Hof Amsterdam, 07-12-2016, nr. 23-001731-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:5176, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-12-2016
- Zaaknummer
23-001731-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:5176, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑12‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:796, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0007
Uitspraak 07‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Mega Merwede. Medeplegen van doodslag. De feiten en omstandigheden zijn dermate belastend en redengevend voor het bewijs dat van de verdachte een aannemelijke verklaring mag worden gevergd die de redengevendheid van die feiten ontzenuwt. Die verklaring is niet gegeven. Hoewel niet kan worden vastgesteld wat de onderlinge taakverdeling was, staat vast dat de verdachte en de medeverdachte aanwezig waren op de plaats waar en het moment waarop het letsel aan het slachtoffer werd toegebracht en dat beiden daarvan wetenschap hebben gehad. Het slachtoffer is kort daarna overleden. De verdachte en de medeverdachte steeds samen zijn gebleven en hebben samengewerkt, ook nadat het letsel aan het slachtoffer was toegebracht.
parketnummer: 23-001731-15
datum uitspraak: 7 december 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-676540-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1945] ,
[adres]
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het openbaar ministerie heeft eveneens hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen voornoemde in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 13 januari 2016 medegedeeld dat het openbaar ministerie berust in de gegeven vrijspraken. Gelet op dit standpunt en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 en 27 januari 2016, 4, 8 en 23 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op of omstreeks 13 juni 2011 te Almere en/of Amsterdam en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door toen en daar opzettelijk (na kalm beraad en/of rustig overleg) de hals van die [slachtoffer] dicht te drukken of dicht te knijpen en/of tegen de hals van die [slachtoffer] te slaan of te stompen en/of te schoppen of te trappen, in elk geval door zodanig geweld of kracht op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen dat de cricoïd in zijn hals is gebroken, althans beschadigd is geraakt en/of door gedurende enige uren met die [slachtoffer] rond te rijden en/of door die [slachtoffer] (vervolgens) in het water van de Weespertrekvaart te gooien en/ of te duwen of te laten glijden, ten gevolge van een of meer van bovenomschreven handelingen die [slachtoffer] (onmiddellijk of enige tijd later) is overleden;
1. subsidiair:[medeverdachte] en/of een of meer anderen op of omstreeks 13 juni 2011 te Almere en/of Amsterdam en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, door toen en daar met en of meer van haar mededader(s), althans alleen, opzettelijk (na kalm beraad en/of rustig overleg) de hals van die [slachtoffer] dicht te drukken of dicht te knijpen en/of tegen de hals van die [slachtoffer] te slaan of te stompen en/of te schoppen of te trappen, in elk geval door zodanig geweld of kracht op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen dat de cricoïd in zijn hals is gebroken, althans beschadigd is geraakt en/of door die [slachtoffer] (vervolgens) in het water van de Weespertrekvaart te gooien en/ of te duwen of te laten glijden, ten gevolge van een of meer van bovenomschreven handelingen die [slachtoffer] (onmiddellijk of enige tijd later) is overleden;
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door toen en daar opzettelijk met zijn, verdachtes, auto naar die [medeverdachte] en/of een of meer anderen toe te gaan en/of samen met [medeverdachte] en/of een of meer anderen die [slachtoffer] in zijn auto te laten stappen of te zetten en/of te leggen en/of gedurende enige uren met die [slachtoffer] rond te rijden, zulks terwijl die [slachtoffer] (ernstig) halsletsel had en/of het bewustzijn had verloren, in elk geval niet meer aanspreekbaar was en/of niet in staat was zich (normaal) te bewegen en/of zich in die auto overeind te houden en/of (vervolgens) (samen met die [medeverdachte] ) die [slachtoffer] uit zijn, verdachtes, auto te halen, althans te laten komen en/of die [slachtoffer] in het water van de Weespertrekvaart te gooien of te duwen of te laten glijden en/of (daarbij) op de uitkijk te staan, althans toe te kijken terwijl die [medeverdachte] die [slachtoffer] in het water van de Weespertrekvaart gooide of duwde of liet glijden en/of (daarna) die [slachtoffer] in de Weespertrekvaart achter te laten en/of (met die [medeverdachte] ) weg te rijden;
1. meer subsidiair:hij op of omstreeks 13 juni te Diemen en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk heeft toegebracht, althans [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld waardoor die [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk de hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt of dichtgeknepen en/of tegen de hals van die [slachtoffer] geslagen of gestompt en/of geschopt of getrapt, in elk geval zodanig geweld of kracht op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend dat de cricoïd in zijn hals is gebroken, althans beschadigd is geraakt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (onmiddellijk of enige tijd later) is overleden;
onder 1 meer subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer anderen op of omstreeks 13 juni 2011 te Almere en/of Amsterdam en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, aan S. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk heeft/hebben toegebracht, althans [slachtoffer] opzettelijk heeft/hebben mishandeld waardoor die [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen, immers heeft/hebben die [medeverdachte] en/of haar mededader(s) opzettelijk de hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt of dichtgeknepen en/of tegen de hals van die [slachtoffer] geslagen of gestompt en/of geschopt of getrapt, in elk geval zodanig geweld of kracht op de halsvan die [slachtoffer] uitgeoefend dat de cricoïd in zijn hals is gebroken, althans beschadigd is geraakt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (onmiddellijk of enige tijd later) is overleden;
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door toen en daar opzettelijk met zijn, verdachtes, auto naar die [medeverdachte] en/of een of meer anderen toe te gaan en/of samen met [medeverdachte] en/of een of meer anderen die [slachtoffer] in zijn auto te laten stappen of te zetten en/of te leggen en/of gedurende enige uren met die [slachtoffer] rond te rijden, zulks terwijl die [slachtoffer] (ernstig) halsletsel had en/of het bewustzijn had verloren, in elk geval niet meer aanspreekbaar was en/of niet in staat was zich (normaal) te bewegen en/of zich in die auto overeind te houden en/of (vervolgens) (samen met die [medeverdachte] ) die [slachtoffer] uit zijn, verdachtes, auto te halen, althans te laten komen en/of die [slachtoffer] in het water van de Weespertrekvaart te gooien of te duwen of te laten glijden en/of (daarbij) op de uitkijk te staan, althans toe te kijken terwijl die [medeverdachte] die [slachtoffer] in het water van de Weespertrekvaart gooide of duwde of liet glijden en/of (daarna) die [slachtoffer] in de Weespertrekvaart achter te laten en/of (met die [medeverdachte] ) weg te rijden;
1.meest subsidiair:hij op of omstreeks 13 juni 2011 te Almere en/of Amsterdam en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam , gedurende enige uren, in een auto heeft rondgereden met [slachtoffer] , zulks terwijl die [slachtoffer] (ernstig) halsletsel had en/of het bewustzijn had verloren, in elk geval niet meer aanspreekbaar was en/of niet in staat was zich (normaal) te bewegen en/of zich in die auto overeind te houden en/of gedurende enige uren met die [slachtoffer] rondgereden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in het water van de Weespertrekvaart heeft gegooid of geduwd of laten glijden en/of (daarna) die [slachtoffer] in de Weespertrekvaart heeft achtergelaten en/of is weggereden, waardoor het aan zijn, verdachtes, en/of zijn mededader(s) schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] is overleden;
