. Zie voor de feiten de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juni 2011 onder 2.1-2.17 waarvan ook het hof uit gaat zie het arrest van 24 juni 2014 onder 2.1.
HR, 09-09-2016, nr. 15/01321
ECLI:NL:HR:2016:2047, Conclusie: Contrair, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-09-2016
- Zaaknummer
15/01321
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Erfrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2047, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑09‑2016; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2019:976
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:2807, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:143, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:143, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2047, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑12‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑09‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPr 2016/65 met annotatie van mr. F.J.P. Lock
TvPP 2016, afl. 6, p. 162
PFR-Updates.nl 2016-0250
ERF-Updates.nl 2016-0176
JERF Actueel 2016/62
JBPr 2016/65 met annotatie van mr. F.J.P. Lock
Uitspraak 09‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Erfrecht, procesrecht. Vordering tot vernietiging testament. Geestelijke stoornis erflater? Stelplicht en bewijslast; bewijsaanbod in hoger beroep met verwijzing naar stellingen eerste aanleg.
Partij(en)
9 september 2016
Eerste Kamer
15/01321
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [eiseres 3] ,wonende te [woonplaats] ,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[verweerster] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de dochters en [verweerster] .
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 328404/HA ZA 09-201 van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 maart 2009 en 8 juni 2011;
b. de arresten in de zaak 200.095.685 van het gerechtshof Den Haag van 6 december 2011 en 24 juni 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 24 juni 2014 hebben de dochters beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de dochters heeft bij brief van 1 april 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 28 juli 2008 is overleden [betrokkene 1] (hierna: erflater of [betrokkene 1] ), geboren op [geboortedatum] 1930. Ten tijde van zijn overlijden was erflater weduwnaar en had hij drie dochters (hierna: de dochters).
(ii) Erflater was tandarts. Tot aan zijn overlijden woonde hij zelfstandig in een hem toebehorende woning te [plaats]. Hij oefende in de aan zijn woning grenzende praktijkruimte de tandartsenpraktijk uit.
(iii) [verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1951 en gehuwd met [betrokkene 2] , heeft in de jaren 1970-1980 als tandartsassistent in de praktijk van erflater gewerkt. Vanaf 2001 is zij weer in de praktijk komen werken.
(iv) Erflater heeft in een op 23 mei 2008 ten overstaan van notaris [betrokkene 3] verleden akte (hierna: het testament) zijn eerdere wilsbeschikkingen gedeeltelijk herroepen, [verweerster] tot zijn enige erfgenaam benoemd en de dochters als verwachters van [verweerster] , en aan de dochters een geldbedrag gelegateerd.
(v) Op 22 juli 2008 is erflater opgenomen in het ziekenhuis Reinier de Graaf groep, locatie Reinier de Graaf Gasthuis, alwaar hij in aanwezigheid van de dochters is overleden.
(vi) In het ziekenhuisverslag is onder meer opgenomen:
“(…)
23/7/’08:
Al jaren cardiale klachten. (…)
(…)
CT-schedel: forse atrofie van het brein, geen bloeding of (voorlopig verslag) infarct.
(…)
Tijdens gesprek patiënt: weet niet waarom opgenomen – gaf aan dat hij van dochters moest, maar geen klachten had. Later zij hij dat hij door benauwdheid hier op de afdeling is gekomen. Laatste tijd slecht gegeten en gedronken. Kookt zelf niet, nooit. Loopt de laatste tijd slechter. Merkt zelf wel verward is geweest. Er is volgens hem nu niets aan de hand. Heeft ernstig facade gedrag + confabuleert over bijna alles. Heeft goed contact volgens hem met dochters, regelmatig contact. Vindt dit prettig. Wordt verzorgd door [verweerster] . Geeft aan dat zij geen liefdesrelatie hebben maar dat zij assistente is en een goede vriendin.
(…)”
(vii) In een brief van dr. H.J. Gilhuis, neuroloog, van 28 augustus 2008 aan de huisarts van erflater is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Bovengenoemde patiënt werd op 23-7-2008 op de CCU van de Reinier de Graaf Groep, locatie Delft gezien i.v.m. cognitieve functiestoornissen.
