrag van € 42.253.198,95 afgegeven.
Voor wat betreft de klager is op 4 februari 2014 onder Van Lanschot Bankiers beslag gelegd op een betaalrekening met nummer [bankrekeningnummer] en een spaarrekening met nummer [spaarrekeningnummer] ten name van de klager. Dit beslag betreft geldbedragen van respectievelijk € 62.166,22 en € 2.941.644,26 (totaal: € 3.003.810,48).
Op 26 mei 2014 is onder [bedrijf] beslag gelegd op de vordering van de klager op [bedrijf]. Het beslag omvat tenminste € 1.400.000,- en eventuele bonussen.
Bij vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2013 is de belanghebbende [belanghebbende] veroordeeld ter zake van omkoping, valsheid in geschrift, bedrieglijke bankbreuk, meineed en het bezitten van een vals reisdocument. Door het openbaar ministerie is bij de behandeling van de strafzaak tevens een ontnemingsvordering aangekondigd.
Bij arrest van 30 juni 2015 heeft het gerechtshof Den Haag de belanghebbende vrijgesproken van de bedrieglijke bankbreuken, meineed en het bezitten van een vals reisdocument. De belanghebbende is veroordeeld voor omkoping en valsheid in geschrift. Tegen dit arrest is door het openbaar ministerie cassatie ingesteld.
Op 21 mei 2015 is de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, welk voordeel thans wordt geschat op € 42.253.198,95, aan de belanghebbende betekend.
Op 25 januari 2016 heeft de officier van justitie bij de behandeling in raadkamer aangekondigd het beslag op rekeningnummer [bankrekeningnummer] voor wat betreft de geldbedragen € 2.550.000 en € 70.000 (totaal: € 2.620.000) op te zullen heffen. Voor het overige heeft de officier van justitie de beslagen gehandhaafd.
Bij mail van 28 januari 2016 is de officier van justitie (via mr. P.F. van Nieuwenhuizen, parketsecretaris) teruggekomen op haar toezegging het beslag voor wat betreft de geldbedragen tot een bedrag van € 2.620.000,= op te zullen heffen en is opdracht gegeven om een bedrag van € 1.776.891,24 van de beslagen als volgt vrij te geven:
- -
€ 1.485.824,00 door middel van het opheffen van het beslag op de vordering van de klager op [bedrijf];
- -
€ 62.166,22 door middel van het opheffen van het beslag op de betaalrekening [bankrekeningnummer];
- -
€ 228.901,02 door middel van het vrijgeven van het door beslag getroffen saldo op de spaarrekening [spaarrekeningnummer].
Standpunt klager en standpunt officier van justitie
De klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij eigenaar is van de onder hem, ten laste van [belanghebbende], gelegde beslagen en dat de geldbedragen en de vordering met een reëel zakelijk motief aan hem zijn gaan toebehoren. Er is geen sprake van dat de geldbedragen en de vordering aan de klager zijn gaan toebehoren om de uitwinning daarvan bij [belanghebbende] te bemoeilijken of te verhinderen.
Vervolgens heeft de klager zich op het standpunt gesteld dat, nu sprake is van ander-beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, gelet op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in combinatie met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, niet kan worden volstaan met een summiere toets. Het uitgangspunt van het openbaar ministerie dat sprake zou zijn van verhaal frustratie dient ten volle te worden getoetst.
Voorts is door de klager naar voren gebracht dat het beslag beperkt dient te zijn tot de waarde van de vordering die aan de klager zou zijn gaan toebehoren om de uitwinning daarvan bij [belanghebbende] te bemoeilijken. Door het openbaar ministerie wordt de hoogte van de vermeende vordering echter op geen enkele wijze nader bepaald. Dit heeft tot gevolg dat het ander-beslag verder reikt dan wettelijk is toegestaan hetgeen tot gevolg dient te hebben dat het beslag als onrechtmatig wordt aangemerkt.
Tot slot heeft de klager zich op het standpunt gesteld dat de voortzetting van het beslag niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Door de blokkering van de fondsen van de klager als gevolg van het ander-beslag wordt de voortgang van het bedrijf, waar de klager financier van is, ten onrechte in gevaar gebracht.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het resterende deel van de beslagen op het standpunt gesteld dat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad artikel 6 EVRM in beginsel niet van toepassing is op de beklagprocedure van artikel 552a Sv. De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat ook in het geval van een situatie van een ander-beslag de beklagrechter slechts een summiere toets behoort aan te leggen bij de beoordeling van het klaagschrift. De ‘ander’ staat immers een volwaardige civiele procedure ter beschikking in de executiefase, zodat artikel 6 EVRM niet in het geding is.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard, nu niet buiten redelijke twijfel vast kan worden gesteld dat de klager als eigenaar kan worden aangemerkt. De feiten en omstandigheden die in de processen-verbaal met nummers [pvnr-1] en [pvnr-2] zijn gepresenteerd, laten enerzijds zien dat de voorwerpen aan een ander zijn gaan toebehoren om het verhaal te frustreren en anderzijds om bewust twijfel te creëren over de werkelijke eigendom. Die werkwijze brengt in ieder geval met zich mee dat zowel van de ander-beslagenen als van de verdachte niet meer buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld wie de daadwerkelijke en/of formele eigenaar is. Gelet hierop is de officier van justitie van oordeel dat de beklagrechter niet meer toe kan komen aan een beoordeling van de voorwaarden zoals gesteld in artikel 94a, vierde lid, Sv.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van omstandigheden die nopen tot een onderzoek naar de proportionaliteit dan wel dat het gelegde conservatoire beslag voldoet aan de eisen van proportionaliteit.
Beoordeling klacht
Summiere toetsing
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet anders in het geval sprake is van beslag als bedoeld in artikel 94a, vierde en vijfde lid, Sv. In het geval dat buiten redelijke twijfel staat dat voorwerpen eigendom zijn van een ander dan degene aan wie wederrechtelijk voordeel wordt ontnomen of een geldboete wordt opgelegd als bedoeld in artikel 94a, vierde en vijfde lid, Sv dient aan alle in artikel 94a, vierde lid, Sv genoemde cumulatieve vereisten te zijn voldaan. Binnen dat kader zal de rechtbank ook de aannemelijkheid van een schijnconstructie moeten beoordelen. Van de rechtbank kan niet worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. De rechtbank ziet thans geen aanleiding de vereisten van artikel 94a, vierde lid, Sv meer dan summierlijk te toetsen mede gelet op de mogelijkheid na de onherroepelijke einduitspraak waarbij de geldboete of ontnemingsmaatregel wordt opgelegd op grond van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een executiegeschil aan te brengen bij de civiele rechter. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een summiere toets niet strijdig met artikel 6 van het EVRM in combinatie met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Beoordelingskader
Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van artikel 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, is vervolgens de vraag aan de orde of zich de situatie van artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
Ten aanzien van de rekeningen bij Van Lanschot Bankiers
Bij de behandelingen van het klaagschrift in raadkamer is door en namens de klager zeer uitvoerig en met stukken onderbouwd betoogd dat hij eigenaar is van de gelden op bovengenoemde rekeningen en dat de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv niet aan de orde is. Deze uiteenzettingen hebben er in geresulteerd dat de officier van justitie bij de behandeling in raadkamer van 13 oktober 2015 kenbaar heeft gemaakt het beslag te heroverwegen. Bij mailbericht van 29 oktober 2015 heeft de officier van justitie bericht de beslagen niet te zullen opheffen. Bij de behandeling van 25 januari 2016 heeft de officier van justitie aangekondigd het beslag op één van bovengenoemde rekeningen deels op te heffen, te weten voor een bedrag van in totaal € 2.620.000,=. Vervolgens heeft de officier van justitie bij de heropening van het onderzoek in raadkamer op 9 februari 2016 kenbaar gemaakt dat zij bij de behandeling in raadkamer van 25 januari 2016 niet had bedoeld het beslag tot een bedrag van € 2.620.000,= op de rekeningen van Van Lanschot Bankiers op te willen heffen. Zoals ook omschreven is in de mail van mr. P.F. van Nieuwenhuizen, parketsecretaris, van 28 januari 2016 had de officier van justitie kennelijk eigenlijk bedoeld om een breukdeel van het beslag vrij te geven dat gelijk is aan de verhouding tussen enerzijds de totale ontvangsten (€ 6.619.900,=) en anderzijds het geldbedrag met een reëel zakelijk motief (€ 2.620.000,=). De opheffing van dat percentage, te weten 39,58 % (hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.776.891,24), is vervolgens door het openbaar ministerie vrij gegeven door middel van opheffing van het beslag op de vordering van de klager op [bedrijf], opheffing van het beslag op de betaalrekening [bankrekeningnummer] tot een bedrag van € 62.166,22 en opheffing van het beslag op het saldo van € 228.901,02 op de spaarrekening [spaarrekeningnummer].
De rechtbank kan de officier van justitie in deze redenering en berekening niet volgen. Bij de behandeling in raadkamer van 25 januari 2016 heeft de officier van justitie herhaaldelijk en uitdrukkelijk toegezegd dat zij het beslag op de bankrekeningen van de klager tot een bedrag van € 2.620.000,= op zou heffen omdat volgens de officier van justitie voldoende aannemelijk was geworden dat dit geldbedrag een reëel zakelijk motief had en hierbij geen sprake was van de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv. De klager mocht op deze toezegging vertrouwen. De beginselen van een behoorlijk proces staan er aan in de weg om een andere en nadeligere beredenering en berekening te maken. Het kan immers niet zijn dat de klager de dupe moet worden van het feit dat het huidige beslag ontoereikend is voor het veiligstellen van de verhaalsrechten van het openbaar ministerie op [belanghebbende].
Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van de onderbouwde argumenten van de klager en zijn raadsvrouw ruime gelegenheid gekregen kenbaar te maken op basis waarvan het strafvorderlijk belang van artikel 94a Sv ten aanzien van het resterende beslag thans nog aanwezig is. Gelet op het gevoerde verweer en de toezegging van de officier van justitie dat een deel van het beslag kan worden opgeheven, mag van de officier van justitie worden verwacht dat zij concreet en goed onderbouwd aangeeft wat het strafvorderlijk belang bij handhaving van het resterende beslag is. De officier van justitie heeft dit nagelaten. Als meest dragend argument voor de handhaving van het beslag op de resterende gelden heeft de officier van justitie zich nog altijd enkel en alleen gebaseerd op de familiaire betrekking tussen de klager en [belanghebbende], hetgeen de rechtbank als volstrekt ontoereikend acht.
De rechtbank concludeert dat op basis van het raadkamerdossier en het verhandelde ter raadkamerzitting, niet gebleken is van voldoende aanwijzingen dat het beslagene geheel of ten dele aan de klager is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning te bemoeilijken of te verhinderen en dat klager dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
Het beklag wordt dan ook gegrond verklaard voor zover het de rekeningen bij Van Lanschot Bankiers betreft.
Ten aanzien van de vordering(en) van klager op [bedrijf]
De officier van justitie heeft bij mailbericht van 28 januari 2016 besloten het beslag op de vordering van de klager op [bedrijf] op te heffen. Gelet hierop kan niet langer gesproken worden over enig strafvorderlijk belang bij de voortduring van dit deel van het beslag. De rechtbank zal ook dit deel van het beklag gegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag gegrond;
- gelast de teruggave aan de klager van het beslag.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C. van Reekum, voorzitter,
en mrs. S.M. den Hollander en A.E. Kleene-Krom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening daarvan en de klager binnen veertien dagen na betekening daarvan cassatie instellen.
Uitspraak 19‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Onderzoek Golf, omkoping van een ambtenaar en faillissementsfraudes.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf
Parketnummer: 10/996526-07
Datum uitspraak: 19 juli 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1955,
wonende te [adres],
verblijvende te [adres],
raadslieden mr. M. Bakker, advocaat te Rotterdam en mr. D.S. Schreuders, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4, 5, 8, 10, 12, 17, 19, 22 en 26 april 2013, op 1, 3, 13, 22 en 23 mei 2013 en op 6, 7, 10, 17 en 20 juni 2013. Het onderzoek is gesloten op 5 juli 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzittingen van 12 oktober 2012, 13 mei 2013 en 17 juni 2013 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
omkoping dan wel begunstiging van een ambtenaar, bestaande uit het omkopen van [ambtenaar], hoofd van het [havenbedrijf];
valsheid in geschrift, bestaande uit het valselijk opmaken van valse zogeheten raamovereenkomsten;
faillissementsfraude met betrekking tot de rechtspersoon [vennootschap 1];
valsheid in geschrift, bestaande uit het valselijk opmaken van overeenkomsten;
meineed bij het afleggen van een verklaring als getuige bij de rechter-commissaris in het faillissement van [vennootschap 1];
faillissementsfraude met betrekking tot de rechtspersoon [vennootschap 2];
faillissementsfraude met betrekking tot de rechtspersoon [vennootschap 3];
in het bezit zijn van een vals/vervalst reisdocument, te weten een vals/vervalst diplomatiek paspoort van de République Fédérale Islamique des Comores.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie, mrs. M.J. Dontje, J. Plooij en E.A.C. Sachs, hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
In het vervolg van dit vonnis zullen de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie steeds worden aangeduid als de officier van justitie.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Inhoud verweer
Volgens de verdediging dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging, omdat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Dit verweer is gebaseerd op de volgende gronden.
1. De officier van justitie heeft opzettelijk een onvolledige en onjuiste weergave gegeven van het ontstaan van de verdenking tegen de verdachte.
In dit verband is kort weergegeven het volgende aangevoerd.
In juni-september 2004 was er al sprake van een zodanige verdenking tegen [verdachte], in ieder geval ter zake van witwassen, dat hij als verdachte moest worden aangemerkt. Dit blijkt uit de stukken van het zogeheten Delphi-onderzoek. De stukken van dit onderzoek waarin [verdachte] als verdachte was gekwalificeerd zijn buiten het dossier van de onderhavige zaak Golf gehouden. Bij verschillende gelegenheden heeft de officier van justitie in raadkamer of ter zitting onjuiste mededelingen gedaan over de verdenkingen tegen de verdachte.
In de verhoren die plaatsvonden in de periode van 29 november 2005 tot en met 10 augustus 2006 is [verdachte] als getuige in plaats van als verdachte gehoord. Deze verhoren hadden niet zonder cautie mogen plaatsvinden.
2. De officier van justitie is niet op zoek geweest naar de waarheid en schendt doelbewust de rechten en belangen van de verdachte. In dit verband is, kort weergeven, het volgende naar voren gebracht:
a. Bij verhoren van medeverdachten en getuigen door FIOD-ambtenaren is sprake geweest van onaanvaardbare, tendentieuze verhoormethodes (“creating false memories”). Men was niet op zoek naar de waarheid, maar de verhoren waren er op gericht belastende verklaringen te verkrijgen.
b. De officier van justitie heeft geprobeerd een regeling van [curator 1], curator in de faillissementen van [vennootschap 2] en [vennootschap 3], met de verdachte te frustreren. In dit verband wordt aangevoerd - met een verwijzing naar de verklaring van [curator 1] bij de rechter-commissaris in de onderhavige strafzaak - dat de officier van justitie de curator heeft willen bewegen aangifte te doen van bedrieglijke bankbreuk en hem daarbij onder druk heeft gezet door te stellen dat de curator zich aan witwassen schuldig zou maken indien hij de zaak met de verdachte zou schikken.
c. Relevante, potentieel ontlastende stukken die wel beschikbaar waren voor de FIOD en de officier van justitie zijn niet aan het dossier toegevoegd en voorgehouden aan getuigen. Hierbij wordt in het bijzonder gedoeld op de verhoren van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2/curator 2], respectievelijk rechter-commissaris en curator in het faillissement van SP.
d. De FIOD heeft op het punt van de metadata conclusies van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het oordeel van de rechtbank in de zaak [ambtenaar] genegeerd. Vast was komen te staan, aldus de verdediging, dat de uit de bestandseigenschappen blijkende creatiedatum niet zonder meer als aanmaakdatum van het betreffende document kan gelden. Niettemin blijft de FIOD de verhoren van met name [medeverdachte 3] zo inrichten dat de gehoorde naar een door de FIOD gewenst antwoord wordt geleid. Bovendien zijn in bepaalde tabellen die aan [medeverdachte 3] zijn voorgehouden metagegevens weggelaten. De FIOD heeft aldus met gegevens gemanipuleerd.
e. De officier van justitie schendt het beginsel van fair trial. Er is nooit serieus onderzoek gedaan naar de Chinese dreiging ten opzichte van de Rotterdamse haven en de daarmee samenhangende compensatie, hoewel de verdachte en [ambtenaar] van meet af aan deze feiten als reden voor het sluiten van de raamovereenkomsten van 28 december 2002 naar voren hebben gebracht.
f. De officier van justitie heeft de rechtbank misleid door bij requisitoir zeer selectief uit de stukken te citeren, door onjuiste zaken aan de rechtbank voor te houden en door potentieel ontlastende stukken te negeren.
Beoordeling
De rechtbank overweegt over dit verweer als volgt.
Ad 1
De verdediging stelt dat uit aanvankelijk achtergehouden stukken van het onderzoek Delphi is gebleken dat [verdachte] in dat onderzoek reeds als verdachte werd aangemerkt. De officier van justitie betwist dit. Volgens hem had dit onderzoek slechts een begin van vermoeden van witwassen tegen [vennootschap 3] en de verdachte opgeleverd, zonder dat het tot een concrete verdenking was gekomen.
Het ontstaan van de verdenking van faillissementsfraude tegen de verdachte is beschreven in het aanvangsproces-verbaal van het onderhavige onderzoek Golf (1-AH-01) van 8 mei 2007. Daarin wordt ook melding gemaakt van de overdracht per 1 maart 2005 van het door de politie Rotterdam-Rijnmond uitgevoerde onderzoek Delphi. In het proces-verbaal van overdracht (0-AH-002) worden in het kort de resultaten van het onderzoek Delphi vermeld, welk onderzoek betrekking had op MOT-meldingen van financiële transacties door [vennootschap 3], en daarbij wordt ook de naam van de verdachte uitdrukkelijk genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat er hoe dan ook geen reden is om aan te nemen dat de officier van justitie welbewust onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt over het ontstaan van de verdenking tegen de verdachte ter zake van faillissementsfraude. Bovendien geldt dat, voor zover de toevoeging van stukken aan het dossier al gebrekkig is geweest, dit gebrek nadien is hersteld. De verdediging heeft immers de gelegenheid gekregen alle stukken uit het onderzoek Delphi die zij relevant achtte alsnog aan het dossier te laten toevoegen.
Tot slot is onvoldoende komen vast te staan dat [verdachte] in de periode van 29 november 2005 tot en met 10 augustus 2006 ten onrechte als getuige en niet als verdachte is gehoord. In ieder geval is er geen aanleiding om aan te nemen dat hier bewust oneigenlijk is gehandeld teneinde de belangen van de verdachte te schaden.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat dit onderdeel van het verweer moet worden verworpen.
Ad 2a
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat er geen reden is om aan te nemen dat de processen-verbaal die zijn opgemaakt van de verhoren van verdachten en getuigen door ambtenaren van de FIOD een onjuiste weergave bevatten van de gang van zaken.
Uit die processen-verbaal valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat er sprake is geweest van onaanvaardbare verhoormethodes. Weliswaar kan worden vastgesteld dat zowel de vraagstelling als de gegeven antwoorden soms meningen en veronderstellingen bevatten, doch dit rechtvaardigt niet de conclusie dat er op een onrechtmatige wijze is verhoord. Het zou anders kunnen zijn als bij de verhoren bewust onjuiste gegevens zouden zijn voorgehouden en de gehoorde persoon aldus op een misleidende wijze tot een belastende verklaring zou zijn gebracht. De verdediging gebruikt hier de term creating false memories. Daarvoor zijn echter onvoldoende aanwijzingen.
Verder zal het ongetwijfeld zijn voorgekomen dat verdachten of getuigen op een zodanige wijze zijn geconfronteerd met onderzoeksbevindingen en kritisch zijn ondervraagd dat zij een zekere druk hebben ervaren. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de FIOD-ambtenaren hierbij te ver zijn gegaan.
De verdediging heeft bij haar kritiek op de wijze van verhoor in het bijzonder verwezen naar de verhoren van de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Als reactie op die specifieke verweren merkt de rechtbank nog het volgende op.
De verhoren van [medeverdachte 1] door de FIOD hebben plaatsgevonden in de periode van 29 oktober 2007 tot en met 9 mei 2008. Tijdens die verhoren heeft [medeverdachte 1] geen klachten geuit over de bejegening door de FIOD. Desgevraagd heeft hij enkele malen bij aanvang van een verhoor aangegeven dat hij zich naar omstandigheden goed voelde. Pas vlak voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in 2013 heeft hij in zijn schriftelijke verklaring geklaagd over de omstandigheden waaronder de verhoren door de FIOD hadden plaatsgevonden. Overigens beoogt hij kennelijk met die klachten veeleer de geloofwaardigheid van wat hij toen heeft gezegd te relativeren dan dat hij het optreden van de verhorende ambtenaren aan de kaak wil stellen.
[medeverdachte 3] is steeds in aanwezigheid van haar raadsvrouw gehoord door de FIOD. Bij geen van die verhoren hebben zij aanmerkingen gemaakt op de wijze van verhoor. De verdediging van de verdachte heeft noch bij de rechter-commissaris, noch bij de rechtbank een verzoek gedaan om [medeverdachte 3] te ondervragen over de verhoren door de FIOD.
[medeverdachte 2] heeft op 23 en 25 oktober 2007 een verklaring afgelegd bij de FIOD. Bij de verhoren door de FIOD in 2008 heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Toen [medeverdachte 2] op 31 augustus 2012 door de rechter-commissaris werd gehoord heeft hij aangevoerd dat hij de verklaringen van oktober 2007 onder druk had afgelegd. Hij heeft verklaard, kort weergegeven, dat de FIOD-ambtenaren tijdens het verhoor tegen hem zeiden dat hij zaken achterhield, dat ze op tafel hadden geslagen en dat ze hadden gedreigd hem aan te houden als hij niet meer ging verklaren dan hij tot dat moment had gedaan.