2:hij op of omstreeks 13 juni 2013 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, nadat door [medeverdachte] en/of een of meer anderen ten opzichte van [slachtoffer] een misdrijf, te weten moord of doodslag, (zware) mishandeling (met de dood ten gevolge) of dood door schuld, was begaan, met het oogmerk om dit te bedekken en/of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken een voorwerp waarop dat misdrijf was begaan, te weten [slachtoffer] , in elk geval het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft weggemaakt of heeft verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van politie of justitie heeft onttrokken, door toen en daar opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, [slachtoffer] , in elk geval het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in het water van de Weespertrekvaart te gooien of te duwen of te laten glijden;
3:hij op of omstreeks 13 juni 2011 te Almere en/of Amsterdam en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, getuige zijnde van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten die hulp te verlenen en/of te verschaffen die hij die [slachtoffer] , zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, kon verlenen of verschaffen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) gedurende enige uren rondgereden met die [slachtoffer] , zulks terwijl die [slachtoffer] (ernstig) halsletsel had en/of het bewustzijn had verloren, in elk geval niet meer aanspreekbaar was en/of niet in staat was zich (normaal) te bewegen en/of zich in die auto overeind te houden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in het water van de Weespertrekvaart heeft gegooid of geduwd of laten glijden en/of (daarna) die [slachtoffer] in de Weespertrekvaart heeft achtergelaten en/of is weggereden, terwijl de dood van die [slachtoffer] is gevolgd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (als impliciet subsidiair) medeplegen van doodslag op [slachtoffer] . De advocaat-generaal heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is onder meer letsel in de halsstreek geconstateerd, waaronder een breuk van het cricoïd, bloeduitstortingen in de weke delen van de hals, in de tongpunt en rond het tongbeen, alsmede een breuk van de zesde rib links en de zevende rib rechts. Daarnaast is een hoge concentratie ethanol in het bloed en de urine van [slachtoffer] aangetroffen. Uit de bevindingen van de deskundigen kan worden geconcludeerd dat het geweld op de hals tot bewustzijnsverlies, en als het langer aanhoudt, tot de dood kan leiden. De bloeduitstortingen in de hals zijn volgens de deskundigen bij leven ontstaan, maximaal een uur voor overlijden. Gelet op de pluraliteit en aard van de verwondingen kan een opeenvolging van ongelukkige vallen slechts als een uitermate kleine, theoretische kans terzijde worden geschoven. De verwondingen zijn toegebracht. Aangezien [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] van ongeveer 18.30 uur tot 23.00 uur zonder onderbreking in de auto van [verdachte] hebben gezeten, komen alleen [medeverdachte] en [verdachte] als veroorzakers van dit letsel in aanmerking.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben er beiden voor gekozen geen helderheid te verschaffen over de reden waarom en de wijze waarop [slachtoffer] de dood heeft gevonden. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat [medeverdachte] die dag de touwtjes in handen had. Zij benadert [S.V.] om [slachtoffer] op de mouw te spelden dat er een ontmoeting met ene “Natascha’ in het verschiet ligt. [S.V.] heeft dat ter terechtzitting in hoger beroep ook bevestigd. Het zoontje van [medeverdachte] wordt weggebracht naar [R.N.] . Er stond kennelijk een langere autorit op het programma. Daarbij past naar het oordeel van het openbaar ministerie niet dat [slachtoffer] spontaan zou zijn langsgekomen.
Bij de verklaringen van [verdachte] valt op dat hij steeds meer prijs geeft omtrent de gebeurtenissen van die avond, zolang de gebeurtenissen hem niet al te zeer belasten. Daaruit trekt het openbaar ministerie de conclusie dat [verdachte] aanvankelijk zo dicht mogelijk probeert te blijven bij het verhaal zoals dat is afgesproken bij [R.N.] thuis in aanwezigheid van [medeverdachte] , [zoon 1] en [zoon 2] . De verklaringen van [verdachte] zijn op belangrijke punten zonder meer leugenachtig te noemen. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat [slachtoffer] in dode dan wel nagenoeg dode toestand na het toebrengen van het hiervoor genoemde letsel in de Weespertrekvaart is gedumpt. Dat maakt dat aan de verklaringen [verdachte] grotendeels voorbij kan worden gegaan.
Er is te weinig informatie beschikbaar om te kunnen concluderen tot moord, maar van doodslag is wel degelijk sprake.
De rechtbank heeft van [verdachte] veroordeeld voor medeplichtigheid aan de doodslag. Daar is het openbaar ministerie het niet mee eens. [medeverdachte] en [verdachte] waren samen met [slachtoffer] en zijn samen gebleven toen de zwaar beschonken [slachtoffer] het letsel werd toegebracht. Ook als slechts een van beiden de feitelijke handelingen heeft verricht, is de ander daar bij geweest en gebleven en heeft op geen enkel moment ingegrepen. Daarna zijn ze samen naar de Weespertrekvaart gereden en heeft [medeverdachte] [slachtoffer] het laatste zetje in het water gegeven. [verdachte] was daarbij en greep niet in. Eveneens staat vast dat de auto waarmee zij wegreden na 20 à 30 meter tot stilstand is gekomen, dat [verdachte] uit de auto is gestapt en heeft gekeken naar de plaats waar het lichaam van [slachtoffer] in het water is gelaten. Dat betekent dat de rol [verdachte] gelet op de duur van het samenzijn en de sequentie van verschillende ernstige handelingen die zich tijdens dat samenzijn hebben afgespeeld meer is geweest dan het behulpzaam zijn aan [medeverdachte] bij het doden van [slachtoffer] . [verdachte] was nota bene de bestuurder van de auto gedurende al die uren en had het dus in zijn macht om het een en ander te stoppen, hetgeen hij ook had behoren te doen, aldus de advocaat-generaal.
Uit hetgeen is gebeurd met [slachtoffer] valt zonder meer af te leiden dat het de bedoeling was om [slachtoffer] om het leven te brengen. Gelet op de duur van hun samenzijn en de sequentie van verschillende ernstige handelingen tijdens dat samenzijn, hebben [verdachte] en [medeverdachte] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 tenlastegelegde feit. De verdediging heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
1. Het tijdstip van overlijden staat niet vast.
[slachtoffer] is op 17 juni 2011 gevonden. Volgens de schouwarts kon hij op 13, 14, 15, 16 of 17 juni 2011 zijn overleden. Diverse getuigen hebben verklaard dat zij [slachtoffer] na 13 juni 2011 nog hebben gezien en gesproken, onder wie zijn broers [W.B.] en [D.B.] , getuige [...] en een buurman van [slachtoffer] . Daar komt bij dat toen duikers op 14 juni 2011 om 00:45 uur in de Weespertrekvaart hebben gezocht, zij het lichaam van [slachtoffer] niet hebben aangetroffen.
2) De oorzaak van overlijden staat niet vast.
De doodsoorzaak is niet komen vast te staan. Een waarschijnlijkheidsoordeel kon evenmin worden gegeven. Uit onderzoek kwamen diverse mogelijke oorzaken naar voren: verdrinking, dry drowning, verstikking, onwel worden in het water. Niet is uit te sluiten dat [slachtoffer] als gevolg van een ongeluk in het water is gevallen, en daarna door verdrinking of onwel-worden om het leven is gekomen. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het door [medeverdachte] of [verdachte] toegepaste geweld.
3) Alternatieve scenario’s ten aanzien van het halsletsel en de ribbreuken.
Het halsletsel was niet aan de buitenkant waarneembaar. Het is dus maar de vraag of [verdachte] had kunnen weten of er mogelijk geweld tegen [slachtoffer] was gebruikt. Voorts is niet duidelijk welk uitwendig geweld op het halsgebied heeft geleid tot beschadiging van het cricoïd. Ten aanzien van de ribbreuken geldt dat niet duidelijk is wanneer deze zijn ontstaan: voor het moment waarop zij samenkwamen om 18.30 uur, door de val op de achterbank of daar bij de waterkant.
4) Betrouwbaarheid van de verklaringen van [verdachte]
heeft van meet af aan – zonder enige kennis van het strafdossier – zijn verhaal gedaan. Zijn verhaal is steeds hetzelfde gebleven en is ondanks uitgebreid onderzoek door de politie niet weerlegd. Daar waar zijn verklaring mogelijk niet juist is, moet rekening worden gehouden met het feit dat sprake was van een complexe en stressvolle situatie, waarin [verdachte] zich niet goed weet te handhaven. Daarbij was het zicht rond 23.00 uur aan de Weespertrekvaart uitermate slecht, aangezien het op een fractie na pikdonker was. [verdachte] stelt zich op het standpunt dat hij bij het verlaten van de Weespertrekvaart erop vertrouwde dat [slachtoffer] zich, door zich naar de boot van [getuige 2] en [getuige 1] te begeven, in veiligheid had gebracht of op korte termijn zou brengen. Dat standpunt is niet hoogst onwaarschijnlijk en wordt niet weersproken door de bewijsmiddelen.