(…)
Conclusie: Multi-infarct dementie bij gegeneraliseerd vaatlijden en atriumfibrilleren.
Bespreking: (…) Gezien de ernst van de afwijkingen bij neurologisch onderzoek en op de ct scan cerebrum, zijn de afwijkingen minstens 2-3 jaar aanwezig.
(…)”
(viii) In een brief van dr. H.J. Gilhuis van 8 oktober 2008 aan de advocaat van de dochters is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Antwoord vraag 1:
Compos mentis betekent helder. Patiënt was helder, doch dementieel. Zoals reeds in ons schrijven staat aangegeven kan er gezien de anamnese en afwijking bij aanvullend onderzoek er vanuit gegaan worden dat deze afwijkingen al enige jaren bestonden. Gezien de ernst van de geheugenstoornissen, het gebrek aan ziekte inzicht, het gebrek aan oordelingsvermogen, het gebrek aan visueel-spatieel inzicht, allemaal passend bij een matig dementieel syndroom, kom ik tot de conclusie dat patiënt niet handelingsbekwaam was begin 2008.
(…)”
(ix) In een brief van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] van 28 mei 2009 aan de advocaat van [verweerster] is onder meer opgenomen:
“(…)
In totaal zijn er met [betrokkene 1] drie besprekingen bij ons op kantoor gevoerd.
Deze besprekingen zijn gedaan in aanwezigheid van een kandidaat-notaris, maar overigens zonder aanwezigheid van anderen.
(…)
De eerste bespreking werd gevoerd door [betrokkene 4] , de beide andere besprekingen door [betrokkene 3] . Dat [betrokkene 4] niet alle gesprekken heeft gevoerd is gelegen in het feit dat hij [betrokkene 1] via de plaatselijke Rotary ook in de persoonlijke sfeer goed kende en ook zelf maar de schijn van professioneel onvoldoende afstand of onafhankelijkheid wilde voorkomen.
(…)
De persoon, zijn situatie, motieven en inhoudelijke wensen voor het testament waren voor ons reden om de grootst mogelijke zorgvuldigheid te betrachten bij het maken van het nieuwe testament. Dit heeft, naast het voorgaande, met name vorm gekregen in het tegen het “doorzagen” aan door te spreken en te vragen op deze punten. In alle gesprekken toonde [betrokkene 1] een consistente gedragslijn in zijn antwoorden en reacties. Verder gaf hij in zijn antwoorden en reacties er blijk van de gevolgen van het nieuwe testament te overzien en te doorzien.
Samenvattend kunnen wij stellen en bevestigen dat in onze waarneming [betrokkene 1] zijn verklaringen zoals juridisch vastgelegd in het nieuwe testament heeft gewild. Er zijn ons in de gesprekken geen feiten of aanwijzingen gebleken waaruit een discrepantie tussen de (uiterste) wil en de verklaring zou kunnen worden afgeleid.
(…)”
3.2
De dochters hebben, voor zover thans van belang, primair de nietigverklaring dan wel vernietiging van het testament gevorderd en subsidiair een verklaring voor recht dat [verweerster] aan het testament geen rechten kan ontlenen. De dochters hebben daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat erflater ten tijde van het opmaken van het testament dementerend was. Zij hebben zich in dat verband met name beroepen op de hiervoor in 3.1 onder (v)-(viii) vermelde feiten en omstandigheden. Verder hebben de dochters gesteld dat [verweerster] erflater ertoe heeft gebracht zijn testament ten gunste van haar te wijzigen.
[verweerster] heeft de vorderingen bestreden. Zij heeft betwist dat erflater aan een geestelijke stoornis leed en heeft gesteld dat hij, gezien de verstoorde relatie tussen hemzelf en de dochters, zelf zijn testament wilde wijzigen.
3.3
De rechtbank heeft de primaire vordering afgewezen, maar de subsidiaire vordering toegewezen en voor recht verklaard dat [verweerster] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten kan ontlenen aan het testament. Wat betreft de primaire vordering heeft de rechtbank, kort weergegeven, het volgende overwogen.
