Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-08-2014, nr. 21-000162-14
ECLI:NL:GHARL:2014:6160
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-08-2014
- Zaaknummer
21-000162-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:6160, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑08‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3021, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Medeplegen van kraken. Ten onrechte is geen gelegenheid gegeven tot het aanhangig maken van een kort geding. Ontruiming is onrechtmatig geweest. Dit leidt niet tot strafvermindering.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000162-14
Uitspraak d.d.: 4 augustus 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 26 november 2010 met parketnummer 16-601100-10 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. W.H. Jebbink, naar voren is gebracht.
Verzoek horen getuigen en toevoegen processtukken
De raadsman heeft verzocht om in hoger beroep de volgende getuigen te horen: [getuigen]. Voorts wordt verzocht om de aangifte van [naam], werkzaam bij [betrokkene 1] toe te voegen aan het dossier.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van getuigen en het verzoek om processtukken toe te voegen aan het dossier af. Naar het oordeel van het hof is in het dossier voldoende materiaal aanwezig om tot een juridische weging te komen en is niet de noodzaak gebleken om nader onderzoek te doen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2010 tot en met 1 november 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning of gebouw (gelegen aan de [adres]), waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
subsidiair:hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2010 tot en met 01 november 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal (gelegen aan de [adres]) en in gebruik bij [aangever] en/of [betrokkene 1] Amsterdam en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s);
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft aangevoerd dat de strafrechtelijke vervolging van verdachte in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde omdat deze in strijd is met het ultimum remedium karakter van het strafrecht. Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof stelt voorop dat, gelet op het krachtens het in artikel 167 Sv neergelegde opportuniteitsbeginsel, de beslissing tot vervolging is voorbehouden aan het openbaar ministerie en in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter staat. Slechts indien de vervolging in strijd zou zijn met de wet of een verdrag of met beginselen van behoorlijk bestuur, kan sprake zijn van een verval van het recht tot strafvervolging en van niet-ontvankelijkheid van het OM. Hiervan is naar het oordeel van het hof echter geen sprake.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van een pand waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wederrechtelijk in het pand heeft vertoefd.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Uit de aangifte namens [aangever] en een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt dat het voormalige KPN gebouw aan de [adres] door [aangever] in bruikleen is gegeven aan [betrokkene 1] te Amsterdam. Volgens [betrokkene 1] was met name het gekraakte gedeelte van het gebouw, [adres], nog niet verhuurd. Naar het oordeel van het hof was van feitelijk gebruik als kantoorgebouw geen sprake meer. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het gebruik van het gebouw door de rechthebbende was beëindigd.
Met betrekking tot het verweer dat geen sprake was van wederrechtelijk vertoeven in het gebouw overweegt het hof het volgende. Het bestanddeel wederrechtelijk in de zin van het tenlastegelegde artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht zal dienen te worden uitgelegd als zonder toestemming van de rechthebbende. Niet is gebleken dat door of vanwege de rechthebbende toestemming is verleend aan verdachte voor het (voortgezet) verblijf in het pand nadat daarin door een of meer personen was binnen gedrongen. Waar vervolgens ook niet is gebleken van enige eigen, aan het objectieve recht te ontlenen bevoegdheid van verdachte om in het pand te verblijven was het aldaar vertoeven van verdachte wederrechtelijk. Die stand van zaken bleef voortduren, tot aan het moment waarop aan het vertoeven van verdachte in het pand door zijn aanhouding een einde werd gemaakt.
(On)rechtmatigheid ontruiming
De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1748, overwogen dat de (on)rechtmatigheid van een op de voet van art. 551a Sv verrichte ontruiming in beginsel, met het oog op het zwaarwegend belang van aan een kraker toekomend huisrecht, moet worden getoetst door een onafhankelijke rechter. Indien voorafgaande toetsing door de burgerlijke rechter ontbreekt moet de vraag of de ontruiming rechtmatig was aan de strafrechter worden voorgelegd.
Het hof overweegt met betrekking tot de rechtmatigheid van de ontruiming het volgende. Vooropgesteld moet worden dat indien zich een of meer bijzondere omstandigheden voordoen, zoals genoemd in de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal van 30 november 2010, een pand direct kan worden ontruimd zonder dat een eventueel kort geding hoeft te worden afgewacht. Een van de genoemde uitzonderingsgevallen betreft onder meer de situatie dat door de wederrechtelijke bewoning een gevaarlijke situatie ontstaat. Het hof leidt uit het strafdossier af dat de brandgangen in het pand waren gebarricadeerd waardoor mogelijk een gevaarlijke situatie zou ontstaan in geval van brand. Naar het oordeel van het hof leverde de situatie niet dermate acuut gevaar op dat het noodzakelijk was om direct tot ontruiming over te gaan. Het hof constateert dan ook dat er ten onrechte geen gelegenheid is gegeven tot het aanhangig maken van een kort geding en dat de ontruiming onrechtmatig is geweest.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair: hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2010 tot en met 1 november 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning of gebouw (gelegen aan de [adres]), waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van kraken.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Weliswaar is het hof van oordeel dat de ontruiming van het pand aan de [adres] onrechtmatig is geweest, maar het hof zal hieraan niet het rechtsgevolg van strafvermindering verbinden. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak zal het hof een lagere straf opleggen dan door de rechtbank werd opgelegd. Alles afwegend is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 30 uur passend en geboden is. Het hof ziet in de overige door de raadsman genoemde omstandigheden geen reden om de straf verder te matigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 63 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr M. Keppels en mr M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.I.D. Leene, griffier,
en op 4 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr M. Keppels en mr M.C.J. Groothuizen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.