5) De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zij zelf onzeker zijn over de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Zij hebben blijkens hun eigen verklaringen niet goed kunnen zien wat er gebeurde, wat het was dat in het water terecht kwam, of dat nu een zak was of een mens, als het een mens was, wie nu wie vast had en wie wie losliet. Daar komt bij dat [getuige 1] en [getuige 2] elkaar op een aantal punten - ook op punten waar zijn stellig en gedetailleerd over hebben verklaard - tegenspreken. Reden waarom hun verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
6) Reconstructie
Op 6 maart 2012 heeft een reconstructie aan de Weespertrekvaart plaatsgevonden. Daardoor is duidelijk geworden dat het zicht buitengewoon slecht was. Vanaf de boot was er niet meer te zien dan schimmen en silhouetten. Wat er zich precies aan de waterkant afspeelde, kon vanaf het water simpelweg niet worden waargenomen en was slechts voer voor speculatie en interpretatie. Dit blijkt ook wel uit de onjuistheden in bijvoorbeeld de kleur van de auto en de haarkleur van [verdachte] . Het is ook niet voor niets dat de rechtbank destijds mede naar aanleiding van deze reconstructie de voorlopige hechtenis heeft opgeheven.
Er is geen wettig en overtuigend bewijs voor moord. Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] ooit een besluit heeft genomen of aanvaard om [slachtoffer] te doden. Ook ontbreekt bewijs dat hij enige handeling heeft verricht die de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. [verdachte] heeft enkele uren rondgereden met [medeverdachte] en [slachtoffer] . Dat is geen uitvoeringshandeling voor het medeplegen van moord/doodslag. Van een nauwe en bewuste samenwerking blijkt niet. Er is geen bewijs dat [verdachte] opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Er is geen bewijs dat [verdachte] op de hoogte was van het letsel bij [slachtoffer] . [verdachte] heeft het moment waarop [slachtoffer] in het water raakte niet waargenomen. Op grond van het enkele feit dat een persoon die te water is geraakt niet wordt gered, kan niet het (voorwaardelijk) opzet op de dood worden aangenomen. Ook voor medeplichtigheid aan moord/doodslag is geen bewijs voorhanden. Ook van de onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen/medeplichtigheid bij zware mishandeling met de dood tot gevolg en het onder feit 1 meest subsidiair ten laste gelegde medeplegen van dood door schuld dient [verdachte] mede op grond van voorgaande argumenten te worden vrijgesproken.
Overwegingen en oordeel van het hof
Op 17 juni 2011 is het stoffelijk overschot van - naar later bleek - [slachtoffer] drijvend in de Weespertrekvaart, langs de Provincialeweg te Diemen ter hoogte van het adres Stammerdijk 25 in Diemen, aangetroffen.
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] , al dan niet samen met een ander of anderen, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd door opzettelijk geweld op zijn lichaam uit te oefenen en hem (vervolgens) in het water te brengen. [verdachte] ontkent dit. Wel heeft hij erkend dat hij, samen met [medeverdachte] , op de avond van 13 juni 2011 met [slachtoffer] naar de Weespertrekvaart in Diemen is gereden en hem daar in het water heeft achtergelaten.
Het hof zal hieronder achtereenvolgens aan de orde stellen welke letsels bij [slachtoffer] zijn aangetroffen, wat de deskundigen zeggen over de mogelijke doodsoorzaak, welke bevindingen de politie heeft gedaan, wat getuigen hebben verklaard en welke ‘technische’ gegevens zich in het dossier bevinden. Daarna zal het hof een oordeel geven omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en komen tot een tussenconclusie. Vervolgens zal het hof de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte aan de orde stellen, daaraan een beschouwing wijden en tenslotte komen tot een eindconclusie omtrent het bewijs en de bewezenverklaring.
Sectiebevindingen
Letsels en postmortale periode
De lijkschouwer van de gemeente Amsterdam Amstelland en Zaanstreek Waterland heeft op 17 juni 2011 aangegeven dat de overledene (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) om 12.40 uur uit het kanaal bij de Provinciale weg te Diemen was gehaald, dat het lijk was gekleed en geen schoenen droeg en dat de bevindingen bij onderzoek kunnen passen bij een overlijdensdatum van 2-5 dagen geleden.
Dr. B. Kubat heeft sectie op het lichaam van [slachtoffer] verricht. Zij heeft diverse letsels geconstateerd, te weten bloeduitstortingen in de halsspieren, rondom het kraakbeen (bij/rondom het cricoïd), rond het tongbeen, in de mondbodem en in het puntje van de tong; breuk van het cricoïd (een kraakbeenring onder het strottenhoofd), breuken van de zesde rib links en zevende rib rechts, beiden zijwaarts, met kleine, omgevende bloeduitstortingen. Deze letsels zijn bij leven ontstaan. De bevindingen met betrekking tot de huid passen bij een langer verblijf in het water of in een vochtige omgeving. De bevindingen met betrekking tot de postmortale veranderingen en de huid passen bij een postmortale periode van meerdere dagen.
Voornoemd pathologisch rapport van dr. B. Kubat van 23 augustus 2011en door haar opgestelde aanvullende briefrapporten houden in dat er twee potentiële doodsoorzaken zijn, die elk op zich dan wel in combinatie het intreden van de dood kunnen verklaren, te weten:
- verwikkelingen van bij leven ingewerkt uitwendig mechanisch geweld op de hals, hetgeen botsend (zoals een hevige slag, val, stoot) samendrukkend (zoals verwurging) of een combinatie van deze,
- verdrinking.
Een voorkeur of mate van waarschijnlijkheid met betrekking tot de twee bovengenoemde mogelijke doodsoorzaken is op basis van de sectiebevindingen niet aan te geven.
Het ongedateerde rapport van dr. F.R.W. Van de Goot, houdt omtrent de doodsoorzaak in dat het intreden van de dood verklaarbaar is op grond van samendrukkend mechanisch geweld op de halsregio en verwikkelingen daarvan. De bevindingen sluiten een ruime periode tussen het oplopen van (een deel) van de letsels en het uiteindelijk intreden van de dood niet uit. Dr. Van de Goot acht het veel waarschijnlijker de huidige sectiebevindingen aan te treffen bij een scenario van reeds overleden te water raken dan wanneer het slachtoffer ten tijde van te water raken nog zou hebben geleefd (en, zo begrijpt het hof uit het rapport, zou zijn verdronken).
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 24 maart 2016 zijn beide deskundigen gehoord.
Dr. Kubat heeft toen verklaard dat het niet mogelijk is om met zekerheid aan te tonen of de breuk van het cricoïd voor of na het overlijden is ontstaan, maar dat zij het iets waarschijnlijker acht dat deze breuk en de bloeduitstortingen aan de hals tegelijkertijd zijn ontstaan dan op verschillende momenten. Zij tekende daarbij aan dat voor het breken van het cricoïd grote krachten nodig zijn en dat dit letsel vooral vaak wordt gezien bij slaan of schoppen tegen de hals. Ook voor het breken van de ribben is behoorlijke kracht nodig geweest. Het letsel aan de hals is op zichzelf niet dodelijk, althans hoeft dit niet te zijn, maar kan dit zijn als er langere tijd dan kortdurend druk op de hals wordt uitgeoefend. Ook kan het zijn dat het direct aanzuigen van verse lucht vanuit de longen wordt belet.