Onvoldoende is komen vast te staan dat erflater ten tijde van het opmaken van het testament leed aan een geestelijke stoornis. Tot kort voor zijn overlijden woonde [betrokkene 1] nog zelfstandig thuis en was hij nog altijd als tandarts aan het werk. [verweerster] heeft voorts een groot aantal verklaringen van patiënten in het geding gebracht, waarin staat dat [betrokkene 1] als tandarts nog naar behoren functioneerde, en dat hij helder van geest was.De conclusies van dr. Gilhuis en de door hem geschreven brieven (zie hiervoor in 3.1 onder (vii) en (viii)) houden geen verklaring in van een arts die erflater omstreeks het moment waarop het testament is opgemaakt, wat betreft zijn geestelijke vermogens heeft onderzocht. Uit de hiervoor in 3.1 onder (ix) bedoelde verklaring volgt dat de bij het opmaken van het testament betrokken notarissen geen reden hebben gehad om aan de geestvermogens van erflater te twijfelen. De dochters hebben hun stelling dat [betrokkene 1] ten tijde van het opmaken van zijn testament op 23 mei 2008 niet over zijn geestvermogens beschikte, dus onvoldoende onderbouwd, zodat het door hen gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd (rov. 4.1-4.5).
3.4.1
[verweerster] heeft tegen dit vonnis principaal beroep ingesteld en de dochters voorwaardelijk incidenteel beroep. Het hof heeft in het principale beroep het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van de dochters alsnog afgewezen. Het incidentele beroep werd ongegrond geoordeeld.
3.4.2
Kort samengevat en voor zover in cassatie van belang, heeft het hof in het principale beroep als volgt overwogen.
Het testament is gemaakt door een klaarblijkelijk wilsbekwame erflater, die zorgvuldig door de instrumenterende notaris is voorgelicht en zijn wil herhaaldelijk buiten aanwezigheid van derden aan de notaris (en zijn kantoorgenoten) heeft kenbaar gemaakt. De notaris (en zijn kantoorgenoten) heeft (hebben) verklaard dat [betrokkene 1] een consistente gedragslijn in zijn antwoorden en reacties toonde, en dat zij hem hebben ‘doorgezaagd’. Aldus hebben de notarissen uiterst zorgvuldig gehandeld en voldoende waarborgen ingebouwd om zelf te kunnen beoordelen of de erflater zijn wil kon bepalen en de (rechts)gevolgen van zijn nieuwe uiterste wil kon overzien. (rov. 14-16)
De rechtszekerheid staat eraan in de weg dat een op zichzelf geldige erfstelling buiten toepassing wordt gelaten op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid (rov. 17, eerste alinea).
[verweerster] heeft erflater mogelijk beïnvloed om haar tot zijn erfgename te benoemen. Dit is echter niet een omstandigheid die maakt dat zij niet enig voordeel uit de nalatenschap van erflater zou mogen trekken. Het gaat er om of erflater zijn wil onafhankelijk heeft kunnen vormen. Ook als [verweerster] de familierelatie tussen erflater en zijn kinderen negatief zou hebben beïnvloed, of erflater in enige mate heeft geïsoleerd - hetgeen [verweerster] gemotiveerd heeft bestreden - zijn dit geen feiten of omstandigheden op grond waarvan zij geen voordeel uit de nalatenschap van erflater kan trekken. Het behoort tot het persoonlijke domein van erflater om zich door zijn eigen gevoelens en beweegredenen te laten leiden bij het formuleren van zijn uiterste wil. (rov. 17, tweede alinea)
De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat het testament niet nietig kan worden verklaard wegens een geestelijke stoornis (rov. 24).
3.4.3
In het voorwaardelijk incidentele beroep heeft het hof vooropgesteld dat de dochters tegen het passeren van het door hen gedane bewijsaanbod (slechts) als grief hebben aangevoerd:
“[De dochters] wensen ter onderbouwing van de door hen ingestelde voorwaardelijke grieven 1 tot en met 6 te verwijzen naar hetgeen door hen hieromtrent reeds is gesteld in eerste aanleg. [De dochters] verzoeken uw hof om het door hen in eerste aanleg gestelde hier als integraal ingelast en letterlijk herhaald te beschouwen.”