Naar aanleiding van deze opmerkingen hebben de verhorende FIOD-ambtenaren een proces-verbaal opgemaakt. Zij hebben hierin erkend dat ze in de loop van het verhoor tegen [medeverdachte 2] hebben gezegd dat hij erg terughoudend was en dat verdergaan met het verhoor op die manier geen zin had. Ze sluiten niet uit dat er met stemverheffing is gesproken. De verbalisanten hebben echter ontkend dat er tijdens het verhoor op tafel is geslagen en dat er sprake is geweest van dreiging met aanhouding.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van dit proces-verbaal te twijfelen. Dit betekent dat van een ontoelaatbare druk op [medeverdachte 3] niet is gebleken.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat dit onderdeel van het verweer niet slaagt.
Ad 2b
Wat er verder ook zij van de bewering van de officier van justitie jegens curator [curator 1] over het witwassen, op zichzelf kan niet gezegd worden dat de poging van de officier van justitie om de curator tot aangifte tegen de verdachte te bewegen onrechtmatig is. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien hij bewust de curator had willen overhalen om een onjuiste aangifte te doen. Daarvan is echter niet gebleken.
Hieruit volgt dat ook dit onderdeel van het verweer moet worden verworpen.
Ad 2c
De verdediging heeft de officier van justitie er van beschuldigd een zeer eenzijdig dossier te hebben samengesteld, waarbij hij slechts oog had voor stukken die belastend zijn voor de verdachte. De officier van justitie betwist dit en stelt dat er naar is gestreefd een zo evenwichtig mogelijk dossier samen te stellen.
Wie hier het gelijk aan zijn kant heeft kan en hoeft door de rechtbank niet te worden beantwoord. Overigens is niet steeds eenduidig aan te geven of een bepaald stuk belastend dan wel ontlastend is.
Waar het om gaat is of de verdediging in dit opzicht voldoende in staat is gesteld haar rechten uit te oefenen. En dat is in deze zaak wel het geval geweest. Aan de verdediging is in ruime mate de gelegenheid geboden om stukken die zij van belang achtte aan het dossier toe te voegen en van die gelegenheid heeft zij uitgebreid gebruik gemaakt. Ook heeft de verdediging de kans gehad om getuigen nader te ondervragen over die stukken.
Het hiervoor overwogene betekent dat ook dit onderdeel van het verweer moet worden verworpen.
Ad 2d
De rechtbank heeft in geen van de verhoren van [medeverdachte 3] door de FIOD een voorbeeld aangetroffen van het op een onaanvaardbaar sturende wijze bespreken van metadata. Aan [medeverdachte 3] wordt telkens op neutrale wijze voorgehouden wat de metadata van een bepaald bestand aangeven, waarna haar om commentaar daarop wordt gevraagd. Niet valt in te zien wat hieraan niet juist is. Dat aan haar niet telkens is medegedeeld welke conclusies inmiddels door het NFI dan wel de rechtbank waren uitgesproken over de bruikbaarheid van metadata kan hieraan niet afdoen.
Verder kan het zijn voorgekomen dat er bij het voorhouden van bepaalde tabellen aan [medeverdachte 3] een onzorgvuldigheid is begaan; dat er sprake is van een manipulatie teneinde een door de FIOD gewenst resultaat te verkrijgen is niet gebleken.
Gelet op een en ander moet ook dit onderdeel van het verweer worden verworpen.
Ad 2e
Nog daargelaten de vraag of de verdediging gelijk heeft met haar stelling dat de officier van justitie te weinig onderzoek heeft gedaan naar, kort gezegd, de Taiwan-problematiek, dit verweer kan niet slagen nu de verdediging voldoende mogelijkheden heeft gehad alsnog onderzoek te doen naar deze aangelegenheid door middel van het toevoegen van stukken en het laten horen van getuigen.
Ook dit onderdeel van het verweer faalt.
Ad 2f
De aangevoerde omstandigheid dat de officier van justitie bij het requisitoir zich te eenzijdig heeft uitgelaten en geen aandacht heeft besteed aan ontlastende stukken levert geen vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en kan hoe dan ook niet leiden tot het door de verdediging bepleite gevolg.
Ook dit laatste onderdeel van het verweer moet worden verworpen.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geoordeeld dat de door de verdediging aangevoerde gronden, noch afzonderlijk, noch in samenhang met elkaar bezien, kunnen leiden tot de conclusie dat bij de opsporing en vervolging de belangen van de verdachte zodanig zijn geschaad dat de officier van justitie thans het recht op verdere vervolging moet worden ontzegd. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
BEWIJS, BEWIJSMOTIVERING EN BEWIJSVERWEREN
In dit onderdeel van het vonnis zullen vele voetnoten worden opgenomen. Voor zover de voetnoten als bewijsmiddel worden gehanteerd zullen ze vetgedrukt worden weergegeven.
Feit 1 (omkoping van [ambtenaar])
Standpunt officier van justitie
1.1. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte het appartement in Antwerpen waar het in deze zaak om gaat louter ten behoeve [ambtenaar] aangekocht. [ambtenaar] was als ambtenaar werkzaam, tot 1 januari 2004 als hoofd van dienst bij het [gemeentelijk havenbedrijf]; na de verzelfstandiging van de dienst per genoemde datum was hij directeur van het [vennootschap 4]. De verdachte heeft het appartement met inrichting en inventaris voor niets, althans tegen een onzakelijk geringe vergoeding, aan [ambtenaar] in gebruik gegeven. Aldus heeft hij [ambtenaar] een gift gedaan.
1.2. Ook de drie bedragen die de verdachte op de Zwitserse bankrekening van [ambtenaar] heeft gestort tot een totaalbedrag van ruim € 1,2 miljoen zijn aan te merken als giften. [ambtenaar] heeft als heer en meester over de naar hem overgeboekte bedragen beschikt. Hij is hoe dan ook beter geworden van de betalingen op zijn rekening.
1.3. De verklaring van de verdachte dat de gestorte gelden niet bestemd waren voor [ambtenaar], doch dat deze als vergoeding voor verrichte werkzaamheden moesten worden doorbetaald aan [betrokkene 1], een zakenpartner van de verdachte, is niet aannemelijk. De consultancy-overeenkomst van 15 januari 2002 waarnaar ter ondersteuning van dit standpunt wordt verwezen is vals voor wat betreft inhoud en datering.
1.4. De giften van de verdachte aan [ambtenaar] zijn giften in de zin van artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan ambtelijke omkoping. Hij heeft met het doen van de giften namelijk beoogd dat [ambtenaar] in zijn ambtelijke functie als hiervoor beschreven zich tegenover hem, verdachte, en de vennootschappen van [A-concern], zodanig zou opstellen dat sprake zou kunnen zijn van een voorkeursbehandeling.
1.5. [ambtenaar] heeft zich daadwerkelijk ten opzichte van de verdachte en diens vennootschappen in verschillende opzichten niet zakelijk, objectief en passend bij zijn taak als ambtenaar opgesteld. Onder meer blijkt dit uit het afgeven van garanties door het [gemeentelijk havenbedrijf/vennootschap 4] ten behoeve van geldleningen aan vennootschappen van [A-concern].
Standpunt verdediging
2.1. De verdachte ontkent dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan omkoping van [ambtenaar].
2.2. Volgens de verdachte is het niet zo dat hij het appartement in Antwerpen louter voor gebruik door [ambtenaar] heeft gekocht. Hij heeft het ook voor zichzelf gekocht en heeft er zelf ook gebruik van gemaakt. [ambtenaar] heeft als tegenprestatie de bouw, de oplevering en de inrichting van het appartement begeleid. Verder betaalde [ambtenaar] de kosten van gas en licht en de werkster. Een en ander in aanmerking nemend kan niet gezegd worden dat [ambtenaar] geen of een onzakelijk geringe vergoeding voor het gebruik van het appartement heeft betaald.
2.3. Verder betwist de verdachte dat de overboekingen op de Zwitserse bankrekeningen van [ambtenaar] giften waren. Het geld was niet voor [ambtenaar] bestemd, maar betrof een vergoeding die de verdachte uit hoofde van een consultancy-overeenkomst van 15 januari 2002 verschuldigd was aan [betrokkene 1] en werd tijdelijk op de rekening van [ambtenaar] geparkeerd. Het geld is - althans grotendeels - door [ambtenaar] doorgeboekt naar een bankrekening van [betrokkene 1].
2.4. Verder bestrijdt de verdachte de stelling van de officier van justitie dat hij en zijn vennootschappen een voorkeursbehandeling van [ambtenaar] hebben genoten. [ambternaar] zou zich wel steeds zakelijk, objectief en passend bij zijn functie als ambtenaar tegenover hem en zijn vennootschappen hebben opgesteld.
Beoordeling
I. Appartement in Antwerpen
Feiten en omstandigheden
3.0. Bij de beoordeling van dit onderdeel acht de rechtbank het volgende van belang.
3.1. Op 30 april 1999 heeft [vennootschap 3], een aan de verdachte toebehorende en door hem bestuurde vennootschap, een nieuwbouw appartement gekocht aan de [adres]. De koopprijs was 10.750.000 BEF, omgerekend € 266.485,54.1.
3.2. De bemiddelend makelaar heeft verklaard dat het eerste contact dat hij had over deze aankoop met [ambtenaar] was. Dat was begin 1999. Bij het eerste gesprek was alleen [ambtenaar] aanwezig, bij de vervolggesprekken was meestal ook [betrokkene 2], de toenmalige vriendin van [ambtenaar], aanwezig. Anderen zijn er nooit bij geweest. [ambtenaar] vertelde de makelaar dat hij niet zelf de koper zou zijn, doch dat de aankoop via de verdachte zou lopen. [ambtenaar] zou het appartement als pied à terre gebruiken samen met [betrokkene 2]. Dat de verdachte het appartement ook zou gebruiken is nooit ter sprake gekomen.
3.3. [ambtenaar] vertelde de makelaar dat hij graag kookte en daarom een goede keuken belangrijk vond. Hij heeft buiten de projectmakelaar om zelf de keuken uitgezocht.2.
3.4. Het voorlopig koopcontract van 19 februari 1999 is door [betrokkene 2] ondertekend en in dit stuk wordt zij als koper genoemd.3.
3.5. Rond die tijd hebben [ambtenaar] en [betrokkene 2] opdracht gegeven voor de inrichting van het appartement. In het najaar van 1999 vonden gesprekken plaats met [betrokkene 2] over de afwerking, over materialen zoals de vloer, tegels, verlichting en het sanitair. In juni 2000 werden in aanwezigheid van [betrokkene 2] de meubels geplaatst.
3.6. Op 11 juli 2000 vond, in aanwezigheid van [betrokkene 2], de voorlopige oplevering plaats.
3.7. Op een dag in juli 2000, na deze oplevering, is [ambtenaar] speciaal vanuit Rotterdam naar Antwerpen gekomen met het verzoek om aan de achterkant een speciaal soort gordijnen te plaatsen.4.
3.8. De zogeheten syndicus van het appartementencomplex, dat is de beheerder namens de Vereniging van eigenaren, heeft verklaard dat [ambtenaar] de contactpersoon voor het appartement was. [ambtenaar] is volgens hem, al dan niet samen met [betrokkene 2], bij iedere algemene vergadering van de Vereniging van eigenaren aanwezig zijn geweest. Als hij in het appartement van [ambtenaar] was - hij zegt er zo’n vijf keer te zijn geweest - werd hij steeds door [ambtenaar] te woord gestaan. Na het tonen van diens foto zegt de syndicus dat hij de verdachte nog nooit heeft gezien.5.
3.9. Een medebewoonster van het complex zegt dat zij [ambtenaar] en [betrokkene 2] kent als de bewoners van het bewuste appartement. De verdachte heeft zij nog nooit gezien.6.
3.10. De kosten van aankoop en inrichting van het appartement, alsmede de servicekosten, waarin begrepen de kosten voor levering van water, zijn voor rekening gekomen van [vennootschap 3].7.
3.11. [ambtenaar] en [betrokkene 2] hebben in de periode van 2001/2002 meermalen, in de weekends, gebruik gemaakt van het appartement. Zowel [ambtenaar]8.als de verdachte9.heeft dit verklaard. Voor het gebruik van het appartement heeft [ambtenaar] geen huur betaald.
3.12. In april 2002 heeft [ambtenaar] de makelaar benaderd met het verzoek het appartement in de verkoop te doen. Als reden gaf [ambtenaar] op dat hij en [betrokkene 2] weinig in het appartement waren. [ambtenaar] was de contactpersoon bij de verkoopactiviteiten. Afgezien van een telefoontje tijdens de ondertekening van de verkoopakte bij de notaris is er geen contact geweest tussen de makelaar en de verdachte.10.
3.13. Het appartement is op 23 december 2002 verkocht voor een bedrag van € 475.000,- (inclusief de betaling voor een aantal roerende goederen).11.
Overwegingen en conclusie
3.14. Uit de hiervoor opgesomde feiten, omstandigheden en verklaringen maakt de rechtbank op dat het appartement in Antwerpen in de eerste plaats werd aangeschaft en aangehouden voor [ambtenaar] en zijn vriendin. Het appartement is naar hun inzicht en smaak aangekleed en ingericht en het is voornamelijk door hen gebruikt. Voor dit gebruik heeft [ambtenaar] geen huur aan [vennootschap 3] dan wel aan de verdachte betaald. Met dit gratis in gebruik geven heeft de verdachte een gift aan [ambtenaar] gedaan. Het gegeven dat [ambtenaar] en zijn vriendin tijd en moeite hebben gestoken in de begeleiding van de bouw en inrichting maakt dit niet anders. Hiervan kan, net zo min als van de gestelde omstandigheid dat [ambtenaar] de kosten van gas, elektriciteit en van de werkster voor zijn rekening heeft genomen - waarvan de juistheid overigens niet is aangetoond - niet gezegd worden dat het een reële, zakelijke tegenprestatie tegenover het in gebruik geven oplevert.
II. Overboekingen naar Zwitserse bankrekening
Vaststaande feiten
3.15. Bij de beoordeling van dit onderdeel gaat de rechtbank uit de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 10 februari 2000 heeft [ambtenaar] een rekening geopend bij de [bank 1] te [plaats] in Zwitserland. Het nummer van de bankrekening is [nummer].12.
- Per 7 oktober 2003 heeft [ambtenaar] een machtiging tot deze rekening afgegeven aan [betrokkene 3], geboren op [datum], wonende in [plaats].13.
Vanaf een bankrekening van [A-holding], een op Curaçao gevestigde vennootschap van de verdachte, is drie maal een bedrag overgeboekt naar genoemde rekening bij [bank 1], te weten:
op 16 maart 2001 een bedrag van (omgerekend) € 45.359,5514.;
- op 25 januari 2002 een bedrag van € 667.000,-15.;
- op 15 november 2002 een bedrag van € 500.000,-16..
In totaal levert dit een bedrag op van € 1.212.359,55.
- Bij geen van de drie overboekingen is een omschrijving opgenomen op het overschrijvingsformulier of het rekeningafschrift. In de eigen administratie van [A-holding] is de betaling van 16 maart 2001 geboekt met de omschrijving “consultancy-adm. dienst”17.. Bij de betaling van 25 januari 2002 is in die administratie aangegeven “terugstorting [initialen verdachte] privé” en bij de betaling van 15 november 2002 is geen omschrijving vermeld.18.
- Vanaf de genoemde [bank 1]-rekening zijn diverse bedragen afgeschreven. In de periode van 8 juni 2001 tot en met 31 maart 2004 is 8 maal contant geld opgenomen, voor een totaalbedrag van € 164.613,41.19.Ook zijn er in de periode van 16 juli 2001 tot en met 17 februari 2003 21 afboekingen via een creditkaart geweest, voor een totaalbedrag van
€ 28.069,1120.. Voorts hebben in de periode van 21 december 2001 tot 3 juni 2004 8 overboekingen naar andere rekeningen plaatsgevonden voor een totaalbedrag van
€ 222.621,59, exclusief enkele terug ontvangen bedragen en de hierna te noemen overboekingen naar [betrokkene 1]21..
Ook vinden op de rekening diverse deposito transacties plaats; de renteopbrengsten hiervan bedragen € 49.027,67. Voorts is op 31 juli 2002 voor een bedrag van € 193.086,74 aandelen [onderneming 1] gekocht, die weer worden verkocht op 18 mei 2004; de opbrengst hiervan (koerswinst en dividend) bedraagt € 9.754,60.22.
- Op 26 mei 2004 is in opdracht van [ambtenaar] € 500.000,- van zijn rekening bij de [bank 1] overgeboekt naar een rekening van [betrokkene 1] bij de [bank 2] te [plaats], Zwitserland.23.Op 1 juni 2004 geeft [ambtenaar] opdracht om ook het resterende geld op zijn rekening, een bedrag van € 517.520,-, over te maken naar genoemde bankrekening van [betrokkene 1]. [ambtenaar] doet hierbij het verzoek aan de [bank 1] om zijn rekening op te heffen en al het relevante materiaal te vernietigen.24.De overboekingen van 26 mei 2004 en 1 juni 2004 vinden plaats zonder dat enige omschrijving wordt gegeven.
- Per 6 juli 2004 wordt de rekening opgeheven.25.
- De [bank 2] (demand account) van [betrokkene 1] waarnaar genoemde overboekingen hebben plaatsgevonden heeft het nummer 161896.26.Vanaf deze rekening hebben onder meer de volgende overboekingen plaatsgevonden:
1. op 14 september 2004 wordt een bedrag van € 315.019,46 overgeboekt naar de bankrekening van [rekeninghouder 1] te [plaats] in Frankrijk.27.Het betreft blijkens een per fax verzonden bericht van [betrokkene 1] aan de [bank 2] van 9 september 2004 de betaling voor de aankoop door hem van de aan [ambtenaar] toebehorende villa in Frankrijk.28.
2. op 16 september 2004 vindt een overboeking plaats van € 34.019,46 naar een rekening van [rekeninghouder 2] bij een bank in [plaats] in Spanje.29.[rekeninghouder 2] is al 30 jaar bevriend met [ambtenaar].30.
3. in de periode van september 2004 tot en met november 2004 is voor een totaalbedrag van ruim € 566.000,- overgemaakt naar een rekening [nummer] van [betrokkene 1] bij de [bank 3] in [plaats], Zwitserland.31.Op 17 april 2005 wordt van laatstgenoemde bankrekening een bedrag van € 175.000,- overgeboekt naar een Zwitserse rekening van [rekeninghouder 3] bij de [bank 4].32.Deze [rekeninghouder 3] is een vriend van [ambtenaar].33.
Overwegingen
3.16. Zoals gezegd voert de verdachte aan dat de betalingen van in totaal ruim € 1,2 miljoen op de Zwitserse bankrekening van [ambtenaar] niet voor [ambtenaar] zelf bestemd waren. De gelden zouden in feite betalingen aan [betrokkene 1] zijn, die hem, verdachte, behulpzaam zou zijn bij pogingen om onderzeeboten aan de Egyptische overheid te verkopen. Overigens hebben ook [ambtenaar]34.en [betrokkene 1]35.in die zin verklaard.
In 2000/2001 had [betrokkene 1], aldus de verdachte, een eerste oriënterend onderzoek (scan) gedaan. Overeengekomen werd dat de vergoeding die hij daarvoor wenste te ontvangen zou worden gestort op de rekening van [ambtenaar], die een goede bekende van hen beiden was. Dat was de eerste betaling van 100.000 gulden, omgerekend € 45.359,55, op 16 maart 2001. Afgesproken werd dat zodra aangetoond was dat [betrokkene 1] aan zijn verplichtingen had voldaan, de verdachte zou aangeven dat kon worden uitbetaald aan [betrokkene 1].
Daarna zou op 15 januari 2002 in Londen overeengekomen zijn dat [betrokkene 1] een actieve rol zou gaan spelen en consultant zou worden van [A-concern]. Na bemiddeling door en met instemming van [ambtenaar] werd daarbij afgesproken dat de vergoeding van
€ 1,2 miljoen die [betrokkene 1] zou ontvangen zou worden gestort op de Zwitserse bankrekening van [ambtenaar]. Daarop zouden de twee betalingen van € 667.000,- en
€ 500.000,- op respectievelijk 25 januari 2002 en 15 november 2002 betrekking hebben. Ook voor deze bedragen gold dat ze zouden worden vrijgegeven nadat de verdachte vond dat [betrokkene 1] aan zijn verplichtingen had voldaan. Als beloning voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening zou [ambtenaar] een onkostenvergoeding ontvangen van € 12.000,-.36.
3.17. De meergenoemde consultancy-overeenkomst van 15 januari 2002 waarop de verdachte zich beroept luidt als volgt:37.
AGREEMENT
Between:
1. [A-holding], a limited company under the laws of the Netherlands Antilles, with address [adres], Curacao, herewith represented by [verdachte]; (hereinafter “[A-holding]”)
And
2. [betrokkene 1], [adres], London W1, (hereinafter “[betrokkene 1]”)
WHEREAS:
The [A-holding] Group of Companies is actively involved in the sales of submarines to the ArabRepublic of Egypt Navy;
[betrokkene 1] is willing and able to assist [A-holding] in obtaining the sale of at least 2 submarines to the ArabRepublic of Egypt Navy;
NOW THEREFORE IT IS AGREED:
1. [betrokkene 1] will actively support and make alle necessary arrangements for [A-holding] to achieve its goal to sell its submarines of the Swordfish Class and/or any other submarine class designed and/or built by the [A-holding] Group of Companies.
2. [betrokkene 1] will pay all cost related to this sale effort inside the ArabRepublic of Egypt. [A-holding] will bear its own cost in respect to preparing the quotations, travel and hotels for its own personnel.
3. The renumeration for all services rendered by [betrokkene 1] will be:
A non-refundable prepayment of EURO 1.200.000 (in words: EURO one million two hundred thousand), to be paid fora n amount of EURO 700.000 in January 2002 and fora n amount of EURO 500.000 before 2002 year’s end.
A success fee of 2 % of the Total sales value of the contract to be signed with the Arab Republic of Egypt Navy excluding spare parts and excluding VAT (value added taxes) if and when applicable. The abovementioned prepayment will be deducted from this success fee.
Signed in twofold on the 15 th January 2002 at London
[handtekening] [handtekening]
[A-holding} [betrokkene 1]
[verdachte]
3.18. Vooropgesteld moet worden dat de juistheid van de stellingen van de verdachte niet voor de hand ligt. Het ter beschikking stellen van een geheime privé bankrekening in Zwitserland ten behoeve van een zakelijke transactie tussen twee ondernemers kan toch moeilijk gerekend worden tot de normale taakuitoefening van [ambtenaar], als hoogste ambtenaar van [gemeentelijk havenbedrijf].