Dr. Van de Goot heeft verklaard dat de bloedingen in de hals aantoonbaar bij leven zijn ontstaan, omdat daar een ontstekingsreactie na impact waar te nemen is. Dit wondbeeld past bij een letsel dat ongeveer een uur voor het overlijden is ontstaan.
Dr. Kubat heeft verklaard dat zij dit met dr. Van de Goot eens is, waarbij zij neigde naar een nog iets kortere periode en een uur als bovengrens wilde aanhouden.
Dr. Kubat heeft voorts nog verklaard dat op grond van het letsel geen persoon is uit te sluiten als toebrenger van dit letsel, maar evenmin is uit te sluiten dat het letsel is ontstaan door vallen. Zij heeft er daarbij wel op gewezen dat het letsel aan de ribben zich aan twee zijden bevond, hetgeen betekent dat het slachtoffer twee keer gevallen moet zijn. Geconfronteerd met de vraag of de ribbreuken kunnen zijn ontstaan door een val van de achterbank van een auto, antwoordde zij dat dit mogelijk is als het slachtoffer gevallen zou zijn op iets hards dat daar lag, maar dat hij in dat geval twee keer gevallen zou moeten zijn, naar links en naar rechts.
Dr. Van de Goot heeft voorts verklaard dat de mate van beschadiging van de huid wat mager is voor slaan met een voorwerp of vallen. Dr. Kubat heeft hierover nog opgemerkt dat er mogelijkheden van vallen op de hals zijn die niet veel huidletsel opleveren, bijvoorbeeld op een metalen buis of een zachte structuur.
Toxicologisch onderzoek
Uit toxicologisch onderzoek bleek voorts van de aanwezigheid van ethanol in het bloed van [slachtoffer] .
Dr. M. Verschraagen heeft geconcludeerd dat de hoge ethanolconcentratie in het lichaam een bijdrage geleverd kan hebben aan het overlijden door verdovende effecten. Het overlijden kan daaruit niet worden geconcludeerd. In hoger beroep heeft deze deskundige in antwoord op vragen van de verdediging nader gerapporteerd. In dat rapport heeft hij gesteld dat het promillage alcohol in het bloed ten tijde van het overlijden wordt geschat op ongeveer 2,9 tot 3,2 mg/ml. Voorts houdt dit rapport in dat de mate van gewenning aan alcohol van invloed is op de waarschijnlijkheid van overlijden bij de gevonden hoeveelheid ethanol. Ook wordt gesteld dat bij de gevonden hoeveelheid bij een gemiddeld persoon verminderde reactiesnelheid, waggelende gang en mogelijk effecten op de ademhaling kunnen optreden. Bij gewende (chronische) gebruikers zijn hogere ethanolconcentraties nodig om dezelfde effecten te bereiken.
Bevindingen van de politie en verklaringen van getuigen
Kort nadat [slachtoffer] was gevonden, is nader onderzoek gedaan naar een 112-melding op 13 juni 2011 omstreeks 24.00 uur van een verdachte situatie in de directe omgeving van de plaats waar het lichaam later is aangetroffen. De melding was afkomstig van [getuige 1] en hield in dat hij die avond rond 23.00 uur met een vriend vanaf hun zeilboot “iets heel raars” had gezien. [getuige 1] beschreef dat er een auto stond, dat daar twee mensen bij waren onder wie een (naar hun inschatting) Aziatische vrouw en dat het leek of er iets of iemand aan de kade hing dat een zetje kreeg en daardoor te water raakte. [getuige 1] en zijn vriend hoorden nog wat gespartel, maar zagen toen ze ter plaatse waren alleen nog twee schoenen drijven.
Op 22 juni 2011 is [getuige 1] als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij met [getuige 2] was gaan varen. Op de terugweg zag hij in een parkeerhaven aan de Provincialeweg een auto met de neus in de richting Diemen staan. Vlak voor die auto stond een man. Ongeveer 25 meter verderop was een vrouw in de bosjes bij de beschoeiing bezig. Daar hing iets half in het water. Hij hoorde de man en de vrouw met elkaar praten. Hij zag vervolgens dat de vrouw het object verder het water in duwde. Hij hoorde hierop een plons en een zucht/kreun. De plons hield een paar seconden aan, waardoor het leek dat het object spartelde. Zowel de man als de vrouw stapten vervolgens in en reden weg. [getuige 1] had geen goed gevoel van het hele voorval. Hij is naar de plek toe gevaren. Daar heeft hij niets meer van het object gezien, hij zag wel twee schoenen drijven.
Op 12 juli 2011 is [getuige 2] als getuige gehoord. Hij heeft de verklaring van [getuige 1] in grote lijnen bevestigd. Hij heeft verklaard dat ook hij een auto in een parkeerhaven zag staan met de neus in de richting van Diemen. Zijn aandacht werd getrokken door het geluid van een gesprek dat een vermoedelijk Aziatisch vrouw met luide stem voerde met een man die verderop bij de auto stond. De man was blank en niet jong en fit. Toen hij beter keek leek het of de vrouw wat vast had. Het leek alsof ze op de kade zat en iets vasthield, wat vrij groot was en half in het water hing. Zij sprak zodanig dat het leek of zij in paniek was of twijfelde. Kort daarna zag hij dat zij dat wat ze vasthield het water in duwde. Hij hoorde een plons en zag dat het object van haar los kwam. Hij zag het object drijven en vervolgens snel onder water verdwijnen. Hij zag dat drijvende object nog toen zij naar de plek voeren, waar zij de plons hadden gehoord, maar toen zij daar aankwamen zagen zij dat object niet meer. Wel zag hij twee schoenen drijven. Hij heeft de man en de vrouw zien wegrijden. Hij zag de auto vervolgens nog een keer stoppen. Hij zag de man uitstappen, hij zag de man kijken naar de plek bij het water en vervolgens weer instappen en wegrijden. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] zijn daarna nog vaker gehoord. Zij hebben bij die gelegenheden hun verklaringen telkens (in grote lijnen) bevestigd.
Op 13 september 2011 is [R.N.] , de dochter van [medeverdachte] , als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat haar moeder haar zoontje [...] in de vroege avond van 13 juni 2013 bij haar heeft afgezet om [slachtoffer] samen met [verdachte] een lift naar Amsterdam te geven. [slachtoffer] is toen even uit de auto gestapt, hij heeft naar haar gezwaaid en tegen haar gezegd dat ze goed op het kind moest passen, waarna hij weer in de auto is gaan zitten. Hij was vriendelijk. Er is haar niets bijzonders aan [slachtoffer] opgevallen.
‘Technische’ gegevens
In het dossier bevinden zich historische verkeersgegevens van de telefoons van [slachtoffer] en van [medeverdachte] , gegevens die zijn uitgelezen uit de tomtom van [verdachte] (die zich die avond in zijn auto bevond) en gegevens van camera’s langs de weg. Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld waar die toestellen en de auto van [verdachte] zich op diverse momenten op 13 juni 2011 hebben bevonden.
Om 11.55 uur peilde de telefoon van [slachtoffer] uit in de omgeving van het NS-station in Diemen. Om 17.08 peilde de telefoon van [slachtoffer] uit in de omgeving van de woning van [medeverdachte] . Om 18.26 uur bevond de telefoon van [medeverdachte] zich in de omgeving van de woning van [verdachte] .
