CRvB, 19-06-2013, nr. 12/3078 WW
ECLI:NL:CRVB:2013:CA3752
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
19-06-2013
- Zaaknummer
12/3078 WW
- LJN
CA3752
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:CA3752, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 19‑06‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 24 Werkloosheidswet
- Vindplaatsen
USZ 2013/222 met annotatie van G.C. Boot
Uitspraak 19‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Beëindiging WW-uitkering, wegens niet aanvaarden van passend werk. Anders dan het Uwv en de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een concreet aanbod aan appellant van passende arbeid. Gelet op het feit dat het Uwv in de bezwaarfase al herhaaldelijk navraag heeft gedaan bij BBZ over de inhoud van het sollicitatiegesprek, het aanbod van BBZ aan appellant en de redenen van appellant om niet in te gaan op dit aanbod, maar BBZ geen antwoord op de vragen heeft kunnen of willen geven, is er geen aanleiding om het Uwv alsnog in de gelegenheid te stellen hiernaar navraag te laten doen.
Partij(en)
12/3078 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 april 2012, 11/4639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G. van Westrenen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellant en
mr. Van Westrenen zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
- 1.1.
Appellant heeft vanaf 1 maart 2011 een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 27 juni 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant met ingang van 13 juni 2011 beëindigd. Volgens het Uwv heeft BBZ Personeelsdiensten B.V. (BBZ) appellant passend werk aangeboden en heeft appellant dit zonder geldige reden niet geaccepteerd.
- 1.2.
Bij besluit van 13 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juni 2011 ongegrond verklaard en zijn besluit gehandhaafd. Volgens het Uwv heeft appellant aangeboden passende arbeid geweigerd. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het feit dat de gemaakte afspraken niet op papier stonden, geen belemmering opleverde om als heftruckchauffeur te werken. Volgens het Uwv had appellant een baan kunnen aanvaarden voor 40 uur per week.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellant niet betwist dat hem de functie van heftruckchauffeur bij BBZ per 14 juni 2011 is aangeboden, die naar aard en beloning passend was. Er was volgens de rechtbank geen gerechtvaardigde reden voor appellant om schriftelijke garanties te eisen van BBZ. Evenmin was er reden om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellant per 14 juni 2011 voor 40 uur per week werkzaamheden kon verrichten, zodat het Uwv de uitkering terecht blijvend geheel heeft geweigerd. Van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien, is de rechtbank niet gebleken.
- 3.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hem geen passend werk is aangeboden. Hij heeft toegelicht dat het Uwv hem in contact heeft gebracht met de heer [K.] van BBZ. Appellant heeft vervolgens in de avond van 10 juni 2011 in de buitenlucht onder een afdak van een pompstation een gesprek met [K.] gevoerd, dat volgens hem niet veel langer dan vijf minuten heeft geduurd. Vragen van appellant over arbeidsvoorwaarden heeft [K.] niet beantwoord. Bovendien is appellant, ondanks zijn verzoek daartoe, door [K.] geen (concept) arbeidsovereenkomst noch een functieomschrijving geboden, zodat hij nooit heeft geweten welk werk hij zou moeten aanvaarden. Als gevolg daarvan kon hij niet beoordelen of hij in het bezit was van de benodigde papieren om de werkzaamheden te verrichten. Appellant heeft er voorts op gewezen dat het ging om een nul-urenovereenkomst tot 1 september 2011. Tot slot is volgens appellant wel sprake van een dringende reden om van een maatregel af te zien, omdat voorzienbaar was dat hypotheekachterstand zou ontstaan met als gevolg een dreigende opeising ineens van het bedrag van de hypotheeklening van de woning en een gedwongen verkoop van de woning.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
- 4.2.
Op de werknemer die een WW-uitkering ontvangt, rust onder meer de verplichting om te voorkomen dat hij werkloos blijft doordat hij nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden. Om te kunnen beoordelen of appellant deze verplichting heeft overtreden, moet eerst worden vastgesteld of aan appellant een aanbod is gedaan en, als van een aanbod sprake is geweest, of de aangeboden arbeid voor hem passend was.
- 4.3.
Vaststaat dat appellant - via tussenkomst van zijn werkcoach - in contact is gekomen met [K.] van BBZ in verband met een vacature voor de functie van heftruckchauffeur. De werkzaamheden zou appellant niet bij BBZ zelf verrichten, maar appellant zou via BBZ bij een derde tewerk worden gesteld. Uit het dossier blijkt niet dat appellant is geïnformeerd bij welk bedrijf hij tewerk zou worden gesteld, in welke functie en waar dit bedrijf was gevestigd. Ook over de omvang van de te verrichten werkzaamheden bevat het dossier geen informatie. Het Uwv heeft uit het aangeboden salaris, dat € 350,- netto zou bedragen bij een 40-urige werkweek, geconcludeerd dat appellant 40 uur per week werkzaam zou kunnen zijn. Dit is niet in overeenstemming met het feit dat het aanbod van BBZ een nul-urenovereenkomst betrof. Op grond hiervan kan niet met zekerheid gesteld worden dat appellant daadwerkelijk 40 uur per week werkzaam had kunnen zijn. Daarnaast bestond onduidelijkheid over de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden, waaronder de opbouw van vakantiedagen, de uitbetaling van vakantiegeld en de vergoeding van reiskosten. Mede gelet op het feit dat het gesprek tussen appellant en de heer [K.] plaatsvond onder een afdak van een pompstation om 21.15 uur, waardoor niet de indruk werd gewekt dat sprake was van een betrouwbare werkgever, was de wens van appellant om een meer concreet aanbod op schrift en enige bedenktijd gerechtvaardigd. Het feit dat BBZ appellant daarin niet tegemoet heeft willen komen en ook de werkcoach van het Uwv daarin niet heeft bemiddeld, kan appellant niet worden aangerekend.
- 4.4.
Anders dan het Uwv en de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een concreet aanbod aan appellant van passende arbeid. Gelet op het feit dat het Uwv in de bezwaarfase al herhaaldelijk navraag heeft gedaan bij BBZ over de inhoud van het sollicitatiegesprek, het aanbod van BBZ aan appellant en de redenen van appellant om niet in te gaan op dit aanbod, maar BBZ geen antwoord op de vragen heeft kunnen of willen geven, is er geen aanleiding om het Uwv alsnog in de gelegenheid te stellen hiernaar navraag te laten doen.
- 4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv ten onrechte de WW-uitkering van appellant blijvend geheel heeft geweigerd wegens het niet nakomen van de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW opgenomen verplichting. De Raad kan zelf in de zaak voorzien en zal het besluit van 27 juni 2011 herroepen.
- 5.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand en bedragen zowel in beroep als in hoger beroep € 944,-, in totaal € 1.888,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 september 2011;
- -
herroept het besluit van 27 juni 2011;
- -
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,-;
- -
bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E. Heemsbergen
QH