3.19. Bovendien doen zich de hierna opgesomde omstandigheden voor die twijfels doen rijzen met betrekking tot de door de verdachte gestelde achtergrond van de stortingen op zijn bankrekening.
- [ ambtenaar] heeft het bestaan van de Zwitserse [bank 1]-rekening voor anderen geheim gehouden. Tegenover de gemachtigde [betrokkene 3] heeft hij verklaard dat het geld op de rekening afkomstig was van door hem ontvangen bonussen uit een eerder dienstverband en bestemd was om na zijn overlijden verdeeld te worden over zijn vriendin, zijn ex-vrouw en zijn familie. Tegenover [betrokkene 3] heeft hij nooit iets gezegd over een verplichting tot uitbetaling aan [betrokkene 1]. [betrokkene 3] heeft die naam nooit gehoord.38.
- [ medeverdachte 3], al zo’n 20 jaar de persoonlijk secretaresse van de verdachte39., was niet op de hoogte van de consultancy-overeenkomst. Zij wist niet dat de BHK-rekening met nummer 34407 op naam van [ambtenaar] stond en dat de drie bewuste overschrijvingen naar die rekening plaatsvonden ten behoeve van [betrokkene 1]. Zij heeft pas op 5 juni 2004 voor het eerst van de naam [betrokkene 1] gehoord. Zij kent wel de naam [betrokkene 4], die volgens haar de agent van [A-concern] in Egypte was.40.
- [ betrokkene 5], die vanaf 2000 tot april 2004 directeur is geweest van [A-vennootschap 1] en in die hoedanigheid samen met de verdachte nauw betrokken was bij de pogingen om onderzeeërs aan Egypte te leveren, verklaart dat hij nooit van [betrokkene 1] heeft gehoord. Hij kent uitsluitend [betrokkene 4] als hun agent in Egypte. Volgens [betrokkene 5] was [betrokkene 4] een heel invloedrijk man, die voor contacten op hoog niveau kon zorgen en hij had de indruk dat de verdachte erg gelukkig was met deze agent.41.
- Bij een onderzoek in de agenda’s van de verdachte over de jaren 2002 tot en met 2004 is de naam [betrokkene 4] meermalen naar voren gekomen. De naam [betrokkene 1] werd niet aangetroffen.42.
- In de administratie van [A-holding] is geen exemplaar van de consultancy-overeenkomst aangetroffen.43.
- Onder meer op grond van de bestandsgegevens van een digitale versie van de overeenkomst, die is aangetroffen op een laptop van [medeverdachte 3], bestaan er sterke aanwijzingen dat de overeenkomst niet al op 15 januari 2002 doch in de periode van 27 mei 2004 tot 5 juni 2004 is opgemaakt.44.
- Door de verdachte45., [ambtenaar]46.en [betrokkene 1]47.zijn onderling tegenstrijdige verklaringen afgelegd over enkele aspecten van de consultancy-overeenkomst:
de verdachte stelt dat het terugtrekken van het Amerikaanse bedrijf [vennootschap 5] uit het consortium waarvan ook [A-vennootschap 1] deel van uitmaakte - in de tweede helft van 2001- de aanleiding was om met [betrokkene 1] in zee te gaan; volgens [betrokkene 1] was het terugtrekken van [vennootschap 5], welke gebeurtenis hij overigens in 2003 plaatst, de aanleiding om te concluderen dat hij geen succes voor [A-concern] zou kunnen hebben en om tot beëindiging van de consultancy-overeenkomst te komen;
[betrokkene 1] stelt dat, hoewel hij een vergoeding wenste van € 1,2 miljoen, de verdachte het bedrag heeft teruggebracht tot € 1 miljoen en dat dit laatste bedrag is uitbetaald aan hem; [ambtenaar] zegt dat hij wel degelijk € 1,2 miljoen aan [betrokkene 1] diende door te betalen en dat het bedrag dat hij in mei/juni 2004 tekort kwam heeft verrekend door middel van de verkoop van zijn huis in Frankrijk aan [betrokkene 1]; ook de verdachte heeft in die zin verklaard;
de verdachte heeft verklaard dat hij, [ambtenaar] en [betrokkene 1] samen de afspraak hebben gemaakt dat de vergoedingen voor [betrokkene 1] via de Zwitserse bankrekening van [ambtenaar] zouden lopen; [ambtenaar] zegt dat hij niet bij de besprekingen is geweest en dat hij niet weet wat de verdachte en [betrokkene 1] hebben afgesproken; [betrokkene 1] rept in het geheel niet over betalingen aan hem via een bankrekening van [ambtenaar]; hij verklaart dat hij in 2003 aan de verdachte heeft kenbaar gemaakt dat hij dacht geen succes te zullen hebben en dat zijn kosten op ongeveer € 1 miljoen zouden uitgekomen; hij zou toen op verzoek van de verdachte een factuur aan [A-holding] hebben verzonden, waarop in 2004 was uitbetaald.
3.20. De zojuist onder 3.18 genoemde overwegingen en de onder 3.19 opgesomde omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat de door de verdachte gegeven uitleg over de betalingen op de rekening van [ambtenaar] niet aannemelijk is. De rechtbank gaat er vanuit dat de gestelde consultancy-overeenkomst met [betrokkene 1] in feite niet bestaan heeft. Deze overeenkomst is achteraf verzonnen en vastgelegd in een geantedateerd stuk, toen ernstig rekening gehouden moest worden met het aan het licht komen van de financiële verbondenheid van het [gemeentelijk havenbedrijf]/[vennootschap 4] met de [A-concern] die in de loop van de voorgaande jaren was ontstaan. Met een valse voorstelling van zaken is getracht alsnog een dekking te creëren voor de betalingen op die rekening die in 2001 en 2002 hadden plaatsgevonden, teneinde de ware aard van die betalingen te verhullen.
3.21. Veelzeggend in dit verband is ook dat een deel van de gelden die [ambtenaar] in mei/juni 2004 aan [betrokkene 1] heeft doorbetaald alsnog ten goede van hem, [ambtenaar], is gekomen. Hierbij wordt gedoeld op de drie betalingen die hiervoor onder 3.15, laatste gedachtestreepje, zijn genoemd, waarover het volgende moet worden opgemerkt:
- Er zijn aanwijzingen dat de verkoop van het huis in Frankrijk aan [betrokkene 1] een schijnconstructie was, nu dit huis ook na de verkoop ter beschikking bleef van [ambtenaar] en hij de contractueel vastgelegde huur niet of nauwelijks betaalde.48.
- [ [rekeninghouder 2]49.brengt de overboeking van € 34.019,46 op zijn rekening in verband met wijnaankopen die hij samen met [ambtenaar] heeft gedaan; hij weet zeker dat deze niets te maken heeft met [betrokkene 1], van wiens rekening het geld afkomstig was. Volgens hem is er op financieel gebied niets tussen hem en [betrokkene 1].
- [ [rekeninghouder 3]50.heeft verklaard dat het bedrag van € 175.000,- dat naar zijn rekening is overgemaakt is gebruikt voor de bouw van een huis op zijn erf in Zuid-Afrika. [ambtenaar] had hem eind 2004 verteld dat hij een onderneming in Zuid-Afrika wilde starten en een huis nodig had. De afspraak werd gemaakt dat [rekeninghouder 3] dat huis zou bouwen en dat [ambtenaar] en [betrokkene 1] het zouden financieren. In ruil daarvoor zouden zij gedurende 20 jaar van het huis gebruik kunnen maken. [rekeninghouder 3] zegt dat [ambtenaar] het huis daadwerkelijk heeft gebruikt, doch dat [betrokkene 1] er nooit kwam. Bij de verkoop van het huis in 2011 was uitsluitend ten behoeve van [ambtenaar] in de verkoopakte een clausule is opgenomen strekkende tot voortzetting van het gebruiksrecht. Opmerkelijk is tenslotte dat het resterende bedrag benodigd voor de bouw, te weten € 50.000,-, op 2 december 2005 werd overgeboekt op de rekening van [rekeninghouder 3] vanaf een Zwitserse bankrekening op naam van de verdachte.51.
Conclusie
3.22.Uit het voorgaande is gebleken dat [ambtenaar] als heer en meester heeft beschikt over de gelden die op zijn Zwitserse bankrekening zijn geboekt. Hij heeft zich gedragen als degene aan wie de gelden toekwamen. Hij heeft immers ten laste van die rekening, waarop nauwelijks andere bedragen zijn binnengekomen52., overschrijvingen verricht, contante opnames gedaan en betalingen uitgevoerd via een creditkaart. Ook heeft hij via deze rekening beleggingen uitgevoerd en aan saldobeheer gedaan door middel van depositostortingen.
De stelling van de verdachte dat de gelden niet voor [ambtenaar] bestemd waren, doch dat hij deze slechts tijdelijk onder zich hield ter doorbetaling aan [betrokkene 1], is niet aannemelijk geworden.
Een en ander betekent dat, nu van een andere reden voor de betalingen niet is gebleken, de door de verdachte verrichte stortingen op de Zwitserse bankrekening van [ambtenaar] moeten worden aangemerkt als giften.
III. Omkoping
3.23. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de verdachte de hiervoor bedoelde giften - het gebruik van het appartement in Antwerpen en de overboekingen naar de Zwitserse bankrekening - heeft gedaan om, kort gezegd, [ambtenaar] om te kopen.
3.24. De vraag is of de verdachte met het doen van de giften het oogmerk had om [ambtenaar] in zijn functie als hoofd van het [gemeentelijk havenbedrijf]/directeur van [vennootschap 4] zodanig te beïnvloeden dat hij hem, verdachte, en de vennootschappen van [A-concern] een ontoelaatbare voorkeursbehandeling zou geven.
3.25. Uitgangspunt bij deze beoordeling is dat het niet voor de hand ligt dat de verdachte, die een zeer ervaren zakenman is, zonder enige tegenprestatie te verwachten giften doet van een aard en omvang zoals die zich hier voordoen. Het is dan ook niet aannemelijk dat de verdachte slechts bij wijze van vriendendienst, zonder huurbetaling te bedingen een appartement aan [ambtenaar] ter beschikking stelt. Verder is het ondenkbaar dat de verdachte gelden tot een totaalbedrag van € 1,2 miljoen naar [ambtenaar] overmaakt zonder dat daar iets tegenover staat.
Vaststaande feiten
3.26. Bij de beoordeling van de hier aan de orde zijnde vraag zoals die is geformuleerd onder 3.24 wordt het volgende van belang geacht.
3.27. Op 16 februari 1999 heeft het [gemeentelijk havenbedrijf], in opdracht van [ambtenaar], een lening ten bedrage van $ 5 miljoen verstrekt aan [vennootschap 6]/[A-holding].
De getuige [getuige 6], medewerker van [gemeentelijk havenbedrijf], heeft hierover verklaard dat de lening niet tijdig werd afgelost. [ambtenaar] zou toen, tegen het advies van zijn medewerkers in, hebben voorgesteld dat de lening alsnog geheel werd afgelost en dat voor de helft van het leningsbedrag een nieuwe lening werd verstrekt aan een ander bedrijf van de verdachte. Het College van B&W had het vervolgens tegengehouden.53.
3.28. In 2002 heeft [gemeentelijk havenbedrijf] van (vennootschappen behorende tot) de [A-concern] het zogeheten terrein [B-groep] in het Rotterdamse havengebied aangekocht. Dit terrein werd vervolgens verhuurd aan enkele bedrijven van [A-concern], te [A-vennootschap 2], [A-vennootschap 3], [A-vennootschap 1] en/of [A-concern].54.
De getuigen [getuige 6] en [getuige 7], beiden in dienst van het [gemeentelijk havenbedrijf], hebben verklaard dat [A-concern] een slechte betaler was; met [ambtenaar] zou regelmatig zijn gesproken over de huurachterstanden, doch hij hield incassomaatregelen tegen.55.
3.29. In de periode van 20 september 2002 tot en met 9 juni 2004 heeft [ambtenaar] namens het [gemeentelijk havenbedrijf] dan wel, vanaf 1 januari 2004 het [vennootschap 4], schriftelijke garanties afgegeven ten behoeve van de volgende leenovereenkomsten dan wel koopovereenkomsten, aangegaan door bedrijven behorende tot of gelieerd aan de [A-concern]:
- een lening van € 3 miljoen, verstrekt door [vennootschap 7] aan [A-holding]/[A-vennootschap 4]/[A-vennootschap 5] d.d. 20 september 2002;56.
- een lening van € 10 miljoen, verstrekt door de [bank 5] aan [vennootschap 8], d.d. 17 oktober 2002 welk krediet drie maal is verlengd;57.
- een lening van (ongeveer) € 23 miljoen, verstrekt door [vennootschap 9] aan [A-vennootschap 4] d.d. 3 maart 2003;58.
- twee leningen van elk € 12,5 miljoen, verstrekt door [bank 6] aan [vennootschap 2] respectievelijk [vennootschap 10] ,een dochterbedrijf van het [gemeentelijk havenbedrijf]/[vennootschap 4]59., d.d. 10 juni 2003;60.
- een lening van € 36 miljoen, verstrekt door [bank 7] aan [vennootschap 2], d.d. 12 september 2003;61.
- een lening van € 25 miljoen, verstrekt door [bank 8] aan [A-vennootschap 5], d.d. 5 november 2003;62.
- een lening van € 16 miljoen, verstrekt door [bank 7] aan [vennootschap 11], d.d. 24 december 2003;63.
- een lening van € 7,2 miljoen, verstrekt door [bank 8] aan [A-vennootschap 11], d.d. 27 februari 2004;64.
- een lening van € 6,4 miljoen, verstrekt door [bank 8] [A-vennootscahp 12], d.d. 27 februari 2004;65.
- een aankoop van goederen ten bedrage van € 4.893.440,- door [vennootschap 1] van de curatoren in het faillissement van [A-vennootschap 2] d.d. 29 april 2004;66.
- een aankoop van goederen ten bedrage van € 621.830,- door [A-vennootschap 3] van de curatoren in het faillissement van [A-vennootschap 1] d.d. 29 april 2004;67.
- een lening van € 2,5 miljoen, verstrekt door [vennootschap 12] aan [vennootschap 2], d.d. 14 mei 2004;68.
- een lening van € 2,5 miljoen, verstrekt door [betrokkene 6] aan [vennootschap 2], d.d. 17 mei 2004;69.
- een lening van € 2,5 miljoen, verstrekt door [vennootschap 13] aan [vennootschap 2], d.d. 30 juni 200470.; ook voor de hiermee verband houdende leenovereenkomst tussen [betrokkene 7] en [bank 9] ten bedrage van € 2,5 miljoen heeft [ambtenaar] een garantieovereenkomst getekend71.;
- een lening van € 19 miljoen, verstrekt door [bank 7] aan [vennootschap 2]/[A-vennootschap 8], d.d. 4 juni 2004.72.
3.30. [ambtenaar] en de verdachte hebben twee zogeheten raamovereenkomsten opgemaakt en ondertekend. [ambtenaar] treedt daarbij op namens [gemeentelijk havenbedrijf] en de verdachte namens A-holding]. Bij deze overeenkomsten verbindt [gemeentelijk havenbedrijf] zich om, ter compensatie van een in de overeenkomsten omschreven nadeel dat A-holding] lijdt, zich jegens schuldeisers van (groepsmaatschappijen van) [A-holding] garant te stellen voor verplichtingen uit hoofde van geldleningen en wel tot een bedrag van maximaal € 20 miljoen73., respectievelijk minimaal € 100 miljoen74.. Beide overeenkomsten zijn gedateerd op 28 december 2002.
3.31. Op 27 mei 2004 wordt een “Option Agreement” gesloten tussen [onderneming 2], [vennootschap 10], [onderneming 3] en [vennootschap 2]. Hierbij verleent [vennootschap 10] aan [onderneming 2] een optie op een perceel land op de 2e Maasvlakte ten behoeve van de ontwikkeling van een containerterminal, terwijl [onderneming 2] een bedrag van € 20 miljoen betaalt als vooruitbetaling van mogelijke toekomstige kapitaalinvesteringen. De Agreement wordt voor [vennootschap 10] ondertekend door [ambtenaar]; de verdachte ondertekent voor [onderneming 3] en [vennootschap 2].
[ambtenaar] tekent op die dag ook een zogeheten “Payment Instruction”, waarbij [onderneming 3] wordt verzocht het bedrag van € 20 miljoen uit te betalen op de rekening van [vennootschap 2] bij [bank 6].75.
Overwegingen
3.32. Hetgeen hiervoor onder 3.26 tot en met 3.31 is overwogen laat geen andere conclusie toe dan dat [ambtenaar] in zijn functie als hoofd van [gemeentelijk havenbedrijf]/directeur van [vennootschap 4] jarenlang een opmerkelijk onkritische houding heeft ingenomen in zijn relatie met de verdachte en de [A-concern]. Hij heeft niet steeds voldoende toegezien op de naleving van contractuele verplichtingen jegens [gemeentelijk havenbedrijf]/[vennootschap 4]. Maar vooral het zich voor grote bedragen garant stellen voor leningen van bedrijven van de verdachte valt niet goed te begrijpen. Dit geldt te meer nu [ambtenaar] op de hoogte was van de slechte financiële situatie waarin de [A-concern] zich bevond; zo spreekt hij in een faxbericht aan onder andere de verdachte van 21 augustus 2002 zelf over een faillissementsaanvraag voor [A-holding].76.Bovendien moet in ieder geval voor de periode tot 1 januari 2004 worden aangenomen dat [ambtenaar] niet bevoegd was garanties te verlenen.77.
De bereidheid van [ambtenaar] om, in belangrijke mate voor risico van de gemeente Rotterdam dan wel [gemeentelijk havenbedrijf], de verdachte en de [A-concern] er wille te zijn zoals hiervoor omschreven kan niet anders worden gekwalificeerd dan als het bieden van een voorkeursbehandeling.
Aldus handelde [ambtenaar] in strijd met zijn plicht als ambtenaar. Ongetwijfeld is hij zich daar bewust van geweest. Veelzeggend in dit verband is ook dat hij het College van B&W respectievelijk de Raad van Bestuur/Raad van Commissarissen van [vennootschap 4] niet, althans niet volledig, heeft geïnformeerd over het afgeven van de garanties. Pas in de vergadering van de Raad van Commissarissen van [vennootschap 4] op 26 augustus 2004 geeft [ambtenaar] volledig openheid van zaken.78.
3.33. De rechtbank is er van overtuigd dat er een verband bestaat tussen de hiervoor beschreven gedragingen van [ambtenaar] en de giften die de verdachte hem gedaan had, het gebruik van het appartement in Antwerpen en de betalingen op de Zwitserse bankrekening. Door die giften stond [ambtenaar] niet meer vrij en onbevangen tegenover de verdachte, zoals van hem in zijn positie verwacht mocht worden. Anders gezegd, [ambtenaar] was daardoor in een positie geraakt waarin hij niet makkelijk meer nee tegen de verdachte kon zeggen.
3.34. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte juist om dit te bewerkstelligen de giften aan [ambtenaar] heeft gedaan. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ambtelijke omkoping zoals omschreven in artikel 177 Sr.
[ambtenaar] als ambtenaar
3.35 In dit verband wordt nog opgemerkt dat [ambtenaar] ook als ambtenaar in de zin van artikel 177 Sr wordt aangemerkt na de verzelfstandiging van [gemeentelijk havenbedrijf] per 1 januari 2004 en hij directeur was geworden van het [vennootschap 4]. De taak van het private [vennootschap 4] is in wezen dezelfde als die van het voormalige ambtelijke [gemeentelijk havenbedrijf] en moet gezien worden als een overheidstaak. Nu artikel 177 Sr ertoe strekt integer overheidsoptreden te bevorderen en corruptie van ambtenaren te bestrijden, is er aanleiding het begrip ambtenaar bij de toepassing van dit artikel ruimer uit te leggen dan in de Ambtenarenwet is gedefinieerd.
Verjaring
3.36 Voor zover bewezen wordt verklaard dat de verdachte zich aan ambtelijke omkoping heeft schuldig gemaakt in de periode voor 1 februari 2001, doet zich de vraag voor of de feiten niet zijn verjaard. Tot die datum gold namelijk voor artikel 177 Sr een strafmaximum van 2 jaren, waarvoor een verjaringstermijn gold van 6 jaren. Vanaf 1 februari 2001 is het strafmaximum van artikel 177 Sr 4 jaren. Voor een dergelijk feit geldt een verjaringstermijn van 12 jaren.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad79.volgt dat in geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaring die verandering direct van toepassing is en dat slechts een voltooide verjaring wordt geëerbiedigd. Op 1 februari 2001 waren de tenlastegelegde feiten nog niet verjaard. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de nieuwe verjaringstermijn van 12 jaren. Nu er binnen een periode van 12 jaren na aanvang van de verjaringstermijn verschillende daden van vervolging zijn verricht, waaronder een verzoek tot uitlevering aan Zwitserland in 2007, waarmee telkens een nieuwe verjaringstermijn is aangevangen, zijn de feiten ook voor zover ze zijn gepleegd in de periode van 1 januari 1999 tot 1 februari 2001 niet verjaard.
Feit 2 (opmaken valse raamovereenkomsten)
Standpunt officier van justitie
4.1. Volgens de officier van justitie zijn de beide zogeheten raamovereenkomsten valse stukken. Er is sprake van valsheid in meerdere opzichten:
a. voor wat betreft de raamovereenkomst met de vermelding van een bedrag van minimaal
€ 100 miljoen geldt dat deze, anders dan de inhoud aangeeft, niet op 28 december 2002 doch op een later moment is opgemaakt en ondertekend;
b. de twee overeenkomsten verschillen van elkaar op enkele inhoudelijke punten en sluiten elkaar zelfs uit voor wat betreft het bedrag waarvoor garanties zullen worden gegeven door [gemeentelijk havenbedrijf] (tot een minimum van € 100 miljoen respectievelijk tot een maximum van € 20 miljoen); dit betekent dat de ene overeenkomst vals is ten opzichte van de ander, zo ze al niet beide vals zijn;
c. in strijd met de waarheid is in de overeenkomsten als grondslag voor de bereidheid van [gemeentelijk havenbedrijf] om garant te staan voor geldleningen van [A]-vennootschappen opgegeven, dat compensatie wordt geboden voor het nadeel dat die vennootschappen lijden door het afzien van de levering van onderzeebotentechnologie aan Taiwan; met deze verzonnen grondslag wordt verhuld waar in werkelijkheid de bereidheid van [ambtenaar] om garanties af te geven uit voortkwam, te weten uit de omstandigheid dat hij door de verdachte was omgekocht;
d. met het plaatsen van zijn handtekening op de raamovereenkomsten heeft de verdachte in strijd met de waarheid de juistheid van de inhoud van die overeenkomsten bevestigd.