Om 18.43 uur peilde de telefoon van [medeverdachte] uit bij de snelweg bij Almere-Stad en tussen ongeveer 18.50 uur en 19.00 uur in Muiderberg. In Muiderberg is om 19.03 uur de Tomtom in de auto van [verdachte] aangezet. Die verplaatste zich naar de woning van [verdachte] , kwam daar aan om 19.20 uur en bleef daar ongeveer 2 minuten. Vervolgens verplaatste die Tomtom zich naar een parkeerplaats voor het gezondheidscentrum in Almere, waar hij weer is uitgezet. Om 20.22 uur peilde de telefoon van [medeverdachte] weer uit op de Hogering te Almere en begaf zich vervolgens weer in de richting van Amsterdam. Om 20.51 uur werd het kenteken van [verdachte] waargenomen door een camera op de Loosdrechtdreef in Amsterdam, in de directe omgeving van de Gaasperplas. Uit registraties van diverse apparaten en camera’s blijkt dat de auto van [verdachte] , de tomtom en de telefoon van [medeverdachte] zich tot 22.30 uur voortdurend in de omgeving Gaasperplas/Gaasp/Weespertrekvaart hebben bevonden. Voorts blijkt daaruit dat de telefoon van [medeverdachte] omstreeks 23.27 uur bij de Weesperweg in de nabijheid van Muiden uitpeilde, waarna [medeverdachte] en [verdachte] omstreeks 0.00 uur in elkaars aanwezigheid zijn geregistreerd in het tankstation BP aan de rijksweg A1.
De verklaringen van [verdachte]
heeft bevestigd dat hij met [medeverdachte] in de avond van 13 juni 2011 langdurig met [slachtoffer] heeft rondgereden en dat zij [slachtoffer] die avond rond 23.00 uur in de Weespertrekvaart hebben achtergelaten. Het hof acht zijn verklaringen in zoverre, gelet op de bevestiging daarvoor in het overige bewijs, betrouwbaar en zal deze bezigen voor het bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet betrouwbaar zijn, omdat zij in het donker niet hebben kunnen zien of [medeverdachte] datgene wat zij vasthield of dat haar vasthield, duwde of juist (tevergeefs) uit het water probeerde te trekken, noch of [slachtoffer] (zo hij degene was die in het water lag) al dan niet heeft gezwommen.
Het hof acht de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] echter betrouwbaar. Het hof merkt daaromtrent ten eerste op dat [getuige 1] en [getuige 2] toevallige passanten waren die geen enkele bemoeienis hadden met [medeverdachte] en/of [verdachte] of hetgeen aan de waterkant gaande was. Er bestaat geen reden te twijfelen aan hun oprechtheid. Voorts staat vast dat zij hun waarnemingen hebben gedaan in de avondschemering, net voor het invallen van de duisternis. Uit het feit dat hun waarnemingen omtrent de personen die zij zagen (een Aziatisch uitziende vrouw en een oudere man) en wat er aan het water gebeurde (iets of iemand raakte te water) juist zijn gebleken, leidt het hof af dat sprake was van voldoende licht om dit te kunnen zien. Overigens heeft [verdachte] ook zelf verklaard dat hij een boot op het water heeft gezien met daarop twee mannen: een in het midden van de boot en een voorin.
Voorts stelt het hof vast dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] consistent zijn, nu [getuige 1] en [getuige 2] in de kern steeds bij hun eerste verklaringen zijn gebleven en beider verklaringen ook op essentiële onderdelen overeenkomen. Die verklaringen houden in dat zij, hoewel zij niet precies konden zien wat er aan de waterkant gebeurde, hebben waargenomen dat er een groot object te water ging, dat kort daarna verdween en dat dit mogelijk een lichaam betrof. Dat is voor [getuige 1] ook aanleiding geweest die avond na zijn thuiskomst de politie te bellen. Weliswaar heeft [getuige 2] zich bij de rechter-commissaris op gerichte vragen daaromtrent voorzichtiger uitgelaten over de vraag of [medeverdachte] het grote object vasthield, of dat dat andersom was, maar [getuige 2] heeft ook daar verklaard dat hij heeft gezien dat het object na het te water raken even bleef drijven en vervolgens zonk. De onderlinge verschillen tussen de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] laten zich naar het oordeel van het hof verklaren door de ervaringsregel dat waarnemingen van verschillende personen nu eenmaal altijd enigszins van elkaar kunnen verschillen. Wat wordt waargenomen is afhankelijk van waarop de aandacht is gericht.
Tussenconclusies
Het hof trekt uit hetgeen hiervoor is weergegeven de volgende conclusies.
Moment van overlijden
Gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , mede inhoudende dat zij na het verdwijnen van het object in het water twee schoenen zagen drijven, waarvan zij er één uit het water hebben gehaald, de plaats van aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] , overigens zonder schoenen, en de bevindingen ten aanzien van het postmortale interval gaat het hof ervan uit dat de [getuige 1] en [getuige 2] het moment van het te water raken en onder water gaan van [slachtoffer] hebben waargenomen. Het hof gaat er op grond van dezelfde bewijsmiddelen van uit dat [slachtoffer] in ieder geval niet later kan zijn overleden dan enkele minuten na dit moment, derhalve om ongeveer 23.00 uur. Zo hij toen nog leefde, moet hij immers op dat moment verdronken zijn.
Het hof acht het redelijkerwijs uitgesloten dat [slachtoffer] nadien nog levend boven water is gekomen, het water heeft verlaten en op een later moment in dezelfde omgeving weer te water is geraakt en overleden. Niets in het dossier wijst op een dergelijke gang van zaken, die ook overigens buitengewoon onwaarschijnlijk te achten is. Het hof merkt daarbij nog op dat de verklaringen van enkele andere getuigen die menen [slachtoffer] na 13 juni 2011 nog te hebben gezien of gesproken niet stellig zijn ten aanzien van het moment waarop die ontmoetingen en gesprekken hebben plaatsgevonden. Het hof gaat er dan ook van uit dat zij zich hebben vergist.
Moment van het ontstaan van het halsletsel
Gelet op de verklaringen van de deskundigen dat het halsletsel ongeveer één uur of iets korter voor het overlijden moet zijn ontstaan, gaat het hof er voorts van uit dat het halsletsel niet later is ontstaan dan om ongeveer 22.00 uur. Dit brengt met zich dat het letsel niet kan zijn ontstaan rond het moment dat [slachtoffer] te water raakte, zoals bijvoorbeeld door een val op de walkant van de Weespertrekvaart. Het hof wijst deze suggestie van de verdediging dan ook van de hand.
Gelet op de verklaring van de getuige [R.N.] , dat zij [slachtoffer] in levende lijve heeft gezien en geen bijzonderheden aan hem heeft waargenomen, gaat het hof er voorts van uit dat dit letsel niet eerder is ontstaan dan nadat het zoontje van [medeverdachte] bij [R.N.] is afgezet, derhalve om ongeveer 18.30 uur.
Hoewel voornoemd halsletsel op zichzelf niet dodelijk hoefde te zijn, acht het hof het uitgesloten dat [slachtoffer] zich met dat letsel nog zou hebben gedragen zoals [R.N.] heeft verklaard.
Moment van het ontstaan van het letsel aan de ribben
Gelet op de verklaring van de getuige [R.N.] gaat het hof ervan uit dat in de (late) middag van 13 juni 2011 de ribben van [slachtoffer] nog niet gebroken waren. Het komt het hof als uiterst onwaarschijnlijk voor dat dergelijk pijnlijk letsel onopgemerkt zou blijven, ook als [slachtoffer] dronken was. Ook overigens ontbreekt in het dossier enige aanwijzing voor een dergelijk letsel van eerdere datum. Het hof leidt daaruit af dat ook het letsel aan de beide ribben in de avond, in elk geval na 18.30 uur, van 13 juni 2011 is ontstaan.
Invloed van alcohol
In het dossier bevinden zich vele verklaringen waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] in de laatste periode van zijn leven gewend was aan het dagelijks consumeren van veel alcohol. Gelet op de verklaring van dr. Verschraagen gaat het hof er daarom van uit dat de in zijn bloed aangetroffen hoeveelheid alcohol minder effect op hem heeft gehad dan op de gemiddelde mens. Dat zijn overlijden rechtstreeks aan het alcoholgebruik te wijten is geweest acht het hof daarom uitgesloten.
Conclusie ten aanzien van de doodsoorzaak
Het hof deelt de conclusie van de deskundigen dat het halsletsel, of verwikkelingen ten gevolge daarvan, dan wel verdrinking, of een combinatie van beide tot de dood van [slachtoffer] heeft of hebben geleid en maakt deze conclusie tot de zijne.