Een goede procesorde brengt volgens het hof mee dat geïntimeerden exact dienen te formuleren waartegen hun bezwaren zich richten. In het onderhavige geval hebben de dochters uitsluitend verwezen naar hetgeen zij in eerste aanleg hebben gesteld. Ze hebben geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat de rechtbank tot een onjuiste conclusie is gekomen.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het testament van erflater niet nietig kan worden verklaard wegens een geestelijke stoornis.De incidentele grieven slagen niet. (rov. 20-24)
3.5
Onderdeel 2.1.4 is gericht tegen rov. 14-16. Het onderdeel klaagt dat, indien de vaststaande feiten met betrekking tot de medische toestand van erflater niet voldoende zijn om vast te stellen dat erflater dementerend was en niet meer in staat was zijn wil te bepalen, het hof het terzake dienende en gespecificeerde bewijsaanbod van de dochters ongemotiveerd heeft gepasseerd. Onderdeel 2.2.2 is gericht tegen de gronden die het hof in rov. 20-24 heeft aangevoerd om het bewijsaanbod van de dochters te passeren, en met name tegen het oordeel van het hof dat een goede procesorde meebrengt dat de dochters exact dienen te formuleren waartegen hun bezwaren zich richten en dat zij geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben gesteld die meebrengen dat de rechtbank tot een onjuiste conclusie is gekomen.
3.6
Bij de beoordeling van de onderdelen wordt vooropgesteld dat het in dit geval gaat om de vraag of de toentertijd 77-jarige erflater, die iets meer dan twee maanden voor zijn overlijden zijn testament heeft gewijzigd in die zin dat hij een derde - met wie hij geen affectieve relatie had - bevoordeelde ten nadele van zijn dochters, in staat was zijn wil in vrijheid te vormen. De stelplicht en bewijslast van de stelling dat de erflater daartoe niet in staat is, rusten op degene die deze stelling aanvoert. In de regel voldoet de desbetreffende partij aan haar stelplicht door een voldoende onderbouwde medische verklaring in het geding te brengen die deze stelling ondersteunt.
3.7.1
Naar vaste rechtspraak dient aan een grief de eis te worden gesteld dat voor de wederpartij voldoende kenbaar wordt gemaakt tegen welke oordelen van de eerste rechter de grief zich richt, en welke gronden daarvoor bestaan. In een geval waarin is volstaan met een verwijzing naar of herhaling van hetgeen in eerste aanleg is gesteld, hangt het af van de omstandigheden van het geval of aan deze eis is voldaan (vgl. HR 5 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AJ8236, NJ 1993/300). Aangenomen moet worden dat het hof op die eis heeft gedoeld met zijn oordeel in rov. 22 dat geïntimeerden ‘exact’ dienen te formuleren waartegen hun bezwaren zich richten. Voor zover het onderdeel hierover klaagt, faalt het dus.
3.7.2
Bij de beoordeling van de overige klachten van de beide onderdelen wordt vooropgesteld dat, voor zover een grief, zoals in dit geval, is gericht tegen het passeren van een bewijsaanbod in eerste aanleg - en dus mede valt aan te merken als een bewijsaanbod in hoger beroep - (ook) dit bewijsaanbod in hoger beroep voldoende specifiek en terzake dienend moet zijn. In haar algemeenheid valt niet te zeggen wanneer aan deze eisen is voldaan (zie HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270 (OZ Export Planten/ [...] )).
3.7.3
Het in eerste aanleg gedane (en in hoger beroep herhaalde) bewijsaanbod van de dochters hield in dat erflater dementerend was, ten gevolge waarvan hij niet meer tot vrije wilsvorming in staat was. De dochters hebben in dit verband aangeboden zichzelf als partijgetuigen te doen horen, en bovendien nog een aantal personen die familielid, vriend, kennis dan wel patiënt van erflater waren als getuigen en daarnaast de twee neurologen die de cognitieve functies van erflater na 22 juli 2008 hebben onderzocht als deskundigen.De dochters hebben voorts de voormelde verklaringen van de arts Gilhuis, en het ziekenhuisverslag in het geding gebracht.