Standpunt verdediging
5.1. De verdachte ontkent dat de raamovereenkomsten in enig opzicht vals zijn.
Beoordeling
6.1. De inhoud van de in geding zijnde twee zogenoemde raamovereenkomsten komt in de kern hierop neer, dat [gemeentelijk havenbedrijf] zich jegens schuldeisers van de [A-concern] garant zal stellen voor verplichtingen uit hoofde van geldleningen; [gemeentelijk havenbedrijf] doet dit als ter compensatie voor het nadeel dat [A-concern] lijdt nu zij geen uitvoering kan geven aan het voornemen onderzeebotentechnologie aan Taiwan te leveren.
6.2. In de ene overeenkomst is vermeld dat [gemeentelijk havenbedrijf zich garant stelt tot een minimum bedrag van € 100 miljoen, terwijl de andere overeenkomst spreekt van een maximum bedrag van € 20 miljoen. Verder verschilt de inhoud op het punt van het bedrag van het boetebeding en voor wat betreft de termijn waarbinnen om garantstelling kan worden verzocht.
6.3. In beide overeenkomsten is 28 december 2002 als opmaakdatum genoemd. De overeenkomsten zijn voor [gemeentelijk havenbedrijf] getekend door [ambtenaar] en voor [A-holding] door de verdachte.
6.4. Over de door de officier van justitie genoemde aspecten van valsheid overweegt de rechtbank het volgende.
Ad a
Uit het requisitoir moet worden opgemaakt dat de officier van justitie thans het standpunt heeft ingenomen dat niet bewezen kan worden geacht dat de € 20 miljoen raamovereenkomst is geantedateerd. De rechtbank is het daarmee eens.
De stelling van de officier van justitie dat de € 100 miljoen overeenkomst is geantedateerd steunt vooral op de bevindingen met betrekking tot de bestandseigenschappen van de verschillende digitale versies van de raamovereenkomst die zijn aangetroffen tijdens het opsporingsonderzoek. Op grond van die bevindingen zou aangenomen moeten worden dat de € 100 miljoen raamovereenkomst niet al op 28 december 2002 maar pas op 18 mei 2004 is opgemaakt.
Ook de rechtbank is, met name gelet op de inhoud van de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) hierover, van oordeel dat de bestandseigenschappen een sterke aanwijzing vormen voor het antedateren van de € 100 miljoen overeenkomst. Ze leveren echter op zichzelf daarvoor niet voldoende bewijs op. Verder geldt dat in dit geval aan een bewezenverklaring in ieder geval de volgende tegenwerpingen moeten worden gemaakt:
niet duidelijk is geworden hoe de fysiek aangetroffen raamovereenkomst, waarop de tenlastelegging ziet, zich verhoudt tot de verschillende digitale stukken die zijn onderzocht door het NFI;
uit een verklaring van de hiervoor genoemde [medeverdachte 3] kan worden opgemaakt dat zij begin 2003 reeds wist van een raamovereenkomst; een bedrag heeft ze daarbij niet genoemd; zij weet niet van het bestaan van een € 20 miljoen overeenkomst en verklaart dat het enige bedrag dat in haar hoofd zit € 100 miljoen is;
[betrokkene 8], directeur van [vennootschap 9] en betrokken bij de hiervoor onder 3.29 genoemde lening aan [A-vennootschap 4] van € 23 miljoen op 3 maart 2003, heeft verklaard dat hem in 2003 al bekend was dat de [A-concern tot een bedrag van
€ 100 miljoen kon trekken onder een raamovereenkomst met [gemeentelijk havenbedrijf].
Een en ander in aanmerking nemend wordt ook het antedateren van de € 100 miljoen overeenkomst niet bewezen geacht.
Ad b
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het bestaan van meerdere versies van de raamovereenkomst, die op wezenlijke inhoudelijke punten van elkaar verschillen, de nodige vragen oproept. In het bijzonder geldt dat niet direct duidelijk is hoe een contractuele verbintenis om zich garant te stellen tot een niet hoger bedrag dan € 20 miljoen zich verdraagt met een tegelijkertijd tegenover dezelfde contractspartner aangegane verplichting om zich garant te stellen voor niet minder dan € 100 miljoen. Deze lijken logischerwijs niet met elkaar verenigbaar.
De verdachte heeft echter aangevoerd dat de overeenkomst van € 20 miljoen was bedoeld als een deelovereenkomst ten opzichte van de overeenkomst van € 100 miljoen. Er zouden meerdere deelovereenkomsten zijn opgemaakt, zodat men aan de verschillende geldschieters die benaderd zouden worden niet kenbaar hoefde te maken wat de integrale verplichting was van [gemeentelijk havenbedrijf] jegens [A-concern]. Ook [ambtenaar], de andere ondertekenaar van de overeenkomsten, heeft in die zin verklaard.
Rekening houdend met de gestelde bedoelingen van de contractspartijen bij het opstellen van de verschillende versies van de raamovereenkomsten - welke bedoelingen niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kunnen worden geschoven - kan niet worden gezegd dat er sprake is van zodanige onderlinge tegenstrijdigheden tussen de € 20 miljoen overeenkomst en de € 100 miljoen overeenkomst dat de een wel vals moet zijn ten opzichte van de ander.
Ad c
Bij het vooronderzoek van deze strafzaak en ook tijdens de behandeling ter terechtzitting is zeer uitvoerig aandacht besteed aan de kwestie van de voorgenomen levering van onderzeebotentechnologie door [A-concern] aan Taiwan, de wijze waarop China mogelijk zou reageren op die levering en de compensatie die [A-concern] verlangde voor de bereidheid om van levering af te zien.
Toch kan de rechtbank over deze kwestie vrij kort zijn.
Vast staat dat in de jaren 2001/2002 de verdachte naar mogelijkheden heeft gezocht om de [A-concern] te betrekken bij de door de Amerikaanse overheid toegezegde levering van onderzeeboten aan Taiwan. Dat de Nederlandse overheid en het Nederlandse bedrijfsleven serieus vreesden voor sancties van de zijde van China als het tot die levering door de [A-concern] zou komen is onmiskenbaar. Voor zover dit niet al als een feit van algemene bekendheid geldt, blijkt dit uit vele getuigenverklaringen, waaronder die van de toenmalige Minister van Economische Zaken [betrokkene 11], de Minister van Buitenlandse Zaken [betrokkene 10] en [betrokkene 9], destijds directeur van de Federatie voor de Metaal en de Electrotechnische Industrie. Verder is, vooral aan de hand van door de verdediging overgelegde stukken en uit verklaringen die zijn afgelegd door getuigen die op verzoek van de verdediging zijn gehoord, aangetoond dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en de heer [betrokkene 12], toenmalig Secretaris-generaal van het Ministerie van Economische zaken, over compensatie van het nadeel dat de [A-concern] zou lijden indien zij van de levering aan Taiwan zou afzien. Niet betwist is dat de rijksoverheid heeft geweigerd de door de verdachte verzochte compensatie te bieden. Dit is schriftelijk bevestigd in een brief van genoemde [betrokkene 12] aan de verdachte van 4 december 2002.
De verdachte heeft gesteld dat hij na deze afwijzing aan [ambtenaar], die hij steeds had geïnformeerd over het verloop van de compensatiebesprekingen met de rijksoverheid, heeft medegedeeld dat hij verder zou gaan met zijn pogingen om tot een contract te komen met de overheid van Taiwan. Omdat [ambtenaar] voorzag dat de Rotterdamse haven ernstig getroffen zou kunnen worden door de gevreesde Chinese sancties, zou hij hebben aangeboden de [A-concern] te compenseren indien zou worden afgezien van levering aan Taiwan. Na onderhandeling tussen de verdachte en [ambtenaar] zou het gekomen zijn tot compensatie in de vorm van garanties op geldleningen van de [A-concern] zoals vastgelegd in de onderhavige raamovereenkomsten. Aldus de verdachte.
Tegen de achtergrond zoals zojuist geschetst kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat voor de garantstelling door [ambtenaar] namens het [gemeentelijk havenbedrijf], in de raamovereenkomsten een ongeloofwaardige, verzonnen grondslag is vermeld. Een compensatie door [gemeentelijk havenbedrijf] aan de [A-concern] voor het afzien van een levering van onderzeebotentechnologie aan Taiwan kan destijds een reële optie voor [ambtenaar] zijn geweest. De omstandigheid dat er verschil van inzicht bestond tussen de verdachte en de rijksoverheid over de vraag of een levering al dan niet verhinderd had kunnen worden door middel van het weigeren van een exportvergunning maakt dit niet anders. Dit geldt ook voor het gegeven dat nog niet zeker was of de Taiwanese overheid bereid was om tot een contract te komen.
Het hiervoor overwogene betekent dat ook in dit opzicht niet sprake is van valse raamovereenkomsten. Hieraan kan niet afdoen dat er voor [ambtenaar] een dieperliggende beweegreden is geweest om tot het aangaan van deze overeenkomsten te komen, zoals bewezen is verklaard bij feit 1. Dat [ambtenaar] zich door omkoping heeft laten overhalen om het nadeel van de [A-concern] te compenseren betekent niet dat het noemen van compensatie als grondslag voor de garantstelling in strijd is met de waarheid.
Ad d
Nu bij geen van de onderdelen a, b of c is vastgesteld dat de raamovereenkomsten vals zijn, behoeft het standpunt van de officier van justitie over de ondertekening van de stukken geen bespreking.
6.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geoordeeld dat feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 3 (faillissementsfraude SP)
Feiten en omstandigheden
7.0. Bij de beoordeling van dit feit acht de rechtbank het volgende belang.
7.1. Op 29 april 2004 sluit SP een overeenkomst met de curatoren van [A-vennootschap 2]. [vennootschap 1] koopt de Fennekvoorraad, onderdelen ten behoeve van de productie van gepantserde militaire Fennekvoertuigen, van de curatoren voor € 2,1 miljoen euro.80.81.Deze overeenkomst wordt niet (geheel) nagekomen. De volledige koopsom wordt niet voldaan.
7.2. Op 19 mei 2004 sluiten [vennootschap 11] en [vennootschap 1] enerzijds en de curatoren van [A-vennootschap 2] anderzijds opnieuw een overeenkomst met betrekking tot de Fennekvoorraad. Uiteindelijk wordt door partijen de totaalprijs van de materialen op
€ 1.050.000 vastgesteld. Deze overeenkomst wordt op 9 juni 2004 ondertekend.82.
7.3. Op 8 juni 2004 wordt door [vennootschap 3] een bedrag van € 18 miljoen overgemaakt naar [vennootschap 1].83.[vennootschap 1] ontvangt dit bedrag ter aflossing van een vordering uit hoofde van geldlening op [A-holding] van € 17 miljoen, vermeerderd met € 1 miljoen rente. Deze vordering was door een hypotheek gedekt.84.
7.4. Op diezelfde dag wordt er een overeenkomst gesloten tussen [vennootschap 1] en [A-holding]. [vennootschap 1] koopt een voorraad Leopard-I en M-109 rupsvoertuigonderdelen (hierna: de Veemvoorraad) voor een bedrag van € 6,8 miljoen.85.Dit bedrag wordt op 9 juni 2004 overgemaakt op bankrekeningnummer 65.67.18.021 t.n.v. [A-vennootschap 2] Holding.86.
7.5. Voorts wordt een bedrag van € 11 miljoen overgemaakt door SP op bankrekeningnummer 1217.17.372 ten name van [vennootschap 11]. Op het bankafschrift staat vermeld dat de betaling ziet op “aanbetaling aankoop [A-vennootschap 11]”.87.
7.6. Aan de curator is een door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ondertekende overeenkomst getoond gedateerd 9 juni 2004 waarin staat vermeld dat [vennootschap 1] voor een bedrag van € 11 miljoen activa heeft gekocht van [vennootschap 11] (hierna: de overeenkomst).88.
7.7. Op 11 augustus 2004 is [vennootschap 1] gevestigd te [plaats] failliet verklaard.89.In dit faillissement is een tekort en zijn schuldeisers (gedeeltelijk) onbetaald gebleven.90.
Beoordeling
8.1. [vennootschap 1] heeft de betalingen van € 6,8 miljoen en € 11 miljoen zoals genoemd onder A verricht met het oog op de verkrijging van de Fennek- en Veemvoorraad, met dien verstande dat de Fennekvoorraad zou worden verkregen via de koop van de aandelen in de vennootschap [A-vennootschap 8], waarin de Fennekvoorraad zou worden ingebracht.
8.2. De rechtbank acht bewezen dat door de verdachte en zijn medeverdachten een valse geantedateerde overeenkomst is opgemaakt waarin zij het hebben doen voorkomen dat [vennootschap 1] de Fennekvoorraad rechtstreeks had gekocht, zoals ten laste is gelegd onder C. Dit oordeel wordt gemotiveerd bij de bespreking van feit 4.
8.3. Door deze transacties is een door een hypotheek gedekte vordering op RDM Holding vervangen door de Veemvoorraad en een aanbetaling op aandelen RDMTDS, zoals ten laste is gelegd onder B.
8.4. De vraag is of de handelingen zoals ten laste is gelegd onder A, B en C bedrieglijke bankbreuk opleveren.
8.5. Voor de beoordeling of de handelingen onder A en B, die zijn gepleegd voor het faillissement, zijn verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van [vennootschap 1] dient bezien te worden of (I) ten tijde van de handelingen een aanmerkelijke kans bestond dat een faillissement met een tekort zou volgen en (II) dat de schuldeisers door die handelingen konden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
De kans op faillissement
8.6. De verdachte heeft betwist dat er op 9 juni 2004 een aanmerkelijke kans op een faillissement was van [vennootschap 1] met een tekort daarin. Er was slechts sprake van een tijdelijk liquiditeitstekort. [accountants 1] concludeerde op 4 juni 2004 nog dat het Fennekproject in totaal voldoende middelen leek te genereren voor aflossingsfaciliteiten en er was een gerechtvaardigde verwachting van een positieve cashflow indien [bank 8] de bevriezing van haar faciliteit zou opheffen. Voorts was er binnen [A-concern] voldoende financiering om een tijdelijk tekort op te heffen. Er dient uitgegaan te worden van de financiële slagkracht van [A-concern] en niet van een individueel lid van die groep, zoals [vennootschap 1].
Op 9 juni 2004 was er nog in voldoende mate geld, arbeid en machines beschikbaar om het Fennekproject voort te zetten, aldus de verdachte.
8.7. Uit het dossier en hetgeen op de zitting is besproken blijkt dat [vennootschap 1] er in juni 2004 financieel heel slecht voorstond. Zowel de [bank 8] als [bank 10] had de financiering opgezegd of bevroren. Toen ging het hard, zo verklaart de controller van [vennootschap 1], [getuige 8].91.
8.8. In het dossier bevindt zich een mail van [betrokkene 13], medewerker van [vennootschap 1], d.d. 3 juni 2004, waarin hij stelt dat de relatie van [vennootschap 1] met zijn leveranciers onder druk stond op dat moment door stagnerende betalingen.92.Voorts is er een mail van [betrokkene 14], programmamanager Fennek van diezelfde datum, waarin staat dat ten gevolge van het gebrek aan financiële middelen de Fennekproductie nagenoeg geheel gestaakt was. Hij vraagt dringend direct te voorzien in financiële middelen.93.
8.9. Uit een memo d.d. 6 juni 2004 van [getuige 9], voormalig bestuurder van [vennootschap 1], gericht aan [medeverdachte 1] en de verdachte blijkt eveneens dat er grote financiële problemen waren. Zo schrijft hij dat een faillissementsaanvraag is afgewenteld, dat er geen liquide middelen aanwezig zijn om betalingen aan crediteuren te verrichten en dat de salarissen niet kunnen worden betaald.94.
8.10. Door de overheid, de opdrachtgever van de Fennekorder, werd eind mei 2004 opdracht gegeven aan [accountants 2] om te onderzoeken of [vennootschap 1], of diens rechtsopvolger, nog wel levensvatbaar genoeg was om de Fennekorder te voltooien.95.
8.11. Op 7 juni 2004 is de partner waarmee [vennootschap 2] geacht werd de Fennekorder uit te voeren, een arbitrage begonnen om [vennootschap 1] uit het project te krijgen.96.
8.12. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [vennootschap 1], nadat de [bank 8] en [bank 10] het krediet hadden bevroren dan wel opgezegd, niet meer zelfstandig in staat was haar verplichtingen aan crediteuren te voldoen en dat het bij elkaar om een miljoen of tien aan crediteuren ging, afgezien van de € 22 miljoen schuld aan [onderneming 3].97.
8.13. Nu er sprake was van aanzienlijke schulden, onbetaalde schuldeisers en de reële mogelijkheid dat [vennootschap 1] de Fennekorder zou verliezen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat op het moment van de transacties zoals ten laste gelegd onder A en B er een aanmerkelijke kans was op een faillissement van [vennootschap 1] met een tekort daarin.
8.14. De stelling van de verdachte dat gekeken moet worden naar de financiën van de gehele [A-concern], volgt de rechtbank niet. Niet alleen blijkt dat de groep er als geheel slecht voorstond, zoals blijkt uit het verslag van [curator 3],98.de [A-concern] heeft het faillissement ook niet voorkomen of alsnog ongedaan gemaakt toen het was uitgesproken.
Benadeling van schuldeisers
8.15. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de schuldeisers door deze handelingen konden worden benadeeld.
8.16. Door de verdachte is aangevoerd dat hij niet de bedoeling had de schuldeisers te benadelen, maar dat de transacties het karakter hadden van een reddingsoperatie, met name tot behoud van de Fennekorder. De schuldeisers zijn ook niet benadeeld door de verweten gedragingen, maar juist bevoordeeld en dat blijkt onder meer uit een rapport van [accountant 3].
8.17. [vennootschap 1] heeft een bedrag van € 18 miljoen ontvangen van [vennootschap 3]. Dit betrof de vervroegde aflossing van een vordering van € 17 miljoen die [vennootschap 1] had op [A-concern] en een miljoen euro rente. Deze vordering was door een hypotheek gedekt.Met de door haar ontvangen € 18 miljoen heeft [vennootschap 1] voor € 6,8 miljoen de Veemvoorraad gekocht en voor € 11 miljoen een aanbetaling op aandelen [A-vennootschap 8] gedaan.
8.18. Als gevolg van voormelde transacties hadden de schuldeisers van [vennootschap 1] na haar faillissement verhaal op de Veemvoorraad en op een recht op nog niet geleverde aandelen in plaats van op de vordering op [A-holding]. De vraag is of zij daardoor zouden kunnen worden benadeeld.
8.19. Om die vraag te kunnen beantwoorden dient ingegaan te worden op de vraag naar de waarde van de vordering op [A-holding] voor [vennootschap 1], de waarde van de Veemvoorraad en de waarde van de aandelen [A-vennootschap 8].
8.20. De verdachte heeft aangevoerd dat de vordering op [A-holding] geen € 17 miljoen waard was, maar slechts een bedrag van ruim € 26.000 en de hypotheek die was verstrekt bood ook niet veel zekerheid, nu het een tweede hypotheek betrof. De schuldeisers hadden dan ook slechts verhaal gehad voor dat bedrag.
8.21. De juistheid van dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De vordering van € 17 miljoen stond voor die waarde in de boeken van [vennootschap 1] en behoorde tot het vermogen van [vennootschap 1] en in geval van faillissement tot de boedel. Dat die vordering feitelijk veel minder waard was is onvoldoende komen vast te staan. Het feit dat [A-holding] kans zag de schuld in een keer, inclusief rente, vervroegd af te lossen wijst juist op het tegendeel. De omstandigheid dat [A-holding] daarvoor geld heeft moeten lenen maakt dit niet anders.
8.22. [A-holding] had de veemvoorraad in 1998 of 1999 gekocht van de Nederlandse Staat voor ongeveer € 1,9 miljoen.99.Ten tijde van het faillissement heeft [taxateur 1] de onderhandse verkoopwaarde van de voorraad bepaald op € 450.000,- .100.De curator heeft, in elk geval tot drie jaar na het faillissement van [vennootschap 1], geen koper kunnen vinden voor de Veemvoorraad.101.
8.23. Een feit is dat [vennootschap 1], op het moment dat er schuldeisers onbetaald bleven en er een groot gebrek aan liquiditeiten was, een voorraad kocht die zij op dat moment niet nodig had. Een feit is ook dat diezelfde voorraad zes jaren daarvoor was verhandeld voor ongeveer een derde van de prijs die [vennootschap 1] er voor heeft betaald. Het is eveneens een feit dat de curator van [vennootschap 1] de voorraad niet kon verkopen. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat [vennootschap 1] te veel heeft betaald voor de Veemvoorraad.
8.24. [vennootschap 1] heeft daarnaast voor een bedrag van ruim € 11 miljoen een aanbetaling gedaan op aandelen [A-vennootschap 8].
8.25. De verdachte heeft aangevoerd dat als zou worden uitgegaan van de, in zijn visie onjuiste, aanname dat [vennootschap 1] een aanbetaling op aandelen heeft gedaan in plaats van dat [vennootschap 1] activa kocht, het uitgangspunt was dat die activa zich in de vennootschap [A-vennootschap 8] zou bevinden. De waarde van de aandelen [A-vennootschap 8] zou dan overeenkomen met de waarde van de activa, te weten € 31 miljoen.
8.26. Er zijn aanwijzingen dat de Fennekvoorraad uiteindelijk in de vennootschap [A-vennootschap 8] terecht zou komen. De waarde van de aandelen [A-vennootschap 8] zou dan grotendeels bepaald worden door de waarde van de Fennekvoorraad. De Fennekvoorraad is op 29 april 2004 van de curatoren gekocht voor € 2,1 miljoen en uiteindelijk heeft [vennootschap 11] een bedrag van ruim een miljoen euro voldaan. [taxateur 1] heeft de Fennekvoorraad getaxeerd op € 425.000,- liquidatiewaarde en € 2 miljoen onderhandse verkoopwaarde.102.[vennootschap 1] heeft daarvan uitgaande ook voor de aandelen [A-vennootschap 8] een veel te hoog bedrag betaald.