De voorlopige conclusie ten aanzien van het ontstaan van het letsel en de betrokkenheid daarbij van [medeverdachte] en [verdachte]
Dr. Kubat heeft verklaard dat het bij [slachtoffer] geconstateerde halsletsel vaak wordt gezien bij schoppen en/of slaan tegen de hals. Er is dan een krachtige lokale inwerking van geweld op de hals.
Voor de ribben geldt dat de zesde rib links en de zevende rib rechts beiden zijwaarts waren gebroken. Dit wijst op behoorlijke kracht. Er is dus zowel links als rechts een inwerking van geweld geweest.
Het hof concludeert daaruit dat sprake is van drie forse geweldsinwerkingen op drie verschillende plaatsen op het lichaam. Het hof is van oordeel dat dit alles erop duidt dat de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels niet het gevolg zijn van een val, maar opzettelijk zijn toegebracht.
Uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [medeverdachte] en [verdachte] rond 18.30 uur met [slachtoffer] zijn gaan rijden, dat hem op dat moment nog niets mankeerde, dat zij urenlang hebben rondgereden en dat [slachtoffer] om ongeveer 23.00 uur in het water is geraakt. Gezien de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] gaat het hof ervan uit dat [slachtoffer] op het moment dat hij te water raakte reeds was overleden, dan wel dat hij toen (vrijwel) buiten bewustzijn was. Als dat laatste het geval was, moet [slachtoffer] toen en daar zijn verdronken. Het hof verwijst naar zijn overwegingen daaromtrent onder het kopje ‘moment van overlijden’.
Dit betekent dat de bij [slachtoffer] aangetroffen verwondingen zijn toegebracht in de periode die hij met [medeverdachte] en [verdachte] heeft doorgebracht, dat zij hem aan het eind van hun rit naar de waterkant hebben gebracht, dat [medeverdachte] hem uiteindelijk in (schijnbaar) levenloze toestand in het water heeft laten zakken en dat zij hem daar in het water hebben achtergelaten.
Het hof is van oordeel dat gelet op dit alles sprake is van omstandigheden die de verdachte in hoge mate belasten en die redengevend zijn voor het bewijs dat zij het slachtoffer, samen met de medeverdachte, om het leven heeft gebracht, tenzij zij voor die omstandigheden een aannemelijke verklaring biedt waaruit een andere toedracht naar voren komt.
De verklaringen van [verdachte]
De verklaringen van [verdachte]
heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep verklaringen afgelegd. Zijn verklaring in hoger beroep - die in grote lijnen overeenkomt met zijn eerdere verklaringen - houdt het volgende in.
Ik ben op 13 juni 2011 omstreeks 16.00 uur door [medeverdachte] gebeld. Zij vroeg me om [slachtoffer] een lift te geven naar Amsterdam. Ik heb ze omstreeks 18.30 uur opgehaald. [medeverdachte] , [slachtoffer] en [haar zoontje] stonden al beneden bij de flat te wachten, toen ik aan kwam rijden. We zijn eerst naar de dochter van [medeverdachte] gereden om [haar zoontje] weg te brengen. Daarna zijn we naar mijn woning gereden, omdat ik mijn tasje met papieren was vergeten. Ik heb bij mij thuis niets geks aan [slachtoffer] gezien. Er was niemand anders in mijn woning aanwezig. Na een minuut of twintig zijn we vertrokken. [slachtoffer] is zelf naar de auto gelopen en ingestapt. [medeverdachte] ging voorin zitten, [slachtoffer] stapte achterin de auto. We zijn in de richting van Amsterdam gereden. Bij Muiderberg zei [medeverdachte] dat ik de afslag moest nemen. Toen wij daar reden, werd zij door Natascha gebeld. Natascha wilde geld dat van mij was afgeperst aan mij komen terug geven. Daarom zijn we terug gereden naar mijn woning. Ik heb mijn tomtom toen aangezet. We zijn toen vijf à tien minuten bij mijn woning geweest. [medeverdachte] en [slachtoffer] zijn mijn huis binnengegaan. Ik ben [medeverdachte] en [slachtoffer] binnen gaan ophalen. Er was toen niemand anders in mijn woning. Ook toen heb ik niets geks aan [slachtoffer] gemerkt. Ze liepen met mij mee naar de auto. Volgens mij ging [medeverdachte] weer voorin zitten en is [slachtoffer] weer achter in de auto gaan zitten.
Ik heb toen kort bij het gezondheidscentrum geparkeerd en daarna bij de Albert Heijn (Waterwijk). Volgens mij zijn we daar zo’n vijf á tien minuten gebleven. [medeverdachte] ging naar de Albert Heijn. Ik weet niet wat ze daar heeft gekocht. Volgens mij zijn we daarna eerst nog gaan tanken. [medeverdachte] is toen achterin gaan zitten bij [slachtoffer] . [medeverdachte] heeft tot in Muiden achter in de auto gezeten. In Muiden is ze weer voorin komen zitten. Er waren geen andere mensen bij aanwezig. Mij is toen niets bijzonders opgevallen. Op een gegeven moment is [slachtoffer] van de bank afgevallen. Ik hoorde namelijk een bons en een zucht. Ik ben toen gestopt. Toen zag ik dat hij heel raar lag, op de bodem van de auto tussen de bank en mijn stoel in. Ik weet zeker dat dit op de snelweg gebeurde. Toen ik de deur open deed, maakte hij met zijn voeten schoppende bewegingen mijn kant op. Er is mij op dat moment verder niets aan [slachtoffer] opgevallen. Ik heb de deur toen weer dicht gedaan en ben verder gereden over allerlei kleinere wegen, totdat we uiteindelijk zijn gestopt aan de Weespertrekvaart. Dat was, omdat [medeverdachte] zei dat [slachtoffer] moest plassen en omdat mijn auto een kokende motor had. Ik heb de deur opengemaakt voor [slachtoffer] en ik heb hem een hand gegeven om hem overeind te helpen. Hij lag toen nog steeds in die rare positie. De eerste paar stappen die hij zette gingen moeilijk. Na een paar passen liep hij normaal. Ik heb ook toen niets geks aan hem gemerkt. [medeverdachte] stond te roken. Ik ben de Provincialeweg overgestoken om te plassen. Toen ik daar stond, hoorde ik [medeverdachte] om hulp roepen. Ze riep dat [slachtoffer] haar het water in probeerde te trekken. Ik zag [medeverdachte] op haar buik liggen. Ze lag aan de rand van het water. [slachtoffer] stond in het water. Ik zag dat hij het been van [medeverdachte] vast had. Ik ben er naar toe gegaan en heb zijn hand van haar been losgemaakt. Ik heb mijn hand naar hem uitgestoken om hem uit het water te helpen. In plaats daarvan spetterde hij water naar mij, zette hij zich af en zwom weg. Ik heb me toen omgedraaid om [medeverdachte] overeind te helpen. Ik heb daar in de buurt verder geen andere mensen zien lopen. Ik zag dat [slachtoffer] naar de boot zwom. Ik kon die boot goed zien. Ik zag dat er twee mannen op zaten: een van die mannen zat in het midden, de ander voorin. De boot voer aan de andere kant van het water. Ik zag dat er vanaf die boot een stok werd uitgestoken. Op dat moment begon [medeverdachte] te schreeuwen dat we daar weg moesten. Daarom ben ik toch gaan rijden. Ik ben na een meter of tien gestopt. Ik heb ook gezien dat [slachtoffer] zijn schoenen uitdeed en ze in het water liet glijden. Dat was bij het bosje waar hij stond te plassen, voordat hij [medeverdachte] het water in probeerde te trekken. Ik heb zijn schoenen daarna niet meer gezien. Bij het tankstation heb ik de ANWB gebeld. [medeverdachte] heeft een andere lift geregeld. Ik ben door de ANWB thuis gebracht. Ik heb na 13 juni 2011 een ontmoeting gehad met [medeverdachte] en haar zoons. Zij hebben me toen gezegd dat ik moest zeggen dat we [slachtoffer] bij het hotel hadden afgezet.