Door (ook in hoger beroep) uitdrukkelijk bewijs aan te bieden dat erflater dementerend was, ten gevolge waarvan hij niet meer tot vrije wilsvorming in staat was, hebben de dochters tevens aan de op hen rustende, hiervoor in 3.6 genoemde, stelplicht voldaan. Het hof heeft daarom van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven, of zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, door in de gegeven omstandigheden het bewijsaanbod van de dochters stilzwijgend te passeren (zie ook HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9861, NJ 2008/243).
3.7.4
Aan hetgeen hiervoor in 3.7.3 is overwogen, doet niet af dat het in hoger beroep gedane bewijsaanbod, op zichzelf gelezen, niet van een nadere toelichting was voorzien. De door de dochters in eerste aanleg gegeven toelichting op het bewijsaanbod, waarnaar zij in hoger beroep hebben verwezen, was immers, mede gelet op het hiervoor in 3.6 overwogene, voldoende.
3.7.5
De op het vorenstaande gerichte klachten van de onderdelen 2.1.4 en 2.2.2 treffen doel.
3.8
De door de onderdelen 2.1.1, 2.1.2, 2.3 en 2.4 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 juni 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de dochters begroot op € 498,95 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 9 september 2016.
Conclusie 18‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Erfrecht, procesrecht. Vordering tot vernietiging testament. Geestelijke stoornis erflater? Stelplicht en bewijslast; bewijsaanbod in hoger beroep met verwijzing naar stellingen eerste aanleg.
Partij(en)
Zaaknummer: 15/01321
mr. Wuisman
Roldatum: 18 maart 2016
CONCLUSIE inzake:
1. [eiseres 1] ,
2. [eiseres 2] ,
3. [eiseres 3] ,
eiseressen tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
tegen:
[verweerster] ,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan(1.):
- -
i) Op 28 juli 2008 is overleden [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), geboren op [geboortedatum] 1930. Ten tijde van zijn overlijden was hij weduwnaar sedert november 1996 en had hij drie dochters en vijf kleinkinderen.
- -
ii) Tijdens zijn leven was [betrokkene 1] tandarts. Tot aan zijn overlijden woonde [betrokkene 1] zelfstandig in een hem toebehorende woning te [plaats] . Hij oefende in de aan zijn woning grenzende praktijkruimte de tandartsenpraktijk uit.
- -
iii) Verweerster in cassatie (hierna: [verweerster] ), geboren op [geboortedatum] 1951 en gehuwd met [betrokkene 2] , heeft in de jaren 1970-1980 als tandartsassistent in de praktijk van [betrokkene 1] gewerkt. Vanaf 2001 is zij weer in de praktijk komen werken.
- -
iv) [betrokkene 1] heeft in een op 23 mei 2008 ten overstaan van notaris [betrokkene 3] verleden akte (hierna: het testament van 23 mei 2008), naast een gedeeltelijke herroeping van eerdere wilsbeschikkingen, – onder meer – het volgende bepaald:
HOOFDSTUK 2. ERFSTELLING
Erfstelling
Ik benoem [verweerster] (…) onder de hierna vermelde ontbindende voorwaarde, tot mijn enige erfgenaam. Ik bepaal dat wat [verweerster] als enige erfgenaam uit mijn nalatenschap zal verkrijgen, althans wat daarvan bij haar overlijden onverteerd is overgebleven, niet zal toekomen aan haar erfgenamen, maar aan de hierna door mij benoemde verwachters.
Verwachters
Als verwachters van [verweerster] als mijn erfgenaam benoem ik mijn kinderen, ieder voor een gelijk deel.
(…)
HOOFDSTUK 4 LEGATEN
Ik legateer aan ieder van mijn kinderen, ten laste van [verweerster] als mijn erfgenaam, een geldbedrag dat overeenkomt met de helft van de waarde van het versterferfdeel waarop mijn kinderen aanspraak zouden kunnen maken indien ik niet bij testament over mijn nalatenschap had beschikt. (…)
Executeursbenoeming
Ik benoem [verweerster] tevens tot de executeur van mijn nalatenschap. (…) Ik ken de executeur verder het beheer van mijn nalatenschap toe (…).
(…)”
- -
v) In het testament van 15 maart 2006 was [verweerster] eveneens tot executeur van de nalatenschap van [betrokkene 1] benoemd.