8.27. Uitgaande van de hiervoor genoemde omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat deze transacties voor [vennootschap 1] uiterst onvoordelig en onzakelijk zijn geweest. De bedragen die [vennootschap 1] heeft betaald voor de Veemvoorraad en de aandelen waren veel te hoog en kunnen slechts verklaard worden vanuit andere motieven dan de verdachte heeft opgegeven. De rechtbank neemt aan dat deze aankopen, die werden betaald met de gelden die verkregen waren door de vervroegde aflossing van de lening aan [A-holding] uitsluitend tot doel hadden de vordering op [A-holding] weg te werken, zodat daar geen verhaal meer mogelijk was.
8.28. Door deze transacties is de boedel van [vennootschap 1] minder waard geworden. De vordering van € 17 miljoen behoorde niet meer tot de activa, en daarvoor zijn in de plaats gekomen de Veemvoorraad en een recht op levering van aandelen, waarvan de totaalwaarde veel geringer was.Door deze handelingen zijn er goederen aan de boedel onttrokken, als gevolg waarvan de schuldeisers van [vennootschap 1] zijn benadeeld.
8.29. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [vennootschap 1] zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk zoals ten laste is gelegd onder feit 3, onder A en B.
8.30. Onder C is ten laste gelegd dat [vennootschap 1] door geantedateerde overeenkomsten opgemaakt na het faillissement van SP heeft doen voorkomen alsof er € 11 miljoen is betaald voor assets, terwijl het hier in werkelijkheid een aanbetaling op aandelen betrof.
8.31. Dit onderdeel acht te rechtbank niet bewezen. De rechtbank heeft namelijk niet vast kunnen stellen dat deze handeling tot benadeling van de faillissementsschuldeisers heeft kunnen leiden. Immers of de Fennekvoorraad tot de boedel behoorde of het recht op levering van aandelen in de vennootschap [A-vennootschap 8] behoeft op zichzelf geen verschil te maken, nu de waarde van die aandelen grotendeels bepaald werd door de waarde van de Fennekvoorraad. De enkele stelling van de curator dat vernietiging van een aandelentransacties eenvoudiger zou zijn geweest dan de procedure die hij heeft gevoerd met betrekking tot de vernietiging van de assetdeal is onvoldoende om de mogelijke benadeling van de schuldeisers aan te nemen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt de verdachte dan ook vrijgesproken.
Feitelijk leidinggeven
8.32. De verdachte heeft verklaard dat hij het was die de beslissingen nam voor [vennootschap 1] en dat hij nauw betrokken was bij de totstandkoming van de transacties.103.. Door die transacties te laten uitvoeren en te bevorderen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers van [vennootschap 1] aanvaard. Aldus is wettig en overtuigend bewezen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van de rechtspersoon [vennootschap 1].
Feit 4 (valsheid in geschrift)
9.1. Op de tenlastelegging onder feit 4 staat het verwijt dat de verdachte twee overeenkomsten valselijk heeft opgemaakt, waaronder een overeenkomst tussen [vennootschap 1] en [vennootschap 11] waarin is bepaald dat [vennootschap 11] de Fennekvoorraad van de curator heeft gekocht in plaats van [vennootschap 1], in het dossier aangeduid als overeenkomst D-310. De officier van justitie heeft vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging gerekwireerd en de verdediging heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank volgt de officier van justitie en de verdediging en zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
9.2. De officier van justitie stelt dat de overeenkomst tussen [vennootschap 11] en [vennootschap 1] van 9 juni 2004 waarin staat opgenomen dat [vennootschap 1] de Fennekvoorraad koopt van [vennootschap 11] voor een bedrag van € 11 miljoen, achteraf, na het faillissement van [vennootschap 1], is opgemaakt om het te doen voorkomen alsof er is betaald voor de Fennekvoorraad, in plaats van voor een recht op levering van aandelen.
9.3. De verdachte betwist dit en stelt dat [vennootschap 1] op 9 juni 2004 de Fennekvoorraad van [vennootschap 11] heeft gekocht voor € 11 miljoen en dat de overeenkomst dus niet vals is.
Beoordeling
10.0. Uit het dossier en hetgeen is besproken ter terechtzitting blijkt het volgende.
10.1. Op 31 mei 2004 stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] een e-mail aan medeverdachte [medeverdachte 2], waarin hij meldt dat er een kale startbalans van [A-vennootschap 8] moet komen gebaseerd op de curatorenovereenkomst. (“rockbottom prijzen”) en dat na herwaardering tegen going concern waarden deze opgekrikte [A-vennootschap 8] wordt doorgezet naar [vennootschap 1].
10.2. [medeverdachte 2] antwoordt hierop met onder andere de mededeling dat “de lening ad 17 mio van [A-holding] is” en “I(t) can be all done”.104.
10.3. [medeverdachte 2] verklaart hierover dat uit deze e-mail volgt dat de activa eerst door [A-vennootschap 8] zouden worden gekocht, binnen [A-vennootschap 8] zouden worden geherwaardeerd waarna [vennootschap 1] de aandelen [A-vennootschap 8] zou kopen.105.
10.4. De verdachte stelt dat hij na een gesprek met de landsadvocaat op 1 juni 2004 op andere gedachten is gebracht. De mededeling van de landsadvocaat dat uit de voorlopige uitkomst van het onderzoek van [accountants 2] blijkt dat [vennootschap 1] een negatief eigen vermogen heeft en dat het vermogen voor een groot deel bestond uit herwaarderingen, heeft de verdachte doen besluiten de herwaardering van de activa buiten [vennootschap 1] te laten plaatsvinden. De verdachte zou toen het plan opgevat hebben dat [vennootschap 1] de activa zou kopen in plaats van de aandelen. [vennootschap 1] heeft dan ook op 9 juni 2004 assets gekocht en geen aandelen. Op 2 juni 2004 heeft hij met [medeverdachte 1] besproken dat hij € 18 miljoen ter beschikking zou stellen zodat [A-holding] haar schuld aflost en [vennootschap 1] met het beschikbare geld de Veem- en Fennekvoorraad zou kopen.
10.5. De rechtbank acht dit niet aannemelijk om de navolgende redenen.
A. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij uit de mededeling van de landsadvocaat zelf de conclusie had getrokken dat [accoutants 2] de vordering [A-holding] niet had meegenomen en dat om die reden [vennootschap 1] een negatief eigen vermogen had. Deze veronderstelling heeft hij verder niet geverifieerd bij [accountants 2] of de landsadvocaat.106.Om louter op een veronderstelling een strategiewijziging te bepalen komt de rechtbank onaannemelijk voor.
B. Voorts pleiten de volgende omstandigheden tegen de aannemelijkheid van deze door de verdachte gestelde gang van zaken.
1. Op 3 juni 2004, twee dagen na het gesprek met de landsadvocaat, beschrijft [belastingadviseurs] aan de directie van [vennootschap 11] een stappenplan om de assets die van de curator van [A-vennootschap 2] worden gekocht in te brengen in [A-vennootschap 8] tegen een veel hogere waarde dan de aanschafwaarde. De aandelen [A-vennootschap 8] zouden daarna door [vennootschap 11] worden ingebracht in [vennootschap 1].107.
Ook op 3 juni 2004 wordt dus nog gesproken over een aandelenoverdracht door [vennootschap 11] aan [vennootschap 1].
2. Na de betaling op 9 juni 2004 van € 11 miljoen, wordt in verschillende mails gesteld dat die betaling op aandelen ziet:
- Op 21 juli 2004 mailt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] dat uit zijn aantekening blijkt dat [vennootschap 1] op 8 juni 2004 € 11 miljoen aan [vennootschap 11] heeft voldaan inzake “aanbetaling aandelen [A-vennootschap 8]”;108.
- Op diezelfde dag vervolgt [medeverdachte 2] zijn mailwisseling en bevestigt dat er op 8 juni 2004 € 11 miljoen is betaald door [vennootschap 1] aan [vennootschap 11] inzake “aanbetaling aandelen [A-vennootschap 8]”. Hij schrijft vervolgens dat een deel van de assets [vennootschap 11] op 8 juni 2004 is gekocht van de curatoren maar dat die nog niet zijn overgedragen aan [A-vennootschap 8];109.
- Op 12 augustus 2004, een dag na het faillissement van SP, mailt [medeverdachte 2] een korte opsomming ten behoeve van een naderende bespreking. Het onderwerp is onder andere het saldo van WFH. In deze mail meldt hij wederom dat er € 11 miljoen is betaald door SP aan WFH ten behoeve van aandelen RDMTDS. [medeverdachte 2] mailt verder:
“Totaalbedrag nu dus 13,5 mio of minder. Nu komt de truc: [vennootschap 11] levert [vennootschap 1] voor 14 mio (of minder, naar gelang het saldo assets vanuit de curatoren (incl. BTW overigens!!). Hierop heeft SP een aanbetaling gedaan van 11 mio; helaas was de omschrijving bij de betaling fout. Moest zijn””aanbetaling assets TDS” ipv “aanbetaling aandelen”. Op deze transactie is per saldo te vorderen door [vennootschap 1], maar aangezien er nog een post te betalen door [vennootschap 11] stand is het saldo nagenoeg nul. Problem 1 solved. Dan kan [getuige 11]/[getuige 10] een gedeelte van de curator kopen en een gedeelte van [[vennootschap 11].110.
Uit de tekst van deze mail volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat aanvankelijk € 11 miljoen was aanbetaald voor aandelen [A-vennootschap 8] maar dat dit achteraf, na het faillissement een andere omschrijving moest krijgen, namelijk die van betaling voor assets.
3. Dat er aanvankelijk is betaald voor aandelen blijkt eveneens uit verschillende andere documenten:
- Op het rekeningafschrift van 9 juni 2004 van [vennootschap 1] staat bij de overschrijving van € 11 miljoen “aanbetaling aankoop [A-vennootschap 8]”. Op dit overzicht is met de hand de opmerking geschreven “rek courant [vennootschap 11] ovv aanbet aandelen [A-vennootschap 8]”;111.
- In een telefaxbericht aan de [bank 5] van 9 juni 2004, ondertekend door medeverdachte [medeverdachte 1] wordt opdracht gegeven € 11 miljoen over te maken aan [vennootschap 11] onder vermelding van “aanbetaling aankoop aandelen [A-vennootschap 8] ”;112.
- Uit de aangifte omzetbelasting tweede kwartaal van [vennootschap 11] volgt dat [vennootschap 11] opgave heeft gedaan van leveringen belast met BTW tot een bedrag van € 43.850 .113.Over de gestelde aankoop van assets is dus geen aangifte gedaan, hetgeen er op wijst dat de betaling op aandelen zag, nu over een aandelentransactie geen BTW behoeft te worden betaald.
4. [ medeverdachte 1] heeft tegenover de FIOD toegegeven dat de betaling van SP inderdaad een aanbetaling was op de aandelen [A-vennootschap 8]. Eerst nadat hij geconfronteerd was met de e-mail van [medeverdachte 2] van12 augustus 2004 verklaart [medeverdachte 1] dat er aan de eerdere transactie tussen [vennootschap 11] en [vennootschap 1] een ander label was gehangen. In plaats van een aanbetaling op aandelen was het een aanbetaling op assets geworden, aldus [medeverdachte 1].114.
C. Dat de overeenkomst van 9 juni 2004 tussen [vennootschap 11] en [vennootschap 1] achteraf is opgemaakt wordt mede ondersteund door het navolgende:
- [ medeverdachte 3] heeft verklaard dat ze na het faillissement naar Breda is gekomen, waar een bespreking plaatsvond waarbij ondermeer [verdachte] en [medeverdachte 1] aanwezig waren. Er is toen afgesproken dat er een aantal acties ondernomen moesten worden om de administratie van [vennootschap 1] op orde te brengen, er moesten ontbrekende documenten worden opgesteld, waaronder overeenkomsten die betrekking hadden op overboekingen die al plaats hadden gevonden. Op 14 augustus 2004 is zij op verzoek van de verdachte naar de Villa in [plaats] gegaan en heeft op zijn verzoek overeenkomsten gemaakt die betrekking hadden op overboekingen die eerder gedaan waren.115.
- Op haar laptop zijn een aantal versies van de overeenkomst aangetroffen, onder andere een document dat inhoudelijk gelijk is aan de ondertekende overeenkomst van 9 juni 2004 tussen [vennootschap 1] en [vennootschap 11] met dien verstande dat daarin de datum 8 juni 2004 wordt vermeld en een aankoopbedrag van ruim veertien miljoen euro. Dit aangetroffen document heeft in de eigenschappen staan dat het is afgedrukt en gemaakt op 14 augustus 2004.116.
Voorts is op haar laptop aangetroffen een versie waarin wel het bedrag van ruim elf miljoen euro staat vermeld, maar een datum van ondertekening van 8 juni 2004. Dit document is volgens de bestandseigenschappen bewerkt op 16 augustus 2004.117.
- Op 16 augustus 2004 mailt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] dat hij in de geprinte versie de datum heeft aangepast naar 9 juni “(de dag dat ook het contract met de curatoren is getekend)” en vraagt [medeverdachte 3] dat ook in haar versie aan te passen.118.Het contract dat met de curatoren is ondertekend op 9 juni 2004 betreft de aankoop van de Fennekvoorraad door [vennootschap 1] en [vennootschap 11]. Van een andere overeenkomst op die datum met curatoren is niet gebleken.
- Met deze bestandsgegevens kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden vastgesteld dat het document op die dagen is opgemaakt, maar wel dat op 14 en 16 augustus 2004, dus enkele dagen na het faillissement van SP en de “trucmail” van [medeverdachte 2], tenminste een bewerking heeft plaatsgevonden en het document is uitgeprint.119.
- Op welke datum de overeenkomst precies is opgemaakt, staat niet vast. Gelet echter op het voorgaande is dat rond 14 augustus 2004 geweest, in elk geval in de tenlastegelegde periode.
10.6. Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank bewezen dat er op 9 juni 2004 € 11 miljoen is aanbetaald ten behoeve van de aandelen [A-vennootschap 8] en dat na datum faillissement van [vennootschap 1] de overeenkomst van 9 juni 2004 is opgemaakt en ondertekend waarin in strijd met de waarheid staat vermeld dat die betaling ziet op assets.
Het verweer van de verdachte
11.1. De verdachte heeft nadrukkelijk gewezen op een fax van 21 juni 2004, gericht aan zijn raadsman.120.Uit deze fax blijkt dat er sprake is geweest van de koop van assets door [vennootschap 1], aldus de verdachte. Dat leest de rechtbank niet in deze fax, reeds omdat in die fax niet is aangegeven door welke vennootschap de assets zouden zijn gekocht.
Dat geldt evenzo voor de brief van [A-vennootschap 8] aan [betrokkene 14] van 10 juni 2004 waarnaar de verdachte verwijst.121.Ook uit die brief blijkt niet van een directe aankoop van assets door [vennootschap 1].
11.2. Voorts heeft de verdachte aangevoerd dat [getuige 12], onderzoeker bij [accountants 2], heeft verklaard bij de rechter-commissaris dat hij de overeenkomst tussen [vennootschap 11] en [vennootschap 1] d.d. 9 juni 2004 van [A] heeft ontvangen tijdens het onderzoek medio juni 2004. De getuige beschikte dus al in juni 2004 over de overeenkomst, aldus de verdachte.
[getuige 12] heeft inderdaad verklaard nadat hem de overeenkomst is getoond op een vraag van de officier van justitie dat hij deze herkent en dat die is aangeleverd door [A].122.
11.3. Gelet op al hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat [getuige 12] zich moet hebben vergist. De inhoud van deze overeenkomst komt ook niet terug in het mede door hem opgestelde rapport van [accountants 2].
Feit 5 (meineed)
12.1. Op 25 augustus 2005 heeft de verdachte een verklaring onder ede afgelegd ten overstaan van de faillissementsrechtercommissaris te ’s-Hertogenbosch.123.
12.2. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd zoals die op de tenlastelegging staat vermeld, kort gezegd inhoudende dat [vennootschap 1] assets had gekocht in plaats van aandelen.124.Nu de rechtbank heeft overwogen onder feit 3 en 4 dat [vennootschap 1] een recht op aandelen had gekocht in plaats van assets, heeft de verdachte in strijd met de waarheid verklaard en komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van feit 5.
Feiten 6 en 7 (faillissementsfraude [vennootschap 1] en [vennootschap 3])
De feiten 6 en 7 lenen zich, gelet op hun aard en onderlinge samenhang, voor gezamenlijke bespreking.
De onderdelen 6. (I) en 7. (I) van de tenlastelegging
13.1. Onder 6. (I) en 7. (I) van de tenlastelegging maakt de officier van justitie de verdachte het verwijt - zakelijk samengevat - dat hij, in zijn hoedanigheid van bestuurder van respectievelijk [vennootschap 1] en [vennootschap 3], ten laste van genoemde vennootschappen aan deze toebehorende geldbedragen, al dan niet uit hoofde van (onverplicht aangegane) overeenkomsten, heeft verstrekt aan andere vennootschappen, alsmede (in het geval van [vennootschap 3]) aan een of meer natuurlijke personen, onder wie de verdachte zelf.
13.2. Bij gelegenheid van het requisitoir heeft de officier van justitie voormeld verwijt in die zin nader gepreciseerd dat hij de verdachte met name (ook) verwijt dat deze, in genoemde hoedanigheid, namens [vennootschap 1] en [vennootschap 3] bij externe financiers (grote) geldbedragen heeft geleend (in de woorden van de officier van justitie: “deze vennootschappen heeft volgeladen met schulden”) en vervolgens (een groot deel van) deze geldbedragen (al dan niet ten titel van geldlening) heeft doorbetaald aan (“weggesluisd naar”) andere vennootschappen van [A-concern] en/of aan de verdachte gelieerde vennootschappen, alsmede (in het geval van [vennootschap 3]) aan een of meer natuurlijke personen, onder wie de verdachte zelf.
Dit terwijl:
I.[vennootschap 1] en [vennootschap 3] niet of nauwelijks met eigen activiteiten inkomsten genereerden waarmee zij aan hun eigen betalingsverplichtingen (met name hun rente- en aflossingsverplichtingen jegens hun externe financiers) konden voldoen;
II.ter zake van de door [vennootschap 1] en [vennootschap 3] aan andere (aan de verdachte gelieerde) rechts- en natuurlijke personen verstrekte geldbedragen:a. in de meeste gevallen geen (schriftelijke) overeenkomsten werden opgemaakt, doch werdvolstaan met boekingen in rekening-courant;b. geen rente in rekening werd gebracht, laat staan geïnd (terwijl [vennootschap1] en [vennootschap 3] wèl rente moesten betalen aan hun eigen financiers);c. geen zekerheden (pandrecht, hypotheek e.d.) werden bedongen.
13.3. De verdediging heeft naar aanleiding van bovenvermelde verwijten onder meer het verweer gevoerd dat zowel [vennootschap 1] als [vennootschap 3] financieringsmaatschappijen waren; het aantrekken en (vervolgens) aan andere ([A]-, althans aan de verdachte gelieerde) vennootschappen verstrekken van externe financieringen behoorde tot de statutaire doelomschrijving van [vennootschap 1] en [vennootschap 3].
13.4. Mede gelet op de vermogenstoestand en het continuïteitsperspectief van de [A-concern] als geheel - er bestond een onderlinge rekening-courant verhouding binnen de groep die door een clearingsysteem van intercompany verrekeningen werd beheerst - kan niet worden gezegd dat de verdachte ten tijde van het aantrekken en verstrekken van voormelde financieringen heeft gehandeld met een bewuste kansaanvaarding van een faillissement van [vennootschap 1] en/of [vennootschap 3], noch met een bewuste kansaanvaarding van benadeling van de rechten van schuldeisers.Het doen van betalingen door [vennootschap 3] aan [betrokkene 16] of ten behoeve van de kinderen van de verdachte levert, mits deugdelijk geadministreerd door middel van een rekening-courant, als zodanig geen strafbaar feit op, aldus de verdediging.
Overwegingen
14.1. De verdachte was van 25 april 2003 tot 21 augustus 2004 statutair bestuurder van [vennootschap 1]125.en van 8 juli 1986 tot 6 september 2004 statutair bestuurder van [vennootschap 3].126.
14.2. [vennootschap 1] en [vennootschap 3] traden op als financieringsmaatschappijen (door zowel de officier van justitie als de verdediging ook wel aangeduid als “financieringsvehikels”) van het [A-concern]; deze (financierings)activiteiten maakten deel uit van de statutaire doelomschrijvingen van beide vennootschappen.127.
14.3. Vast staat dat de verdachte in de tenlastegelegde periodes in zijn hoedanigheid van bestuurder van [vennootschap 1] en [vennootschap 3] namens deze vennootschappen geldbedragen (via boekingen in rekening-courant) te leen heeft verstrekt aan de onder respectievelijk 6. (I) en 7. (I) op de tenlastelegging vermelde vennootschappen.128.129.
14.4. Voorts staat vast dat de verdachte namens [vennootschap 3] aan de onder 7. (I) b) bedoelde natuurlijke personen, onder wie de verdachte zelf, geldbedragen heeft verstrekt tot een totaal van € 43.500.360,17.
14.5. De verdachte heeft betwist dat als gevolg van de door hem gedane geldverstrekkingen de schuldeisers van [vennootschap 1] en [vennootschap 3] zijn benadeeld, althans dat daardoor de aanmerkelijke kans op een dergelijke benadeling is ontstaan.
Het oordeel van de rechtbank
15.1. Het aantrekken van en (vervolgens) uitlenen van (grote) geldbedragen aan andere vennootschappen van de [A-concern] viel binnen de statutaire doelomschrijvingen en behoorde tot de normale bedrijfsvoering van [vennootschap 1] en [vennootschap 3] en was als zodanig niet frauduleus. De omstandigheid dat in casu het uitlenen van geldbedragen op risicovolle wijze gebeurde, maakt dat in beginsel niet anders.
15.2. Niet gebleken is dat ten tijde van het door de verdachte namens [vennootschap 1] en [vennootschap 3] verstrekken van de in de tenlastelegging bedoelde kredieten, er een aanmerkelijke kans op een faillissement van die vennootschappen was en dat hij daarbij de bedoeling heeft gehad om schuldeisers in een faillissement van die vennootschappen te benadelen, althans dat er ten tijde van het verstrekken van die kredieten sprake is geweest van een bewust door de verdachte aanvaarde aanmerkelijke kans dat als gevolg van zijn handelen een dergelijke benadeling zou kunnen plaatsvinden. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 6. (I) en 7. (I) tenlastegelegde.