De aannemelijkheid van de verklaring van [verdachte]
Het hof stelt vast dat de verklaring van [verdachte] niet te rijmen is met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Het hof acht het op grond van die verklaringen uitgesloten dat [slachtoffer] op het moment van te water raken nog bij vol bewustzijn was, in de richting van de boot is gezwommen en dat hem vanaf de boot een stok is toegestoken, zoals [verdachte] heeft verklaard. Voor het overige wekt de verklaring van [verdachte] slechts bevreemding. Met name blijft onduidelijk waarom urenlang met [slachtoffer] is rondgereden en hoe [slachtoffer] het letsel heeft opgelopen.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer] het letsel heeft opgelopen door één of meer ongelukkige valpartijen, merkt het hof op dat het hof het, als gezegd, uitgesloten acht dat het letsel pas kan zijn ontstaan door valpartijen aan de waterkant. De verklaring van [verdachte] biedt geen aanknopingspunten voor valpartijen op andere momenten die avond. Hoogstens blijkt uit zijn verklaringen van een val van [slachtoffer] van de achterbank van de auto. Het hof acht het evenwel uitgesloten dat bij één val van een dergelijke geringe hoogte in een zeer beperkte ruimte zowel de bloedingen in de hals, als de breuken aan beide zijden van de ribben kunnen zijn ontstaan.
Eindconclusie
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat [verdachte] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen naar voren komen. Aldus komt het hof tot de conclusie dat hij voor de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden geen redelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van die feiten en omstandigheden voor het bewijs ontzenuwt. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich, samen met de medeverdachte, heeft schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] .
Het hof overweegt omtrent het medeplegen nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat om als medepleger te kunnen worden aangemerkt sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie ‘medeplegen’.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet duidelijk geworden op welk moment het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, door wie en op welke wijze hem het letsel feitelijk is toegebracht, op welk moment [slachtoffer] is overleden, noch of [slachtoffer] aan het letsel is overleden of dat hij is verdronken. Wel staat vast dat genoemd letsel is toegebracht tussen ongeveer 18.30 uur en 22.00 uur en dat [verdachte] en [medeverdachte] in die periode voortdurend met [slachtoffer] onderweg waren. Geen van hen heeft verklaard dat sprake is geweest van een ontmoeting met enig ander. Voor betrokkenheid van derden biedt het dossier ook overigens geen enkel aanknopingspunt. Dit leidt het hof tot de conclusie dat het letsel, dat het gevolg is geweest van meerdere geweldsimpacten, feitelijk is toegebracht door [medeverdachte] , door [verdachte] of door hen beiden tezamen. Hoewel niet kan worden vastgesteld wat hierbij de onderlinge taakverdeling is geweest, staat vast dat beiden aanwezig waren op de plaats waar en het moment waarop, het letsel aan [slachtoffer] werd toegebracht en daarvan wetenschap hebben gehad. Ook staat vast dat [slachtoffer] maximaal één uur na het toebrengen van dat letsel is overleden. Of dat nu is geschied onderweg naar de Weespertrekvaart of kort na het moment waarop [slachtoffer] in het water is beland, is daarbij niet van belang. Van belang is dat [verdachte] en [medeverdachte] steeds, zoals ook uitdrukkelijk door [verdachte] is verklaard, samen zijn gebleven en hebben samengewerkt, ook nadat het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht. Zij zijn immers na het toebrengen van het letsel met hem (verder) gereden en hebben hem of zijn dode lichaam naar de Weespertrekvaart gebracht. Daar heeft [medeverdachte] hem of zijn dode lichaam, terwijl [slachtoffer] zich (half) in het water bevond, losgelaten. [medeverdachte] en [verdachte] hebben hem daar vervolgens in het water achtergelaten en zijn weggereden. Geen van hen beiden heeft zich op enig moment van de situatie gedistantieerd, terwijl daar wel gelegenheid voor is geweest. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat [medeverdachte] en [verdachte] vanaf 18.30 uur tot aan de dood van [slachtoffer] nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt, welke samenwerking was gericht op het doden van [slachtoffer] .
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het handelen van [medeverdachte] en [verdachte] die avond gericht is geweest op de dood van [slachtoffer] . Het hof acht, ook als [verdachte] het letsel niet zelf heeft toegebracht en ook als [slachtoffer] reeds was overleden op het moment dat [medeverdachte] hem in het water liet zakken, bewezen dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] .
Geen voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. [verdachte] moet aldus de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen levensberoving na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staat door wie en op welke wijze het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, zodat reeds daarom niet vaststaat dat [verdachte] gelegenheid heeft gehad tot nadenken over en zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat [verdachte] van de hem ten laste gelegde moord op [slachtoffer] zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft bij pleidooi het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het uitvoeren van een nieuwe reconstructie.
Het pleidooi houdt op dit punt het volgende in:
Indien het hof de bevindingen en conclusies van de rechtbank niet volgt, doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek om een nieuwe reconstructie.
De ‘conclusies van de rechtbank in 2012’, waar de verdediging op doelt, zijn verwoord in een aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 maart 2012 gehechte ‘bijlage 3’.
18. Ten slotte de reconstructie. Daar is zo goed mogelijk nagespeeld wat zich op die 13de juni 2011 volgens de verdachten en de getuigen zou hebben voorgedaan. Deze reconstructie is in de ogen van de rechtbank zeer waardevol gebleken. Aldus is inzichtelijk gemaakt wat er toen wel of niet kon zijn gebeurd en kon worden waargenomen. De rechtbank heeft aldus kunnen zien wat er op papier over de gebeurtenissen aan de waterkant is geschreven.
19. Welke conclusies trekt de rechtbank? De doodsoorzaak van [slachtoffer] is niet komen vast te staan. De verdachten stellen dat [slachtoffer] leefde toen hij in het water terecht kwam. Deze lezing wordt niet betwist door de getuigen en evenmin door het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut. [medeverdachte] had met [slachtoffer] fysiek contact terwijl deze deels in het water aanwezig was. Er kan niet blijken dat [medeverdachte] [slachtoffer] in het water heeft gegooid of geworpen. Evenmin is komen vast te staan dat [verdachte] dat heeft gedaan. Kortom: het staat niet vast dat zij beiden of dat één van hen opzettelijk [slachtoffer] van het leven hebben beroofd. Daarom kunnen er niet langer ernstige bewaren tegen hen worden aangenomen. De voorlopige hechtenis moet dan ook voor hen beiden worden opgeheven.
Het hof gaat aan de conclusies van de rechtbank voorbij. In zoverre is de voorwaarde waaronder door de verdediging het verzoek om een nieuwe reconstructie is gedaan, vervuld. Voor zover de rechtbank in haar conclusies onder woorden heeft gebracht dat op grond van de bewijsmiddelen niet vaststaat dat [slachtoffer] door [verdachte] en [medeverdachte] of door één van hen opzettelijk van het leven is beroofd, acht het hof deze vaststelling te vergaand en daarom onjuist.
Bij de beoordeling van het verzoek neemt het hof het volgende in aanmerking.
Naar aanleiding van een ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2016 gedaan verzoek van de verdediging om een nieuwe reconstructie te doen uitvoeren heeft het hof ter terechtzitting van 27 januari 2016 als volgt beslist:
Het hof wijst af het verzoek tot het houden van een nieuwe reconstructie, nu het hof dit niet noodzakelijk acht. Het hof overweegt hieromtrent dat de ervaring leert dat met de uitvoering van een reconstructie meerdere uren zijn gemoeid. Zo zullen bijvoorbeeld getuigen afzonderlijk hun waarnemingen moeten doen. Reeds hierom is het onmogelijk om een reconstructie te laten plaatsvinden onder precies dezelfde omstandigheden als waarvan destijds (op 13 juni 2011 omstreeks 22.30 en 23.00 uur) sprake was. Het hof laat dan nog daar dat de variabelen die op de waarneming (lees: van invloed zijn) zoals het weer, bewolking en omgevingslicht in een reconstructie niet zijn te beïnvloeden.