- -
vi) [verweerster] heeft de nalatenschap van [betrokkene 1] beneficiair aanvaard.
- -
vii) Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 27 augustus 2009 is [verweerster] met ingang van 28 augustus 2009 ontslagen als executeur in de nalatenschap van [betrokkene 1] . Overeenkomstig een daartoe tussen [eiseressen] en [verweerster] gemaakte afspraak is op 19 mei 2010 aan [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) een onherroepelijke volmacht verleend om als vereffenaar van de nalatenschap van [betrokkene 1] op te treden. [betrokkene 5] heeft de rechtbank rapporten over de omvang en samenstelling van de nalatenschap van [betrokkene 1] doen toekomen.
- -
viii) Na een daartoe van de voorzieningenrechter verkregen verlof hebben [eiseressen] ten laste van [verweerster] conservatoir beslag doen leggen op 22 september 2008 op het onroerend goed te Delft en op 18 november 2008 onder de naamloze vennootschap Fortis Bank (Nederland) N.V.
1.2
Bij dagvaarding van 17 december 2008 en na wijziging van eis bij een akte van 16 februari 2011(2.) hebben [eiseressen] gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) Primair: het testament van 23 mei 2008 nietig verklaart, dan wel vernietigt;
Subsidiair: voor recht verklaart dat [verweerster] aan het testament van 23 mei 2008 geen rechten kan ontlenen en dat gelding heeft en dient te worden uitgevoerd, het testament van 15 maart 2006;
Meer subsidiair:
(a) voor recht verklaart dat de uitvoering van het testament van 23 mei 2008 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
(b) voor recht verklaart dat [verweerster] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde uitvoering van het testament van 23 mei 2008 niet mag verwachten;
(c) de gevolgen van het testament van 23 mei 2008 wijzigt in die zin dat [verweerster] slechts toekomt 5% van de waarde van hetgeen [verweerster] op grond van het testament van 23 mei 2008 als enig erfgenaam zou toekomen, althans een percentage in goede justitie;
- -
ii) [verweerster] veroordeelt [eiseressen] inzage te verschaffen in de omvang (aard en waarde) van de door haar van [betrokkene 1] ontvangen – zowel directe als indirecte – giften/schenkingen, zoals door haar ontvangen sinds 1 augustus 2003;
- -
iii) [verweerster] veroordeelt volledige rekening en verantwoording af te leggen over de periode dat zij als enig erfgenaam en executeur de nalatenschap van [betrokkene 1] heeft beheerd;
- -
iv) Bepaalt dat [verweerster] vanaf de dag van betekening van het vonnis een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan het onder ii en iii gevorderde te voldoen, met een maximum van € 500.000,-.
1.3
[eiseressen] hebben ter onderbouwing van de vorderingen aangevoerd dat het testament van [betrokkene 1] krachtens artikel 3:34 BW voor nietig dient te worden gehouden. Ten tijde van het opmaken van het testament van 23 mei 2008 was [betrokkene 1] als gevolg van een geestelijke stoornis niet meer in staat zijn wil te bepalen, nu uit de verklaringen van de betrokken artsen(3.) volgt dat [betrokkene 1] in de zes maanden voorafgaand aan zijn overlijden dementerend was. Althans, het testament dient te worden vernietigd op grond van art. 4:43 BW wegens een wilsgebrek. [verweerster] heeft door misbruik te maken van de gezondheidssituatie van [betrokkene 1] en van diens onvermogen om zijn eigen belang te dienen [betrokkene 1] ertoe bewogen om enkele weken voor zijn overlijden zijn testament te wijzigen onder benoeming van [verweerster] als enige erfgenaam en executeur. [verweerster] zou [betrokkene 1] hebben doen geloven dat hij met haar getrouwd was en heeft doelbewust [eiseressen] en derden op afstand gehouden, teneinde hem te isoleren van zijn omgeving en in haar invloedssfeer te brengen. Althans, dient vernietiging van het testament te volgen op grond van art. 4:59 BW – bedoeld wordt dat de bevoordeling van [verweerster] in het testament aan haar dient te worden onthouden –, nu [verweerster] gedurende de ziekte van [betrokkene 1] zich jegens hem heeft gedragen als een verzorgend/verplegend persoon als bedoeld in dat artikel. Ook dienen de rechtsgevolgen aan het testament van 23 mei 2008 aan [verweerster] te worden onthouden wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu het gezien de omstandigheden van het geval onaanvaardbaar is dat ten opzichte van haar aan het testament integrale uitvoering wordt gegeven.