De onderdelen 6. (II) en 7. (II) van de tenlastelegging
16.1. Bij de beoordeling van de onder 6. (II) en 7. (II) tenlastegelegde feiten - zakelijk samengevat inhoudend dat de verdachte zich als bestuurder van [vennootschap 1] (feit 6) en van [vennootschap 3] (feit 7) heeft schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door het vrijwel om niet overdragen van vorderingen (van [vennootschap 1] en [vennootschap 3]) door middel van akten van cessie en het afboeken van vorderingen (van [vennootschap 3]) in de administratie - acht de rechtbank het volgende van belang.
16.2. Als gevolg van het faillissement van [vennootschap 1] op 11 augustus 2004 dreigde er getrokken te worden onder de door [ambtenaar] c.q. [havenbedrijf] ten behoeve van het [A-concern] gestelde garanties. Dit vormde voor [ambtenaar] aanleiding om aan de verdachte zekerheden te vragen.130.
16.3. Op 15 augustus 2004 heeft er in de tuin van het woonhuis van advocaat [betrokkene 15] crisisberaad plaatsgevonden tussen [ambtenaar], de verdachte, hun advocaten, alsmede notaris [notatis 1].131.
16.4. De afspraken uit het tuingesprek werden vastgelegd in een raamovereenkomst, gedateerd 16 augustus 2004.132.
Partijen bij deze overeenkomst waren:
[vennootschap 4]/ [vennootschap 10] (beide vertegenwoordigd door hun algemeen directeur [ambtenaar]) (partij 1)en[A-holing], [vennootschap 14], [vennootschap 15], [vennootschap 11], [vennootschap 2], [vennootschap 3] (genoemde vennootschappen, alle vertegenwoordigd door hun directeur [verdachte]) en [verdachte] (partij 2).
De inhoud van deze overeenkomst luidt:
1. PARTIJ 2 zal zorgdragen dat een 1e hypotheek gevestigd wordt ten bedrage van€ 40 mio (zegge: EURO veertig miljoen) op het schip "de Rembrandt", voorheengenaamd SS Rotterdam.
2. De resterende 50% van de aandelen in het kapitaal van [vennootschap 2], die thans nog niet in handen zijn van PARTIJ 1, zullen om niet worden overgedragenaan PARTIJ 1 die daarmee alsdan een 100% belang verkrijgt in [vennootschap 2], waarbij alle overige aktiva van [vennootschap 2] zullen worden overgedragen voor een symbolisch bedrag aan [vennootschap 15]..
3. [vennootschap 14] zal de schuld overnemen groot € 20 mio (zegge: EURO twintigmiljoen) verstrekt door [onderneming 2] aan [vennootschap 2], zodat [[vennootschap 2] geen verplichting heeft daaromtrent aan [onderneming 2]noch aan [vennootschap 14] en de door het [havenbedrijf] terzake verstrektegarantie kan worden ingetrokken.
4. 95% van de aandelen in het kapitaal van [vennootschap 3] zal wordenovergedragen aan PARTIJ 1, waarbij [onderneming 4] (waaropeen 1e hypotheek rust ten bedrage van 15 mio (zegge: EURO vijftien miljoen)ten gunste van [vennootschap 16]) in de vennootschap blijft en alle overige aktiva(vorderingen) van [vennootschap 3] voor een symbolisch bedrag zullenworden overgedragen aan [vennootschap 15].
5. Indien en voorzover de aandelen als genoemd in 2. en 4. alsmede de schuld aan[vennootschap 2] als genoemd in 3. zullen zijn overgedragen, zal PARTIJ 1afzien van eventuele regresrechten die zij zal hebben of kunnen verkrijgen opPARTIJ 2 als er getrokken zal worden op de door [vennootschap 4]en/of haar rechtsvoorgangster verstrekte garanties.”
16.5. [
vennootschap 2] heeft door middel van zeven akten van cessie, gedateerd 20 augustus 2004, de in de tenlastelegging onder 6. (II) vermelde vorderingen op diverse [A]-vennootschappen overgedragen aan [vennootschap 15] voor een bedrag van € 1,- per akte. Het ging hier om een totaalbedrag van € 24.598.410,15. 133.
Tevens is er een schuld van [vennootschap 2] aan [A-vennootschap 9] van € 581.166,61 overgegaan naar [vennootschap 15].134.Naast de cessie van een aantal vorderingen is voorts een vordering van [vennootschap 2] op [vennootschap 15] van € 30.901,- afgeboekt.135.
16.6.
Na bovenvermelde transacties en afboeking resteerden als (nagenoeg) enige activa/”assets” van [vennootschap 2] een niet-gerestaureerd schip (dat overigens wel al tegen de getaxeerde waarde na restauratie op de balans van [vennootschap 2] stond)136., een vordering van bijna € 31 miljoen op [vennootschap 3], een vordering op [onderneming 4] van bijna € 1 miljoen en vorderingen op de belastingdienst van circa € 330.000,-.137.Daartegenover stond een bedrag van circa € 65,5 miljoen aan schulden.138.
Het eigen vermogen van [vennootschap 2] was ten gevolge van voormelde overdracht van vorderingen en een schuld gedaald van € 23.455.073,- positief naar € 593.072,- negatief, in totaal derhalve met een bedrag van € 24.048.145,-.139.
16.7. [
vennootschap 3] heeft door middel van akten van cessie, die gedateerd zijn op 20 augustus 2004, de in de tenlastelegging onder 7. (II) vermelde vorderingen op diverse [A]-vennootschappen overgedragen aan [vennootschap 15] voor een bedrag van € 1,- per akte.Anders dan in de tenlastelegging is aangegeven, gaat het hier niet om twaalf maar omelf akten van cessie, die een totaalbedrag aan vorderingen vertegenwoordigden van€ 42.739.769,24.140.141.Tevens is door [vennootschap 3] een niet in de tenlastelegging opgenomen vordering op [onderneming 5] ter hoogte van € 25.000,- aan [vennootschap 15] gecedeerd.142.
16.8.
Voorts is - zoals vermeld in het hierna te bespreken onderdeel 7. (III) van de tenlastelegging - door [vennootschap 3] een rekening-courant vordering op de verdachte privé ten bedrage van € 735.590,93 afgeboekt.
Er zijn naast vorderingen ook schulden van [vennootschap 3] aan [A]-vennootschappen overgegaan naar [vennootschap 15]; zulks voor een totaalbedrag van € 29.044.360,58.143.
16.9.
Als gevolg van bovenvermelde transacties en afboeking was het eigen vermogen van [vennootschap 3] gedaald van (afgerond) € 33.157.310,- naar (afgerond) € 18.701.310,- , derhalve een vermindering met € 14.456.000- .144.
16.10.
Na voormelde transacties en boekingen beschikte [vennootschap 3] nog over activa met- op papier - een balanswaarde van totaal € 49.581.417,-. Daartegenover stond een schuld aan [vennootschap 2] van € 30.880.107,-.145.
16.11.
Alhoewel de waarde van de activa van [vennootschap 3] op papier hoger is dan het totaal van de schulden dienen hierbij wel de volgende kanttekeningen te worden geplaatst.
16.12.
De waarde van bovenbedoelde activa werd voor het grootste deel gevormd door de (na een herwaardering met € 35.472.847,-) op een bedrag van € 40 miljoen gestelde waarde van het zogeheten [onderneming 4] te [plaats].146.[onderneming 4] was belast met een hypotheek van € 15 miljoen. De vordering van de desbetreffende schuldeiser, [[vennootschap 16], bleek niet uit de balans.[vennootschap 3] had omstreeks januari 2003 [onderneming 4] met de bijbehorende inventaris gekocht voor respectievelijk € 4,7 miljoen en € 2,8 miljoen. Voormelde herwaardering tot een bedrag van € 40 miljoen was gebaseerd op een taxatierapport van [taxateur 2].De exploitatie van het [onderneming 4] vond plaats door een andere aan de verdachte gelieerde vennootschap [onderneming 4]; de opbrengstenverdeling tussen [vennootschap 3] en [onderneming 4] was onduidelijk.147.
16.13. [
onderneming 4] (met bijbehorende inventaris) is omstreeks juli 2005 door de faillissementscurator van [vennootschap 3] verkocht voor € 6,3 miljoen. Het grootste deel van de opbrengst was voor de hypotheekhoudster; de boedelbijdrage bedroeg € 449.197,41.148.
Tot de activa van [vennootschap 3] behoorden voorts vorderingen op [A-vennootschap 8] en [onderneming 4], groot respectievelijk € 1.160.118,- en € 3.700.033,-. Beide vorderingen bleken onverhaalbaar.149.16.14. In verband met de overdracht van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] zoals hiervoor omschreven heeft [accountants 3] in opdracht van de Raad van Commissarissen van [havenbedrijf] een onderzoek ingesteld naar de feiten, omstandigheden en financiële risico's als ook de waarde van de door [A-concern] overgedragen dan wel nog over te dragen activa en passiva.
16.15.
Op 29 september 2004 heeft [accountants 3] [havenbedrijf] een presentatie gegeven van haar eerste bevindingen, inhoudende:150.- [A-vennootschap 8]: is een lege BV en zonder verdere defensieorders niet levensvatbaar. Mochten dergelijke orders er al komen, dan dienen nog forse investeringen gepleegd te worden, resulterend in een financieringsbehoefte van ruim € 18 miljoen.151.
- [ vennootschap 2]: nog te maken kosten herstelwerkzaamheden schip tussen de € 38 en
€ 43 miljoen. Liquidatie- c.q. schrootwaarde: waarschijnlijk minder dan $ 4 miljoen.152.
- [vennootschap 3]: om tot de huuropbrengsten te komen die aan de taxatie van [taxateur 2]ten grondslag liggen, zal eerst nog ruim € 30 miljoen moeten worden geïnvesteerd.153.
16.16.
In haar definitieve rapport d.d. 14 oktober 2004 concludeerde [accountants 3] dat de waarde van [vennootschap 2] beperkt was, de waarde van [vennootschap 3] negatief en dat er in het op 5 oktober 2004 uitgesproken faillissement van [A-vennootschap 8] naar verwachting geen positief saldo in de boedel zou zijn.154.
16.17. Op 20 oktober 2004 heeft een aandeelhoudersvergadering van [vennootschap 3] plaatsgevonden, waarbij het voorstel tot eigen faillissementsaangifte is besproken. De verdachte was als 5% aandeelhouder bij deze vergadering aanwezig. Tijdens deze vergadering is door alle aanwezigen - dus ook door de verdachte - geconstateerd dat de vennootschap niet levensvatbaar was. Er werd met unanieme stemmen besloten om over te gaan tot eigen faillissementsaangifte.De faillissementsaangifte is niettemin een aantal dagen uitgesteld om de verdachte in de gelegenheid te stellen een koper te vinden voor [vennootschap 3] of [onderneming 4].155.Nadat de verdachte niet in dat laatste bleek te zijn geslaagd, is de faillissementsaangifte ingediend, waarna [vennootschap 3] op 16 november 2004 is failliet verklaard.
16.18.
Op 1 december 2004 besloot de aandeelhoudersvergadering van [vennootschap 2] tot het aanvragen van het faillissement van [vennootschap 2],156.waarna op 7 december 2004 het faillissement van [vennootschap 2] is uitgesproken.
16.19. [
curator 1], curator in de faillissementen van zowel [vennootschap 2] als [vennootschap 3], is bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Uit door [curator 1] tijdens dit verhoor overgelegde crediteurenlijsten blijkt dat er in beide faillissementen onbetaalde crediteuren waren die ten tijde van die faillissementen niet uit de boedel voldaan konden worden.157.
16.20
Tijdens voormeld verhoor heeft [curator 1] naar aanleiding van de vraag of hij nader kon toelichten waarom in augustus 2004 sprake was van een faillissementssituatie bij [vennootschap 3], verklaard:
“Zoals uit de dagvaarding blijkt, was er voor 65 miljoen aan schulden. De daar tegenoverstaande vorderingen hadden kennelijk een waarde die 31 miljoen minder was en daar tussenin zat een overdracht van vorderingen en daarnaast waren er allerlei andere bedragen gaandeweg in waarde verminderd (voorraden en zo), het geld van de opbrengst van de verkoop van het pand moest betaald worden aan een schuldeiser die niet uit de balans bleek. Dat was schuldeiser [vennootschap 16]. Zodoende was er een gat van bijna 31 miljoen.” en“Dit bedrijf had geen bedrijfsactiviteiten, dus geen verdiencapaciteiten en daarnaast een tekort in het vermogen.” 158.
Standpunt verdediging
17.1.
Volgens de verdediging was er, gelet op de intentie bij de verdachte en [ambtenaar] en het verzoek van laatstgenoemde om “assets” te verkrijgen waarin vervolgens zou worden geïnvesteerd, géén aanmerkelijke kans op een faillissement van [vennootschap 2] en [vennootschap 3].
Er was voor de verdachte geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de nieuwe structuur waaraan door de tenlastegelegde handelingen vorm werd gegeven, zou worden getorpedeerd met daarmee een kans op faillissement.
17.2.
De verdachte heeft niet verwacht dat het wel eens op een faillissement uit kon draaien of tot benadeling van de schuldeisers zou kunnen komen. In de beleving van de verdachte waren er geen andere schuldeisers meer dan [havenbedrijf] en schulden van kredietinstellingen die door [havenbedrijf] gegarandeerd waren. Deze garanties zouden juist in het kader van de tussen de verdachte en [ambtenaar] gemaakte afspraken gehonoreerd worden. Hierdoor was er geen enkele kans op een faillissement, omdat [havenbedrijf] als contractspartner er nu juist alle belang bij had en had afgesproken om de continuïteit te handhaven en nadere investeringen in de vennootschappen te doen gedurende een periode van twee jaar.
17.3.
Indien [havenbedrijf] de garanties conform afspraak gehonoreerd zou hebben, was [havenbedrijf] de enige schuldeiser. [havenbedrijf] kon als contractspartij niet benadeeld worden omdat zijn uit de garantstellingen voortvloeiende verplichtingen al geruime tijd bestonden, terwijl het door de gewraakte handelingen alleen maar waarde toegevoegd kreeg tegenover die bestaande verplichtingen. Bovendien was de reële waarde - niet de nominale waarde - van de aan [vennootschap 15] overgedragen vorderingen van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] niet hoger dan de waarde van de overgedragen schulden van [vennootschap 2] en [vennootschap 3].
De overgedragen vordering van € 25 miljoen van [vennootschap 3] op [A-holding] vertegenwoordigde geen enkele waarde, aldus nog steeds de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank
18.0.
Ten aanzien van de datum waarop bovenbedoeld akten van cessie zijn opgemaakt en ondertekend overweegt de rechtbank als volgt.
18.1.
De desbetreffende cessieakten vermelden als datum van ondertekening: 20 augustus 2004. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 16 november 2012 bij de rechter-commissaris (naar aanleiding van de vraag wanneer hij deze akten heeft ondertekend) verklaard: “Ik denk op de datum die op de vermelding staat van die aktes. Als daar 20 augustus staat, op 20 augustus.”159.
18.2.
Ofschoon er aanwijzingen zijn dat het opmaken en ondertekenen van voormelde akten pas na 20 augustus 2004 heeft plaatsgevonden, zijn deze niet van dien aard dat dit laatste voldoende vast staat. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat, zoals de verdachte heeft verklaard, voormelde cessieakten zijn opgemaakt en ondertekend op 20 augustus 2004, dus op een tijdstip dat de verdachte nog bestuurder was van [vennootschap 2] en [vennootschap 3].
18.3.
De nominale waarde van de door de verdachte aan de beide vennootschappen onttrokken goederen c.q. vorderingen bedraagt aanzienlijk meer dan die van de (eveneens op 20 augustus 2004) aan [vennootschap 15] overgedragen schulden.
18.4.
De stelling van de verdediging dat de feitelijke waarde van de aan [vennootschap 15] overdragen vorderingen van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] (met name die op [A-holding]) veel minder zou hebben bedragen dan de nominale waarde, en wel zodanig dat er per saldo (na aftrek van de, eveneens op 20 augustus 2004, door [[vennootschap 15] overgenomen schulden van [vennootschap 2] en [vennootschap 3]) geen sprake is geweest van een daadwerkelijke benadeling van de schuldeisers van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] (in de zin van een vermindering van hun verhaalsmogelijhheden jegens genoemde vennootschappen) is niet aannemelijk geworden.
18.5.
In dit verband is van belang dat [vennootschap 15] de door haar op 20 augustus 2004 van SSR en [vennootschap 3] verkregen vorderingen, waaronder die op RDM Holding en die op de verdachte persoonlijk, nog dezelfde dag op haar beurt heeft gecedeerd aan [vennootschap 14], waarna laatstgenoemde vennootschap deze vorderingen voor de nominale waarde heeft opgenomen in haar administratie.160.
18.6.
Ook het verweer van de verdachte dat er, gelet op de tussen hem en [ambtenaar] gemaakte afspraken, ten tijde van voormelde cessies geen voor de verdachte voorzienbare aanmerkelijke kans op een faillissement en op een benadeling van schuldeisers van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] zou hebben bestaan, wordt verworpen.
18.7.
De rechtbank gaat er - mede gelet op het, kennelijk door de wens om te redden wat er nog te redden viel161.ingegeven, crisisberaad van 15 augustus 2004 in de tuin van advocaat [betrokkene 15] - vanuit dat de verdachte bij het maken van de hiervoor bedoelde afspraken met [ambtenaar] gehandeld heeft vanuit het besef dat het mis zou kunnen gaan met [vennootschap 2] en [vennootschap 3] en dat hij met het oog daarop gelden van andere [A]-vennootschappen en van hemzelf in veiligheid heeft willen brengen.
18.8.
In het kader van die afspraken, zoals vastgelegd in voormelde raamovereenkomst van 16 augustus 2004, heeft de verdachte vervolgens SSR en [vennootschap 3] ontdaan van een groot aantal, een aanzienlijke waarde vertegenwoordigende vorderingen op andere [A]-vennootschappen en op hem, verdachte zelf, waarna hij deze door hem opgeschoonde vennootschappen heeft overgedragen aan [vennootschap 10].
18.9.
Dat vervolgens [havenbedrijf], nadat het tot de ontdekking was gekomen wat de feitelijke liquiditeits- en solvabiliteitspositie van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] was, tot de beslissing zou komen om geen investeringen in deze vennootschappen te gaan doen, moet voor de verdachte voorzienbaar zijn geweest.
Overigens wil hiermee niet gezegd zijn dat, had [havenbedrijf] wèl investeringen gedaan, een faillissement van genoemde vennootschappen te voorkomen was geweest.
18.10.
Wat betreft de benadeling van schuldeisers van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] geldt bovendien dat deze schuldeisers door voormelde cessies hoe dan ook in hun eigen (verhaals)rechten jegens [vennootschap 2] en [vennootschap 3] zijn geschaad. Ten gevolge van die cessies resteerde er immers voor deze schuldeisers minder boedelactief waaruit hun vorderingen konden worden voldaan.
Nog daargelaten de vraag in hoeverre daartoe voor de schuldeisers van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] feitelijk al de mogelijkheid bestond – [havenbedrijf] heeft alleen de garanties aan een drietal particuliere investeerders gestand gedaan - doet de omstandigheid dat een aantal van deze schuldeisers zich voor voldoening van hun vorderingen tot een borg van [vennootschap 2] en/of [vennootschap 3] (in casu [havenbedrijf]) zouden kunnen wenden, hieraan niet af.
18.11.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte als bestuurder van de nadien in staat van faillissement verklaarde vennootschappen [vennootschap 2] en [vennootschap 3] ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die rechtspersonen goederen aan de boedel heeft onttrokken.
Onderdeel 7. (III) van de tenlastelegging
19.1.
Het ging hier volgens de verdachte om een correctie van een onjuiste boeking; het bedrag in kwestie zou namelijk geen betrekking hebben op privéonttrekkingen van de verdachte, doch op door hem gedane zakelijke uitgaven, te weten het betalen van “commissiegelden.”
19.2.
Nu de rechtbank de juistheid van deze lezing niet kan uitsluiten, en daarmee niet vast staat dat hier sprake is geweest van het door de verdachte als bestuurder van [vennootschap 3] niet verantwoorden van een bate als bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht, zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 8 (vals paspoort)
20.1.
Zowel de officier van justitie als de verdediging is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat het onder 8 bedoelde (diplomatieke) paspoort van de République Islamique des Comores niet door de bevoegde (Comorese) autoriteiten aan de verdachte is afgegeven en dat het om die reden vals is.
20.2.
De rechtbank deelt voormeld oordeel en zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Standpunt officier van justitie
21.1.
De officier van justitie acht wèl bewezen dat het paspoort in kwestie is vervalst, welke vervalsing hieruit bestaat dat de in dit reisdocument vermelde expiratiedatum (22 februari 2008) niet overeenkomt met de expiratiedatum in het origineel door de Comorese autoriteiten afgegeven paspoort (22 februari 2006), terwijl die wijziging van de expiratiedatum niet door of namens de bevoegde autoriteiten van de Comoren is aangebracht.
21.2.
Naar het oordeel van de officier van justitie betreft het hier een omstandigheid waarmee de verdachte bekend moet zijn geweest of die hij in elk geval redelijkerwijs heeft moeten vermoeden.
Standpunt verdediging
22.1.
De verdediging heeft aangevoerd dat, nu hiernaar geen enkel onderzoek is verricht, niet uitgesloten kan worden dat de Comorese autoriteiten de expiratiedatum hebben gewijzigd. Doch indien het paspoort al vals of vervalst zou zijn, heeft de verdachte deze valsheid of vervalsing niet gekend dan wel redelijkerwijs moeten vermoeden, aldus de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
23.1.
Op 8 maart 2007 heeft de verdachte bij gelegenheid van een alcoholcontrole in Middelharnis het onderhavige paspoort aan de politie getoond. De politie heeft toen van het paspoort een fotokopie gemaakt. De in het paspoort vermelde expiratiedatum luidde 22-02-2008.162.
23.2.
Op 23 oktober 2007 is de verdachte door de Zwitserse autoriteiten op verzoek van de Nederlandse autoriteiten aangehouden in zijn woning in Zwitserland. Tevens heeft op die datum een doorzoeking plaatsgevonden van die woning.
23.3.