Hetgeen door de verdediging thans ten grondslag is gelegd aan het verzoek tot het doen uitvoeren van een nieuwe reconstructie geeft het hof geen aanleiding om terug te komen op hetgeen hieromtrent reeds op 27 januari 2016 is beslist. Het hof wijst het verzoek af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1 primair (impliciet subsidiair): hij op 13 juni 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door toen en daar opzettelijk zodanig geweld of kracht op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen dat de cricoïd in zijn hals is gebroken en/of door die [slachtoffer] (vervolgens) in het water van de Weespertrekvaart te laten glijden, ten gevolge van welke handeling(en) die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Drs. G.J.W. Pol, psycholoog, heeft in zijn rapporten van 22 juni 2012 geconstateerd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een cognitieve stoornis, bestaande uit:
- -
een algeheel vertraagde cognitieve verwerkingssnelheid
- -
een beperkt vermogen om te plannen en een
- -
een niet optimaal functionerend verbaal-declaratief geheugen.
Het psychologisch onderzoek heeft onvoldoende aanleiding gegeven om bij de verdachte te kunnen spreken van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. Aan zijn persoonlijkheid kunnen wel afhankelijke en ontwijkende trekken worden onderscheiden.
Aangenomen mag worden dat bij de verdachte ook ten tijde van het plegen van het feit sprake was van die cognitieve functiestoornissen en afhankelijke en ontwijkende persoonlijkheidskenmerken. Die stoornissen hebben verdachte gedragskeuzes niet beïnvloed. Nu er geen verband bestaat tussen het tenlastegelegde en de bij de verdachte geconstateerde cognitieve stoornissen, adviseert drs. Pol de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof heeft de deskundige Pol ter terechtzitting in hoger beroep gehoord. Drs. Pol heeft zijn bevindingen en conclusies bij die gelegenheid herhaald en hij heeft benadrukt dat de bij de verdachte geconstateerde cognitieve functiestoornissen en persoonlijkheidskenmerken onvoldoende zwaarwegend zijn om te spreken van een ziekelijke stoornis die van invloed is op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Reeds daarom kan er geen sprake zijn van een verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de verdediging op dit punt naar voren heeft gebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde en heeft hem voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van die uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen en het beslag.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van die uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de benadeelde partijen en het beslag bevestigt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
[verdachte] heeft zich samen met een ander, [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] , de broer van de ex-partner van [medeverdachte] . [verdachte] en [medeverdachte] hebben in de avond van 13 juni 2011 urenlang met het slachtoffer [slachtoffer] rondgereden tussen Almere en Amsterdam. Een aannemelijke verklaring voor die reisbewegingen is door de verdachte nooit gegeven. Vooropgesteld wordt dat veel van wat er die avond is gebeurd nog steeds onduidelijk is en ook zal blijven. Wel is komen vast te staan dat op enig moment tijdens die lange autorit ernstig letsel bij [slachtoffer] is toegebracht en dat dit letsel moet zijn toegebracht door [verdachte] of door [medeverdachte] of door beiden tezamen. Ook is komen vast te staan dat [medeverdachte] [slachtoffer] omstreeks 23.00 uur in het water van de Weespertrekvaart heeft laten glijden, waarna hij - zo hij toen nog niet al ten gevolge van het toegebrachte letsel was overleden - kort daarna is verdronken. [verdachte] heeft geen inzicht gegeven in hetgeen toen en daar tussen hun drieën is voorgevallen. De nabestaanden van [slachtoffer] zullen daardoor in het duister blijven tasten omtrent het hoe en waarom van [slachtoffer] dood.
De verdachte heeft zich door zo te handelen samen met een ander schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Daarbij is het slachtoffer, zelf vader van een nog jong kind, het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen.
Het behoeft geen betoog dat het overlijden van het slachtoffer diepe wonden heeft geslagen in de levens van diens nabestaanden en dierbaren. Zij zullen de gevolgen van dit verlies voor altijd met zich meedragen. Feiten als deze schokken de rechtsorde en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Dit alles acht het hof buitengewoon ernstig en rekent het de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft ten slotte kennis genomen van de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 november 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Bij de straftoemeting is onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van het feit noopt hier bepaaldelijk toe. De op te leggen straf is hoger dan de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de advocaat-generaal [medeverdachte] als de drijvende kracht bij de levensberoving van [slachtoffer] ziet en de rol van [verdachte] als een passievere ( [verdachte] zou de auto hebben bestuurd en een en ander hebben laten gebeuren). Het hof ziet, gelet op de bewezenverklaring en op de nog steeds bestaande onduidelijkheden omtrent het moment, de wijze waarop en door wie het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht alsmede ten aanzien van wat er precies aan de waterkant is voorgevallen, echter geen grond om de rollen van [medeverdachte] en [verdachte] niet gelijkelijk te waarderen.
De benadeelde partijen
Vooropgesteld wordt dat de wet nabestaanden slechts een beperkt recht geeft op vergoeding van de materiële en de immateriële schade. Voor vergoeding van de materiële schade komen alleen de in artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde schadeposten in aanmerking, te weten vergoeding van kosten voor levensonderhoud waarin de overledene voorzag en vergoeding van redelijke kosten van lijkbezorging. Voor vergoeding van immateriële schade is alleen plaats indien:
- -
vastgesteld kan worden dat de verdachte het oogmerk had om de nabestaanden leed en verdriet toe te brengen, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub a BW of
- -
er sprake is van shockschade, zoals bedoeld in 6:106, eerste lid, sub b BW. Hiervan is slechts sprake bij geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat is ontstaan door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffers is overleden of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
Vordering van de benadeelde partij [moeder]
De benadeelde partij, moeder van het slachtoffer, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2011. De benadeelde partij is bij vonnis niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Zij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof behoeft het geen enkel betoog dat het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte leed en verdriet heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Op grond van de stukken in het dossier kan echter niet blijken dat het handelen van de verdachte daarop - het toebrengen van leed en verdriet aan de benadeelde partij - was gericht. Aanknopingspunten voor shockschade zijn er evenmin. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [zus 1]
De benadeelde partij, zus van het slachtoffer, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 26.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2011. Haar vordering bestaat uit een materiële schadepost (€ 16.500,00) en een immateriële schadepost
(€ 10.000,00). De benadeelde partij is bij vonnis niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Zij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt dat de gevorderde vergoedingen niet voldoen aan de strenge eisen die daaraan in de wet worden gesteld. Voor wat betreft de materiële schade geldt dat kosten voor het bezoeken van haar neefje tot diens 18e jaar gelet op het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, BW niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voor wat betreft de immateriële schade geldt, zoals hiervoor al is overwogen, dat het op zich zelf geen enkel betoog behoeft dat het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte leed en verdriet heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Op grond van de stukken in het dossier kan echter niet blijken dat het handelen van de verdachte daarop - het toebrengen van leed en verdriet aan de benadeelde partij - was gericht. Aanknopingspunten voor shockschade zijn er evenmin. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [zus 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële schadevergoeding van € 482,93, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2011. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- navigatiesysteem van het merk tomtom (4121874).
Vordering van de benadeelde partij [moeder]
Verklaart de benadeelde partij [moeder] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [zus 1]
Verklaart de benadeelde partij [zus 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [zus 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zus 2] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 482,93 (vierhonderdtweeëntachtig euro en drieënnegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[zus 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 482,93 (vierhonderdtweeëntachtig euro en drieënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. P.A.M. Hoek en mr. H.S.G. Verhoeff, in tegenwoordigheid van, J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2016.