1.4
In haar vonnis van 8 juni 2011 overweegt de rechtbank ’s-Gravenhage dat niet voldoende is komen vast te staan dat [betrokkene 1] ten tijde van het opmaken van het testament van 23 mei 2008 leed aan een geestelijke stoornis. Vernietiging op grond van de artikelen 4:43 BW en 4:59 BW acht de rechtbank evenmin mogelijk. De rechtbank is wel van oordeel dat [verweerster] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten kan ontlenen aan de uiterste wilsbeschikkingen die [betrokkene 1] in zijn testament van 23 mei 2008 heeft gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe, kort samengevat het volgende. Uit de door [eiseressen] in het geding gebrachte verklaringen en uit het verhandelde ter zitting blijkt genoegzaam dat de verstandhouding tussen [betrokkene 1] en zijn dochters aanvankelijk goed was, maar dat [verweerster] tussen hen een wig heeft gedreven en zij [betrokkene 1] in de loop van de jaren ook steeds meer is gaan afschermen van familieleden en vrienden, een en ander met het vooropgezette plan om [betrokkene 1] ertoe te bewegen dat hij zijn testament ten nadele van [eiseressen] zou doen wijzigen. Alles afwegende komt de rechtbank tot de slotsom dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [verweerster] als enige erfgenaam van [betrokkene 1] toe te laten. Zij verklaart naar aanleiding van de subsidiaire vordering van [eiseressen] voor recht, dat [verweerster] aan de uiterste wilsbeschikkingen van [betrokkene 1] in het testament van 23 mei 2008 geen rechten kan ontlenen.
1.5
[verweerster] is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Gravenhage. Zij bestrijdt met elf grieven uitgebreid en zeer gedetailleerd de ontzegging aan haar op grond van de redelijkheid en billijkheid van de haar toegekende rechten uit het testament van [betrokkene 1] . Deze grieven worden door [eiseressen] bestreden, terwijl zij – onder de voorwaarde dat het beroep van [verweerster] slaagt – met zes grieven opkomen tegen het vonnis van de rechtbank, voor zover daarin door hen ingestelde vorderingen niet zijn toegewezen, waaronder het niet nietig en vernietigbaar achten van het testament van [betrokkene 1] .
1.6
Bij arrest van 24 juni 2014 heeft het hof, na tot de slotsom te zijn gekomen dat het testament van [betrokkene 1] een rechtsgeldig testament vormt, het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende [eiseressen] bevolen om binnen 14 dagen na datum van het arrest over te gaan tot opheffing van het conservatoire beslag dat zij hebben gelegd op de aandelenportefeuille van [betrokkene 1] alsmede met betrekking tot het woonhuis/praktijk-pand. Het hof is van oordeel dat van wilsonbekwaamheid bij [betrokkene 1] ten tijde van het maken van zijn uiterste wilsbeschikking niet is gebleken (in het kader van het principaal beroep rov. 14 t/m 16 en in het kader van het voorwaardelijk incidenteel beroep rov. 22 t/m 24) en ook niet van onwaardigheid van [verweerster] om uit de nalatenschap voordeel te trekken (rov. 13 en 24). Het hof deelt niet het oordeel van de rechtbank dat de – op zichzelf geldige erfstelling – klaarblijkelijk buiten toepassing moet worden gelaten vanwege de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (rov. 17). Verder is [verweerster] naar het oordeel van het hof niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot het beheer van de nalatenschap, voor zolang zij daarmee belast is geweest (rov. 25 t/m 38)
1.7
[eiseressen] hebben op 24 september 2014 – en daarmee tijdig – beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] hebben voor antwoord tot verwerping van dat beroep geconcludeerd. Partijen hebben vervolgens hun standpunt in cassatie schriftelijk toegelicht, waarna [eiseressen] nog hebben gerepliceerd en [verweerster] heeft gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
In het gedeelte ‘2. Klachten’ van het voorgedragen cassatiemiddel zijn vijf onderdelen (2.1 t/m 2.5) opgenomen, waarvan de onderdelen 2.1 t/m 2.3 subonderdelen kennen. In die onderdelen worden de volgende thema’s aangesneden:
1. wilsonbekwaamheid van [betrokkene 1] (onderdeel 2.1, met name subonderdelen 2.1.3 en 2.1.4, en onderdeel 2.2);
2. onwaardigheid van [verweerster] om voordeel te genieten uit het testament van [betrokkene 1] (subonderdeel 2.1, met name de subonderdelen 2.1.1 en 2.1.2, en onderdeel 2.3);
3. derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (subonderdeel 2.1.5);
4. het afleggen van rekening en verantwoording door [verweerster] als executeur (onderdeel 2.4);
5. opheffing van de beslagen (onderdeel 2.5).