Op 19 november 2007 is de verdachte door de Zwitserse autoriteiten in het kader van zijn uitlevering aan Nederland overgedragen aan medewerkers van de FIOD-ECD. Door de Zwitserse autoriteiten is bij deze overdracht tevens de persoonlijke bagage van de verdachte aan medewerkers van de FIOD-ECD verstrekt. In deze persoonlijke bagage is onder andere het onderhavige paspoort aangetroffen.163.
23.4.
Uit deze feiten en omstandigheden kan in redelijkheid worden afgeleid dat de verdachte dit paspoort op 23 oktober 2007 in Zwitserland in zijn bezit heeft gehad, wat door de verdachte ook niet is ontkend.
23.5.
In voormeld paspoort is o.a. het volgende te lezen: ….date d’expiration 22-02-2008164.
23.6.
Op 23 oktober 2007 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het bedrijfsadres van het [A-concers] (de “Villa” aan de [adrers]). Hierbij zijn kopieën aangetroffen van diverse identiteitsbescheiden van de verdachte, waaronder een kopie van voormeld diplomatiek paspoort.
23.7.
Op deze kopie van het diplomatieke paspoort is o.a. te lezen: ….date d’expiration 22-02-2006165.
23.8.
De Koninklijke Marechaussee (KMAR) heeft het bij de verdachte in beslag genomen paspoort onderzocht en de volgende bevindingen gerelateerd:
- De expiratiedatum op de personaliabladzijde is gewijzigd van 2006 naar 2008, zonder waarmerking door de bevoegde autoriteiten. Deze wijziging is aangebracht op het laminaat dat over de bladzijde heen zit, terwijl de andere gegevens onder het laminaat zijn aangebracht. Via een videoscan is vastgesteld dat de inkt van het zichtbare jaartal 2008 niet op gelijke wijze is geabsorbeerd als de inkt van het originele jaartal 2006.
De conclusie is dat het paspoort is vervalst.166.
23.9.
De FIOD heeft aan deze bevindingen nog toegevoegd dat in het paspoort zelf, op blad 5, niets is ingevuld bij de tekst die gebruikt wordt in geval van verlenging van het paspoort, zodat het vermoeden gerechtvaardigd is dat van een officiële verlenging geen sprake is geweest.167.
23.10.
Voormeld paspoort is, naar de verdachte zelf op 16 november 2012 tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard, onafgebroken in zijn bezit geweest. De verdachte heeft het paspoort nimmer laten verlengen.
23.11. De verdachte gebruikte het paspoort ook daadwerkelijk om zich te legitimeren, bijvoorbeeld tijdens de hiervoor vermelde alcoholcontrole op 8 maart 2007.
23.12.
Voor het feit dat de oorspronkelijke expiratiedatum in het paspoort (22-02-2006) op een gegeven moment is gewijzigd in 22-02-2008 heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven.
23.13.
Onder de gegeven omstandigheden hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij niet heeft geweten dat het paspoort vervalst was.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in het bezit is geweest van een paspoort waarvan hij wist dat het vervalst was.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot 31 augustus 2004,
te Rotterdam en
te Antwerpen en
te Zürich en
te Curaçao,
[ambtenaar], (tot 1 januari 2004) ambtenaar van de gemeente [gemeente] en (vanaf 1 januari 2004) werknemer en directeur in dienst van de rechtspersoon [vennootschap 4],
giften heeft gedaan (al dan niet door middel van de door hem, verdachte bestuurde vennootschappen [vennootschap 3] en/of [A-holding]),
welke giftenhebben bestaan uit :
a. a) het gebruik van een aan [vennootschap 3] toebehorend appartement en/of de daar aanwezige inrichting en inventaris, gelegen aan de [adres] (België), zulks om niet, althans tegen een (aanmerkelijk) lagere vergoeding dan in overeenstemming was met de waarde en/of staat van dat appartement en/of de daar aanwezige inrichting en inventaris,
en
b) geldbedragen, door of namens [A-holding], overgeboekt naar een bankrekening van die [ambtenaar] in Zwitserland (met (klant)nummer [nummer]), te weten:
* EUR 45.359,55 op 16 maart 2001 (34898 D-5516) en
* EUR 667.000 op 25 januari 2002 (34898 D-5074, p 2-3 en 34898 D-5522) en
* EUR 500.000 op 13 november 2002 (34898 D-5076, p 2-3 en 34898 D-5514, p 4),
zulks telkens:
* met het oogmerk om die [ambtenaar] te bewegen om in zijn bediening, in strijd met zijn plicht , iets te doen en/of na te laten,
te weten (onder meer):
( i) het laten ontstaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen
enerzijds [gemeentelijk havenbedrijf] en/of het [vennootschap 4] en hem, [ambtenaar], en
anderzijds verdachte en door verdachte bestuurde en/of aan verdachte gelieerde vennootschappen,
dat die [ambtenaar], tegenover verdachte en die door verdachte bestuurde vennootschappen niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot verdachte en die door verdachte bestuurde en/of aan verdachte gelieerde vennootschappen als in het geval dat die [ambtenaar], die giften niet had aangenomen,
en
(ii) het in het kader van diens werkzaamheden als hoofd van het [gemeentelijk havenbedrijf] en/of als directeur van het [vennootschap 4] in relatie tot hem, verdachte en door verdachte bestuurde en/of aan verdachte gelieerde vennootschappen anders handelen dan die [ambtenaar] op objectieve gronden had behoren te doen,
en
(iii) het aldus geven van een voorkeursbehandeling aan hem, verdachte, en/of door verdachte bestuurde en/of aan verdachte gelieerde vennootschappen,
en
(iv) het verstrekken van een lening ter hoogte van USD 5 miljoen aan [A-holding] en/of [vennootschap 6] op 16 februari 1999 door die [ambtenaar] namens het [gemeentelijk havenbedrijf],
en
( v) het niet naar behoren toezien op en/of (al dan niet door het nemen van passende incassomaatregelen) afdwingen van de naleving door:
* [A-holding] en/of [vennootschap 6] van de voorwaarden van de op of omstreeks 16 februari 1999 door die [ambtenaar] namens het [gemeentelijk havenbedrijf] verstrekte lening van USD 5 miljoen, waaronder tijdige betalingen van de rente en tijdige aflossing van de lening, en
* [A-holding] en/of [A-vennootschap 9] en/of [A-vennootschap 1] en/of [A-vennootschap 2] van de voorwaarden verbonden aan de verhuur door het [gemeentelijk havenbedrijf] van (een gedeelte van) het zogenoemde [B-groep]-terrein te Rotterdam, waaronder tijdige betaling van de huurtermijnen,
en
(vi) het opmaken en ondertekenen van twee raamovereenkomsten, gedateerd 28 december 2002, tussen [A-holding] enerzijds en het [gemeentelijk havenbedrijf] anderzijds (D-014 / 34898 D-3 en 34898 D-1234), waarin het [gemeentelijk havenbedrijf] zich, ter compensatie van in die overeenkomsten omschreven nadeel jegens schuldeisers van (groepsmaatschappijen van) [A-holding] garant stelt voor verplichtingen uit hoofde van geldleningen tot maximaal EUR 20 miljoen respectievelijk minimaal EUR 100 miljoen,
en
(vii) het opmaken en/of afgeven en/of verlengen van schriftelijke garanties door het [gemeentelijk havenbedrijf] en/ [vennootschap 4] aan schuldeisers van [A-holding] en/of aan schuldeisers van een aan [A] dan wel aan verdachte gelieerde ondernemingen, in de periode van 20 september 2002 tot en met 9 juni 2004 (34898 D-1101, 34898 D-1106, 34898 D-1204, 34898 D-1205, 34898 D-1313, 34898 D-1317, 34898 D-1318, 34898 D-1319, 34898 D-1403, 34898 D-1409, 34898 D-1413, 34898 D-1426, 34898 D-1515 2/2, 34898 D-1604, 34898 D-1701, 34898 D-1716, 34898 D-1750, 34898 D-1751, 34898 D-1760, 34898 D-1801, 34898 D-1850, 34898 D-1900, 34898 D-3002),
en
(viii) het sluiten van een ‘Option Agreement’ namens [vennootschap 10] met [onderneming 2] d.d. 27 mei 2004 (D-5118, blz.3-7) en het ondertekenen van een ‘Payment Instruction’ d.d. 27 mei 2004 (D-5118, blz.8) ter overboeking van een bedrag van EUR 20 miljoen naar [vennootschap 2],
en
(ix) het telkens niet, althans niet volledig en naar behoren informeren van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam en de (externe en/of interne) accountant en/of de administratie en/of de juridische afdeling van de Gemeente Rotterdam en/of de Raad van Bestuur en/of de Raad van Commissarissen van het [vennootschap 4] en de administratie en/of de juridische afdeling van het [vennootschap 4] , over het feit dat voornoemde overeenkomsten en/of garanties zouden worden opgemaakt en/of afgegeven en/of aangegaan en/of waren opgemaakt en/of afgegeven en/of aangegaan.
3.
[vennootschap 1], bij vonnis van de
arrondissementsrechtbank te Rotterdam d.d. 11 augustus 2004 in staat van
faillissement verklaard,
op tijdstippen in de periode van 29 april 2004 tot en
met 30 augustus 2004, te Geldrop en/of Schiedam en/of elders in Nederland,
ter bedrieglijke verkorting van de
rechten van haar schuldeisers,
een of meer goederen aan de boedel heeft onttrokken en/ofeen of meer goed(eren) ,
hebbende [vennootschap 1] :
A: op 9 juni 2004:
* EUR 6,8 miljoen overgeboekt op
bankrekeningnummer 65.67.18.021 t.n.v. [A-holding] (D-
313 en D-700 1/2), en * EUR 11 miljoen overgeboekt op
bankrekeningnummer 1217.17.372 t.n.v. [vennootschap 11] (D-
313 en D-650),
en
B: een door een hypotheek gedekte vordering op [A-holding] van
EUR 17 miljoen euro (exclusief rente) of de van [A-holding]
(via [vennootschap 3]) ontvangen aflossing op die vordering
vervangen door:
- voorraden, te weten zogenoemde Veem-voorraden (D-3042), welke voorraden:
* voor [vennootschap 1] incourant waren en niet of nauwelijks
op korte termijn waren om te zetten in liquiditeiten, en
* in werkelijkheid
een aanzienlijk lagere waarde
vertegenwoordigden dan het aankoopbedrag van die voorraden,
en
- een aanbetaling op een recht op levering van aandelen in [A-vennootschap 8], welkrecht op
levering van aandelen:
* in werkelijkheid een
lagere waarde dan EUR 11 miljoen vertegenwoordigde,
hebbende hij, verdachte
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
4.
hij op een tijdstip in de periode van 11 augustus 2004 tot en met 3 september 2004, te Schiedam , tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen,
- een overeenkomst ter zake de verkoop van zogenoemde ‘Assets [A-vennootschap 8] met als datum 9 juni 2004 en als opschrift ‘Overeenkomst van Verkoop’ (D-3041),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst opgenomen :
- ( D-3041) als datum waarop die overeenkomstisondertekend en gesloten: 9 juni 2004, en
- ( D-3041) dat [vennootschap 11] de zogenoemde Assets [A-vennootschap 8] verkoopt aan [vennootschap 1], en
- ( D-3041) die overeenkomst voorzien van een handtekening ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van dat die overeenkomst;
5.
hij op 25 augustus 2005 te 's-Hertogenbosch,
tijdens zijn verhoor als getuige ex artikel 66 van de Faillissementswet door de rechter-commissaris in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [vennootschap 1], statutair gevestigd te Geldrop en SP Aerospace BV, statutair gevestigd te Geldrop en [vennootschap 17], statutair gevestigd te [plaats] en [vennootschap 1], statutair gevestigd te [plaats],
zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk de navolgende, geheel of ten dele, valse verklaring(en) – zakelijk weergegeven – onder ede heeft afgelegd:
A) “Het ging er dus om de balans van [vennootschap 1]] er zo goed mogelijk uit te laten zien. Hoe konden wij dat nou doen? We kochten de activa van de curator van [A-vennootschap 2]. De prijzen zijn allemaal welbekend. Dan ga ik even het verhaal doen wat zou er gebeuren als wij dat rechtstreeks met [vennootschap 1] hadden gedaan. Dan koop je activa voor twee miljoen, stel, en die zet je voor 2 miljoen in de balans dan komt er dus ook twee miljoen vermogen tegenover. Wat wij gedaan hebben is die activa gekocht met [vennootschap 11] op liquidatiewaarde en ingebracht op going concern waarde van 11 miljoen.” (D-201, p. 41 en 42),
en
B) “Wat hebben we dus gedaan, er is 19 miljoen geleend door de [vennootschap 2]. [vennootschap 2] heeft die ter beschikking gesteld van [vennootschap 3]. [vennootschap 3] heeft in opdracht van [A-holding] die gelden overgebracht naar [vennootschap 1], onder de uitdrukkelijke, stringente voorwaarde, dat die gelden maar op een manier besteed konden worden. 11 Miljoen voor de koop van de assets en 6,8 miljoen voor de koop van de voorraad, niet anders.” (D-201, p. 42),
en
D) “En hoe hebben wij dat dus vormgegeven? 7 juni (2004) geven wij dat memo’tje uit, 8-9 juni (2004) draaien we die transactie, komen die gelden beschikbaar, wordt dat geld rondgepompt, komen die activa allemaal keurig bij [vennootschap 1] terecht zodat er een prima balans ligt, zodat [vennootschap 1] door kan draaien met het Fennekproject.” (D-201, p. 56);
6.
hij, als bestuurder van de rechtspersoon [vennootschap 2] die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam d.d. 7
december 2004 in staat van faillissement is verklaard, op 20 augustus 2004
te Schiedam
althans in Nederland, telkens ter
bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [vennootschap 2],
goederen klaarblijkelijk beneden de waarde heeft
vervreemd ,
hebbende hij, verdachte:
(II)
vorderingen van [vennootschap 2] (tot een totaal bedrag van EUR 24.598.410,15)
op:
* [vennootschap 14] ten bedrage van EUR 4.293.513,87 (D-001, p. 124-125 en D-3000, p.
56-57) en
* [A-vennootschap 2] holding ten bedrage van EUR 7.517.152,42 (D-001, p. 126-
128 en D-3000, p. 90-91) en/of EUR 11.538.127 (D-001, p. 128-129 en D-3000,
p.88-89) en
* [vennootschap 18] ten bedrage van EUR 750.000 (D-001, p. 130-131 en D-3001, p. 96)
en
* [vennootschap 11] ten bedrage van EUR 59.685,53 (D-001, p. 132-133
en D-3000 p. 120-121) en
* [vennootschap 19] ten bedrage van EUR 164.338,97 (D-001, p.
134-135 en D-3000, p. 133-134) en
* [A-holding] ten bedrage van EUR 275.592,36 (D-001, p. 136-137 en D-
3001, p. 8-9),
door middel van zeven akten van cessie (D-001, p. 124-
137), overgedragen aan [vennootschap 15] voor
een bedrag van EUR 1 per akte ;
7.
hij, als bestuurder van de rechtspersoon [vennootschap 3] (verder te
noemen ‘[vennootschap 3]’) die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te
Rotterdam d.d. 16 november 2004 in staat van faillissement is verklaard,
op 20 augustus 2004te Schiedam althans in Nederland,
telkens ter bedrieglijke verkorting van de
rechten der schuldeisers van [vennootschap 3],
goederen klaarblijkelijk beneden de waarde heeft
vervreemd ,
hebbende hij, verdachte:
(II)
vorderingen van [vennootschap 3] (tot een totaal bedrag van EUR
42.739.769,24) op:
* [A-holding] ten bedrage van EUR 25.091.870,32 (D-002, p. 111-112 en D-
3001, p. 10-11), en
* [vennootschap 6] ten bedrage van EUR 596,13 (D-002, p. 115-116 en
D-3001, p. 80-81), en
* [vennootschap 6a] . ten bedrage van EUR 387.685,87 (D-002, p. 117-118 en D-
3001, p.100-101), en
* [onderneming 6] ten bedrage van EUR 598.932, 28 (D-002, p. 119-
120 en D-3001, p. 108-109), en
* [A-vennootschap 5] ten bedrage van EUR 1.393,90 (D-002, p. 125-126 en
D-3001, p.88-89), en
* [vennootschap 20] ten bedrage van EUR 1.365.188,09 (D-002, p. 127-128 en D-
3001, p. 78-79), en
* [vennootschap 21] ten bedrage van EUR 109.000 (D-002, p. 129-130 en D-3001, p. 102-
103), en
* [onderneming 3] ten bedrage van EUR 500.000 (D-002, p.
131-132 en D-3001, p.104-105), en
* [A-vennootschap 9] ten bedrage van EUR 129.103,15 (D-002, p. 135-136 en D-
3001, p. 60-61), en
* hem, verdachte, ten bedrage van EUR 100.000 (D-002, p. 108-109 en D-3001, p.
84-85) en EUR 14.455.999,50 (D-002, p. 139-140 en D-3001, p. 82-83),
door middel van elf akten van cessie overgedragen
aan [vennootschap 15] voor een
bedrag van EUR 1 per akte van cessie ;
8.
hij op 8 maart 2007 te Middelharnis en/ op 23 oktober 2007in Zwitserland, in het bezit is geweest van een reisdocument, te weten:
een diplomatiek paspoort van de République Fédérale Islamique des Comores (98AB00527/04/24) (D-281A),
waarvan hij wist dat het vervalst was,
bestaande die vervalsing hierin dat de in het paspoort vermelde expiratiedatum, te weten 22 februari 2008, niet overeenkomt met de gegevens op het origineel door of namens de bevoegde autoriteiten van de République Fédérale Islamique des Comores afgegeven paspoort, en niet door of namens de bevoegde autoriteiten van de République Fédérale Islamique des Comores was aangebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
aan een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
3.
bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
4.
medeplegen van valsheid in geschrift;
5.
in een geval, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
6.
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemd hebben;
7.
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemd hebben;
8.
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals of vervalst is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bewezen is verklaard dat de verdachte, die leiding gaf aan het RDM-concern, zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping van W.K. [ambtenaar], hoofd van het ambtelijk [havenbedrijf] van de gemeente [gemeente] en vervolgens directeur van het verzelfstandigde [[vennootschap 4] . In de jaren 2001 en 2002 heeft hij op verschillende wijzen giften gedaan aan [ambtenaar].
Zo heeft hij aan [ambtenaar] het gebruiksrecht verstrekt van een op naam van de vennootschap [vennootschap 3] staand appartement in Antwerpen, dat in opdracht van en naar de smaak van [ambtenaar] en zijn toenmalige vriendin was aangekleed en ingericht. Het gebruiksrecht van het appartement vertegenwoordigde een aanzienlijke waarde. Aan [ambtenaar] werd echter geen huur in rekening gebracht.
De verdachte heeft voorts in drie afzonderlijke overboekingen via [A-holding], voor een totaalbedrag van € 1,2 miljoen overgemaakt op een geheime privé rekening van [ambtenaar] bij een Zwitserse bank. [ambtenaar] heeft vrijelijk over dit geld beschikt en aangenomen is dan ook dat dit geld voor [ambtenaar] was bestemd.
Giften aan een ambtenaar, in ieder geval als ze van een omvang zijn zoals zich hier voordoet, leiden naar hun aard tot een ongewenste, onaanvaardbare belangenverstrengeling tussen de schenker en de ambtenaar. Onvermijdelijk dreigt, al dan niet op termijn, een voorkeursbehandeling van de schenker door de ambtenaar.
Die voorkeursbehandeling heeft in dit geval ook daadwerkelijk plaatsgevonden op verschillende wijzen. Het meest in het oog springen hierbij natuurlijk de garanties die [ambtenaar] namens het [havenbedrijf] heeft afgegeven op geldleningen aan bedrijven van het [A-concern], voor een totaalbedrag van meer dan € 100 miljoen.
Omkoping van een ambtenaar is een ernstig strafbaar feit. Daarmee wordt een behoorlijke uitvoering van overheidstaken belemmerd en het levert een bedreiging op voor de integriteit van het ambtenarenapparaat.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan faillissementsfraude bij de vennootschap [vennootschap 1], waarvan hij de feitelijk leidinggever was. In het zicht van het faillissement heeft hij met een bedrag van bijna € 18 miljoen, dat was vrijgemaakt door de vervroegde aflossing van een vordering op [A-holding], betalingen verricht voor de verkrijging van goederen en aandelen tegen onzakelijk hoge prijzen.
Bovendien heeft hij een valse, geantedateerde koopovereenkomst opgemaakt voor wat betreft een van de transacties die hadden plaatsgevonden.
Verder heeft hij tegenover de faillissementsrechter-commissaris bewust een onjuiste verklaring afgelegd over die transactie en daarmee meineed gepleegd.
Ook als bestuurder van de vennootschappen [vennootschap 2] en [vennootschap 3] heeft de verdachte faillissementsfraude gepleegd. Hij heeft in het zicht van het faillissement vorderingen van [vennootschap 2] en [vennootschap 3] op hemzelf en op diverse [A]-vennootschappen voor een bedrag van slechts een euro verkocht aan de aan hem toebehorende vennootschap [vennootschap 15].
In de handelwijze van de verdachte is een zeker patroon te herkennen: bij vennootschappen die zodanig in zwaar weer terecht waren gekomen dat met een faillissement rekening moest worden gehouden zijn op een geraffineerde wijze vorderingen op hemzelf of op andere vennootschappen van zijn [A]-concern weggewerkt. Onder het mom van zakelijk verantwoorde transacties werden aanzienlijke geldbedragen in veiligheid gebracht. Het gaat hierbij in totaal om tientallen miljoenen euro’s.
Met het plegen van dergelijke feiten heeft de verdachte de positie van crediteuren en daarmee van een goed lopend handels-en betalingsverkeer, waarbij onderling vertrouwen onontbeerlijk is, ondermijnd. De verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen en heeft kennelijk slechts oog gehad voor de belangen van hemzelf en zijn [A]-concern. Van enige erkenning van en inzicht in het ontoelaatbare van zijn handelen heeft de verdachte geen blijk gegeven.
Tot slot is bewezen verklaard dat de verdachte een paspoort in bezit heeft gehad, terwijl hij wist dat het vervalst was. Een dergelijk feit levert een aantasting op van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in de juistheid van deze stukken.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten gebiedt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Aangevoerd is dat de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat dit tot vermindering van de eventueel op te leggen straf moet leiden.
Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat in eerste aanleg een strafzaak met een eindvonnis moet zijn afgerond binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheden, bij voorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak, kunnen aanleiding zijn om daarvan af te wijken. Als beginpunt van de redelijke termijn kan in dit geval 23 oktober 2007 worden aangehouden, de dag waarop de verdachte in Zwitserland op verzoek van de Nederlandse autoriteiten is aangehouden. Tussen dat moment en dit eindvonnis zijn ongeveer 5 jaren en 9 maanden verstreken. De ingewikkeldheid van de zaak en het langdurige vooronderzoek dat heeft plaatsgevonden vormen deels, maar niet volledig, een rechtvaardiging voor het feit dat de in beginsel geldende termijn van twee jaren niet is gehaald. Aangenomen wordt dat de redelijke termijn met meer dan 12 maanden is overschreden en hiermee zal in het voordeel van de verdachte rekening worden gehouden, in die zin dat een korting met 6 maanden wordt toegepast.
Bij het bepalen van de duur van de straf is verder ten voordele van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 maart 2013 niet eerder is veroordeeld.
Voorts is bij de vaststelling van de duur van de straf rekening gehouden met straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken.
Alles overziend wordt de volgende straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en A. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2013.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑07‑2013
Een geschrift, dossier 34898, D-8013, ordner 46 (akte van verkoop)
Een proces-verbaal van de Federale gerechtelijke politie Antwerpen d.d. 15 januari 2009, dossier 34898, G/50-01, ordner 35 (verklaring [getuige 2])
Een geschrift, dossier 34898, D-8014, ordner 46 (onderhandse verkoopovereenkomst)
Een proces-verbaal van de Federale gerechtelijke politie Antwerpen d.d. 13 januari 2009, dossier 34898, G-52-01, ordner 35 (verklaring [getuige 3])
Een proces-verbaal van de Federale gerechtelijke politie Antwerpen d.d. 14 januari 2009, dossier 34898, G-54-01, ordner 35 (verklaring [getuige 4])
Een proces-verbaal van de Federale gerechtelijke politie Antwerpen d.d. 15 januari 2009, dossier 34898, G-53-01, ordner 35 (verklaring [getuige 5])
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 22 april 2013
Proces-verbaal ter terechtzitting in de zaak van [ambtenaar] d.d. 6 september 2010, p.5, dossier 39724, D-9002, ordner 28)
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 22 april 2013
Een proces-verbaal van de Federale gerechtelijke politie Antwerpen d.d. 15 januari 2009, dossier 34898, G/50-01, ordner 35 (verklaring [getuige 2])
Geschriften, dossier 34898, D-8037 en D-8039, ordner 46 (onderhandse verkoopovereenkomst en dagbepaling akte van verlijden bij notaris)
Een geschrift, dossier 34898, D-5500, ordner 43 (Kontoerӧffnung [bank 1])
Geschriften, dossier 34898, D-7005, ordner 45 en D-5509, ordner 43
Een geschrift, dossier 34898, D-5516, ordner 43 (rekeningafschrift [bank 1] 16 maart 2001)
Een geschrift, dossier 34898, D-5522, ordner 43 (rekeningafschrift [bank 1] 25 januari 2002)
Een geschrift, dossier 34898, D-5076, ordner 42 (overboekingsopdracht)
Een geschrift, dossier 34898, D-5091, ordner 42 (uitdraai grootboek [A-holding])
Een geschrift, dossier 34898, D-5082, ordner 42 (uitdraai grootboek [A-holding])
Proces-verbaal 1-AH-39A, p.86, dossier 34898, ordner 33 en een geschrift, dossier 34898, D-5514, ordner 43 (transactieafschriften)
Proces-verbaal 1-AH-39A, p.89 en D-5514
Proces-verbaal 1-AH-39A, p.90 en D-5514
Proces-verbaal 1-AH-45 (p. 49), dossier 34898, ordner 34
Proces-verbaal 1-AH-39A, p. 112 en D-5542
Proces-verbaal 1-AH-39A, p. 112 en D-5544
Een geschrift, dossier 34898, D-7005, ordner 45
Een geschrift, dossier 34898, D- 5630, ordner 43
Geschriften, dossier 34898, D-5635 en D-5647, ordner 44
Een geschrift, dossier 34898, D-5647, ordner 44
Geschriften, dossier 34898, D-5635, ordner 44 en D-5648, ordner 44
Een proces-verbaal G-49-1, dossier 34898, ordner 35 (verklaring van [rekeninghouder 2])
Een proces-verbaal 1-AH-47 (p.72), dossier 34898, ordner 34, in combinatie met geschriften D-5653 en D-5654, dossier 34898, ordner 44
Een geschrift, dossier 34898, D-5679, ordner 44
Een proces-verbaal G 59A-1, dossier 34898, ordner 35 (verklaring [rekeninghouder 3])
Proces-verbaal ter terechtzitting in de zaak van [ambtenaar] d.d. 6 september 2010, p.5, dossier 39724, D-9002, ordner 28)
Een proces-verbaal G 44A-2, dossier 34898, ordner 35 (verklaring [betrokkene 1])
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 22 april 2013
Een geschrift, dossier 34898, D-5011, ordner 42 (Agreement)
Een proces-verbaal G 56-1, dossier 34898, ordner 35 (verhoor [betrokkene 3])
Een proces-verbaal V3-01, dossier 39724, ordner 10 (verklaring [medeverdachte 3])
Een proces-verbaal V3-09 (p. 18 en 28), dossier 39724, ordner 10 (verklaring [medeverdachte 3])
Proces-verbaal getuigenverhoor door de rechter-commissaris in de zaak 10/996550-05 tegen [ambtenaar] op 16 februari 2010
Proces-verbaal 1-AH-36A (p. 12), dossier 34898, ordner 32
Proces-verbaal 1-AH-48 (p. 33), dossier 34898, ordner 34
Een deskundigenrapport D-9040, dossier 39724, ordner 29 (NFI-rapport 15 december 2011)
Proces-verbaal verhoor verdachte door de rechter-commissaris 11/12 september 2011 (p. 78 ev) en verklaring verdachte ter terechtzitting op 22 april 2013
Proces-verbaal getuigenverhoor door de rechter-commissaris in de zaak 10/996550-05 tegen [ambtenaar] op 16 februari 2010
Een proces-verbaal G 44A-2, dossier 34898, ordner 35 (verklaring [betrokkene 1])
Een proces-verbaal 1-AH-36 (p. 52 ev), dossier 34898, ordner 32
Een proces-verbaal G49-2, dossier 34898, ordner 35 (verklaring [rekeninghouder 2])
Een proces-verbaal G 59A-1, dossier 34898, ordner 35 (verklaring [rekeninghouder 3])
Een geschrift D-7007, dossier 34898, ordner 45 (overboeking)
Een proces-verbaal 1-AH-45 (p. 60), dossier 34898, ordner 34
Proces-verbaal 1-AH-37 (p. 13), dossier 34898, ordner 33
Een geschrift, te weten D-6 (p. 25), dossier 34898, ordner 36 (rapport 1) in combinatie met D-3037, dossier 34898, ordner 39 (e-mailberichten met bijlagen)
Een proces-verbaal 1-AH-37 (p. 22), dossier 34898, ordner 33
Geschriften D-1600 (leenovereenkomst) en D-1604 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1304 (kredietvoorstel) en D-1313, D-1317, D-1318 en D-1319 (garantieovereenkomsten), dossier 34898, ordner 36
Geschriften D-1200 en D-1202 (leenovereenkomsten) en D-1204 en D-1205 (garantieovereenkomsten), dossier 34898, ordner 36
Een proces-verbaal 1-AH-37 (p.153), dossier 34898, ordner 33 en een geschrift D-4002, dossier 34898, ordner 40 (uittreksel handelsregister KvK)
Geschriften D-1101 en D-1106 (garantieovereenkomsten), dossier 34898, ordner 36
Geschriften D-1700 (leenovereenkomst) en D-1701 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1401 (leenovereenkomst), D-1403 en D-1426 (garantieovereenkomsten), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1715 (leenovereenkomst) en D-1716 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1407 (leenovereenkomst) en D-1409 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1411 (leenovereenkomst) en D-1413 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D- 1750 en D-1751 (garantieovereenkomsten), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1759 (koopovereenkomst) en D-1760 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1901 (leenovereenkomst) en D-1900 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1851 (leenovereenkomst) en D-1850 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Geschriften D-1800 (leenovereenkomst) en D-1801 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 37
Een geschrift D-1515, dossier 34898, ordner 37 (garantieovereenkomst)
Geschriften D-3001 (leenovereenkomst) en D-3002 (garantieovereenkomst), dossier 34898, ordner 39
Een geschrift D-1234, dossier 34898, ordner 36 (raamovereenkomst € 20 miljoen)
Een geschrift D-3, dossier 34898, ordner 36 (raamovereenkomst € 100 miljoen)
Een geschrift D-5118, dossier 34898, ordner 42 (Agreement en Payment Instruction)
Een proces-verbaal 1-AH-39 (p. 56), dossier 34898, ordner 33
Een arrest van het Hof te Amsterdam van 30 juni 2009, LJN BJ0850
Procesen-verbaal getuigenverhoor door de rechter-commissaris van 5 februari 2013, 20 februari 2013 en 21 februari 2013 (verhoor [getuige 7]) en een geschrift, te weten D-6 (p. 4), dossier 34898, ordner 36 (rapport 1)
HR 6 juli 2010, LJN BK6346
Een geschrift, dossier 39724, D-33, ordner 15 (Koopovereenkomst d.d. 29-04-04 tussen [curator 1] en [curator 2] en [vennootschap 1])
Er is wel iets verschil in hetgeen is gekocht, maar het gaat hoofdzakelijk om de fennekvoorraden en het onderhanden werk, zodat hetgeen wordt gekocht wordt aangeduid in algemene zin als de fennekvoorraden.
Een geschrift, dossier 39724, D-34, ordner 15 (Koopovereenkomst d.d. 09-06-04 tussen [curator 1] en [curator 2], [vennootschap 1] en [vennootschap 11])
Een geschrift, dossier 39724, D-314, ordner 19 (Bankafschrift [vennootschap 1] d.d. 8 juni 2004)
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], V-01-01, map 10, digitale pagina 9 van 443
Een geschrift, dossier 39724, D-1001, ordner 24 (Overeenkomst van Verkoop d.d. 8 juni 2004 tussen [[vennootschap 1] en [A-holding])
Een geschrift, dossier 39724, D-313, ordner 19 (Bankafschrift [vennootschap 1] d.d. 9 juni 2004)
Zie noot 83
Dit volgt ondermeer uit het feit dat de curator een procedure heeft gevoerd waarin hij vernietiging van deze overeenkomst heeft gevorderd.
Een geschrift, dossier 39724, D-204, ordner 18 (Uittreksel KvK d.d. 27-11-06 van [vennootschap 1])
Een geschrift, dossier 39724, D-1018, pagina 15, ordner 22 (Aanvangsverslag curator artikel 94 FW)
Een proces-verbaal G-024, dossier 39724, ordner 11 (verklaring [getuige 8])
Een geschrift, als bijlage gevoegd bij het verhoor van [betrokkene 15] van 30 november 2011 bij de rechter-commissaris, map 3, digitale pagina 198 van 433 (e-mailbericht van [betrokkene 13] aan [getuige 9] en [betrokkene 14] van 3 juni 2004)
Een geschrift, als bijlage gevoegd bij het verhoor van [getuige 9] van 30 november 2011 bij de rechter-commissaris, map 3, digitale pagina 199 van 433 (e-mailbericht van [betrokkene 14] aan [getuige 10] en [getuige 9] van 3 juni 2004)
Een geschrift, dossier 39724, D-756, ordner 20 (Memo d.d. 6 juni 2004 van [getuige 9] aan [verdachte] met cc [medeverdachte 1] inzake Organisatie [[vennootschap 1]/ Financiering)
Proces-verbaal 1-AH-18, ordner 9, digitale pagina 65 van 640
Een geschrift, dossier 39724, D-200, order 18 (Curatorverslag d.d. 23-03-06; onderzoek naar de oorzaken van het faillissement van [vennootschap 1])
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 8 april 2013
Een geschrift, dossier 39724, D-200, order 18 (Curatorverslag d.d. 23-03-06; onderzoek naar de oorzaken van het faillissement van [vennootschap 1])
Een geschrift, dossier 39724, D-209, order 18 (Uitspraak rechtbank `s-Hertogenbosch d.d. 15-11-06 inzake vernietiging transactie tussen [vennootschap 1] en [A-holding], rechtsoverweging 2.16)
Een geschrift, dossier 39724, D-1002, order 21 (Taxatierapport [curator 4] d.d. 27 augustus 2004 terzake Leopard)
Een proces-verbaal G 002-1, dossier 39724 ordner 35 (verklaring d.d 13 juli 2007 van [curator 2], digitale pagina 25/523)
Een geschrift, dossier 39724, D-1002, order 21 (Taxatierapport [taxateur 1] d.d. 27 augustus 2004 terzake Fennek projekt)
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 8 april 2013
Een geschrift, dossier 39724, D-3026, ordner 24 (E-mail d.d. 31 mei 2004 van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] met een e-mail d.d. 31 mei 2004 van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3])
Schriftelijk ingediende verklaring van [medeverdachte 2], pagina 11 van 34
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 8 april 2013
Een geschrift, dossier 39724, D-3025, ordner 24 (Memo van [belastingsadviseurs] aan directie [vennootschap 11] d.d. 3 juni 2004)
Een geschrift, dossier 39724, D-3029, ordner 24 (E-mail d.d. 21 juli 2004 van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3])
Een geschrift, dossier 39724, D-3030, ordner 24 (E-mail d.d. 21 juli 2004 van M. [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3], inclusief bijlage)
Een geschrift, dossier 39724, D-3023, ordner 24 (E-mail van [medeverdachte 2] d.d. 12-08-04 aan o.a. [medeverdachte 3])
Een geschrift, dossier 39724, D-313, ordner 19 (Bankafschrift [vennootschap 1] d.d. 9 juni 2004)
Een geschrift, dossier 39724, D-851, ordner 20 (Betalingsopdracht 11 miljoen d.d. 9 juni 2004)
Een geschrift, dossier 39724, D-9058, ordner 30 Aangifte OB 2 e kwartaal 2004 van [vennootschap 11])
Een proces-verbaal V002-07, pagina 4, dossier 39724, ordner 10 (verklaring [medeverdachte 1])
Een proces-verbaal V3-009, digitale pagina 363 van 443, dossier 39724, ordner 10 (verklaring [medeverdachte 3])
Een geschrift, dossier 39724, D-3128, ordner 25 (Overeenkomst van verkoop d.d. 8 juni 2004 tussen [vennootschap 11] en [vennootschap 1])
Een geschrift, dossier 39724, D-3129, ordner 25 (Overeenkomst van verkoop d.d. 8 juni 2004 tussen [vennootschap 11] en [vennootschap 1])
Een geschrift, dossier 39724, D-3137, ordner 25 (Mail van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] d.d. 16 augustus 2004)
Een ambtsedig rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag van 1 september 2010, nummer 2010.05.26.071. D9000
Een geschrift, als bijlage gevoegd bij vraag 56 tijdens het verhoor van [betrokkene 14] van 15 maart 2012 bij de rechter-commissaris, map 6, digitale pagina 94 van 500 (faxbericht van [verdachte] aan [betrokkene 15] van 21 juni 2004)
Een geschrift, als bijlage gevoegd bij het verhoor van [getuige 12] van 20 maart 2012 bij de rechter-commissaris, map 5, digitale pagina 22 van 429 (faxbericht van [verdachte] namens [A-vennootschap 8] van 10 juni 2004)
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 12] bij de rechter-commissaris van 20 maart 2012, map 5, digitale pagina 9 van 429
Een geschrift, dossier 39724, document D-201, ordner 18 (Proces-verbaal van verhoor d.d. 25-08-05 [verdachte] afgenomen bij de Rechter-commissaris)
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 8 april 2013
Proces-verbaal 1-AH-010A, ordner 7, p. 43 van 51
Proces-verbaal 1-AH-010A, ordner 7, p. 19 van 51
Geschriften, ordner 15, D-023 ([vennootschap 1]) en ordner 18, D-202 ([vennootschap 3])
De door [vennootschap 1] verstrekte leningen worden beschreven in ordner 14, D-001 (Rapport [onderzoeks BV] inzake onderzoek geldstromen [vennootschap 1] d.d. 6 februari 2006, onder 7)
De door [vennootschap 3] aan rechts- en natuurlijke personen verstrekte geldbedragen worden beschreven in ordner 14, D-002 (Rapport [onderzoeks BV] inzake onderzoek geldstromen [vennootschap 3] d.d. 23 mei 2006, onder 7)
Geschriften, ordner 14, D-003, verklaring verdachte d.d. 2 december 2005, pagina 11, D-007, ordner 14, verklaring [ambtenaar] d.d. 20 december 2005, p. 2 en 3, D-008, ordner 14, verklaring [ambtenaar] d.d. 10 augustus 2006, p. 16 en proces-verbaal G11-01, ordner 11, verklaring [ambtenaar] d.d. 23 oktober 2007, p. 4 e.v.
Proces-verbaal, 1-AH-013, ordner 8, p. 5
Geschriften D-3002A (originele versie) en D-3002 (kopie), ordner 24: beide aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] op 23 oktober 2007, zie ordner 05, proces-verbaal0-AH-133
Processen-verbaal 1-AH-001, ordner 7, p. 11 van 48 en 1-AH-003, ordner 7, p. 3 e.v. van 66
Proces-verbaal, 1-AH-003, ordner 7, p. 23 en 24
Proces-verbaal 1-AH-003, p. 27
Het schip was met een herwaardering op de balans opgenomen voor een bedrag (lees: een toekomstige exploitatiewaarde) van € 32.702.873,-; proces-verbaal 1-AH-003, ordner 7, p. 49. Zie ook Rapport [onderzoeks BV] (ordner 14, D-001, p. 35 e.v.)Het schip is uiteindelijk door de curator verkocht, inclusief schade, voor een bedrag van € 1.750.000,-
Proces-verbaal 1-AH-003, order 7, p. 48 en 49
Een lening van [onderneming 2] ad € 20 miljoen is hierbij reeds in rekening courant verrekend met [vennootschap 14]; vgl. proces-verbaal 1-AH-009A, ordner 7, paragraaf 2.5.4. Zie voorts proces-verbaal 1-AH-003, ordner 7, p. 49 en proces-verbaal 1-AH-016, ordner 8, p. 59
Proces-verbaal 1-AH-003, ordner 7, p. 49; een geschrift, D-001, ordner 14, p. 45 (rapport [onderzoeks BV] d.d. 6 februari 2006)
€ 42.764.769,24 - € 25.000,- = € 42.739.769,24 (Een vordering op [onderneming 5] ad € 25.000,- was niet opgenomen in de tenlastelegging: zie voetnoot 650 op p. 203/241 requisitoir-II); zie voorts proces-verbaal, 1-AH-017, ordner 8, p. 56
Zie voor de door [vennootschap 3] gecedeerde vorderingen proces-verbaal, 1-AH-001, ordner 7, p. 25/48; proces-verbaal 1-AH-002, 4.1.2, ordner 7, p. 24/82, alsmede geschift D-002: ordner 14, 108-140-152
Proces-verbaal 1-AH-017, ordner 08, p. 56
Proces-verbaal 1-AH-013, p. 29 ordner 08, en proces-verbaal 1-AH-013, ordner 8, p. 72
Proces-verbaal 1-AH-017, ordner 8, p. 72
Proces-verbaal 1-AH-017, ordner 8, p. 72
Proces-verbaal 1-AH-017, ordner 8, p. 72
Een geschrift, D-002, Rapport [onderzoeks BV] inzake onderzoek geldstromen [vennootschap 3], ordner 14, p. 47 e.v.
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris van [curator 1], map 6, p. 19-23 en proces-verbaal G-003-01, verhoor [curator 1], p. 4 en 5
[A-vennootschap 8] is op 5 oktober 2004 gefailleerd; er waren geen baten voor het doen van een (deel)betaling op deze vordering. Zie proces-verbaal 1-AH-002, ordner 7, p. 78, alsmede het geschrift D-029, rapport [accountants 3] d.d. 14 oktober 2004, ordner 15, p. 139 van 144Ook de vordering op [onderneming 4] bleek onverhaalbaar: proces-verbaal 1-AH-002, ordner 7, p. 76
Een geschrift, D-300, ordner 19; zie voor datum presentatie getuige [getuige 14] proces-verbaal G-01-01, ordner 11, p. 3
Een geschrift, D-300, ordner 19, p. 15
Een geschrift, D-300, ordner 19, p. 28 en 38
Een geschrift, D-300, ordner 19, p. 51
Een geschrift, D-029, ordner 15, p. 139 van 144 (doorgenummerd p. 230)
Een geschrift, D-4050, ordner 26, p. 51 e.v.
Een geschrift, D-4051, ordner 26, p. 38 van 48
Bovenbedoelde crediteurenlijsten zijn als bijlagen gevoegd achter het proces-verbaal van het op 26 november 2012 en 13 december 2012 bij de rechter-commissaris gehouden getuigenverhoor van curator [curator 1] (map 6)
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris van curator [curator 1], map 6, p. 16
Verhoor [verdachte] bij de rechter-commissaris van 16 november 2012, map 9, p. 91
Proces-verbaal 1-AH-009, ordner 7, p 5, 7, 25 en 26 van 53
Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, D-069, ordner 16
Een geschrift D-278, ordner 19
Proces-verbaal 1-AH-011, ordner 7, p. 1, 4, 13 en 15 van 16; proces-verbaal aanhouding en overdracht, ordner 2, p. 1 en 2; proces-verbaal stand van zaken opsporingsonderzoek in verband met gevangenhouding, ordner 2, p. 62 van 73; overzichtsproces-verbaal formeel en materieel onderzoek d.d. 29 januari 2010, ordner 1, p. 63 van 78; proces-verbaal inzake uitvoering rechtshulpverzoek Zwitserland, ordner 12, p. 2 en 3 (m.b.t. doorzoeking woning)
Proces-verbaal 1-AH-011, ordner 7, p. 4 en 15 van 16; een geschrift, D-281A, ordner 19
Proces-verbaal 1-AH-011, ordner 7, p 6 van 16; een geschrift, D-2001, ordner 23
Processen-verbaal 1-AH-005 en 1-AH-006, ordner 7
Proces-verbaal 1-AH-011, ordner 7, p. 11 en 12