Binnen het verband van de hiervoor genoemde thema’s zullen de in het voorgedragen cassatiemiddel opgenomen klachten hierna worden besproken.
1. wilsonbekwaamheid
2.2
In het kader van aan het principaal appel gewijde beschouwingen staat het hof in de rov. 14, 15 en 16 stil bij de vraag of [betrokkene 1] op de dag van tekenen van het testament wilsbekwaam was. Het komt tot de slotsom dat van wilsonbekwaamheid van [betrokkene 1] bij het maken van de uiterste wil (op 23 mei 2008) niet is gebleken. Het moet ervoor worden gehouden dat het testament de wil van een wilsbekwame erflater weergeeft. Daartoe neemt het hof in aanmerking het uit een brief van de betrokken notaris(4.) blijkende gegeven, dat het tot het ondertekenen door [betrokkene 1] van het testament pas is gekomen nadat drie besprekingen in aanwezigheid van een kandidaat-notaris met hem zijn gevoerd, waarin hij is “doorgezaagd” over zijn motieven, [betrokkene 1] een consistente gedragslijn in zijn antwoorden en reacties toonde en er geen feiten en omstandigheden zijn gebleken waaruit een discrepantie tussen de (uiterste) wil en de verklaring zou kunnen worden afgeleid. In de aan het voorwaardelijk incidenteel appel gewijde rov. 20 t/m 24 komt het hof in de eerste volzin van rov. 24 tot het oordeel, dat de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen dat het testament van [betrokkene 1] niet nietig kan worden verklaard wegens een geestelijke stoornis.
2.3
In cassatie wordt tegen ’s hofs oordeel dat het testament van [betrokkene 1] niet wegens een geestesstoornis bij hem voor nietig kan worden gehouden met name aangevoerd, kort weergegeven, dat de beantwoording van de vraag of een persoon voldoende in staat is zijn wil te bepalen in beginsel een medische aangelegenheid is en in ieder geval niet is voorbehouden aan de notaris, dat [betrokkene 1] twee maanden na het ondertekenen van het testament in een ziekenhuis is overleden en in het verslag van diens verblijf in het ziekenhuis(5.) gewag wordt gemaakt van bij [betrokkene 1] waargenomen verschijnselen als forse atrofie van de brein, ernstig façadegedrag, confabuleren en dementie, terwijl in een brief 9 oktober 2008 van een [betrokkene 1] behandeld hebbende neuroloog aan de raadsvrouw van [eiseressen] staat vermeld: “Gezien de ernst van de geheugenstoornissen, het gebrek aan ziekte inzicht, het gebrek aan oordelingsvermogen, het gebrek aan visueel-spatieel inzicht, allemaal passend bij een matig dementieel syndroom, kom ik tot de conclusie dat patiënt niet handelingsbekwaam was begin 2008” en “Ik acht patiënt 6 maanden voor zijn overlijden niet handelingsbekwaam”.(6.) Een en ander doet, zo wordt betoogd, ’s hofs oordeel onbegrijpelijk zijn. In subonderdeel 2.1.4 wordt als klacht verder aangevoerd dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het uitvoerige bewijsaanbod dat [eiseressen] in hun memorie van antwoord, sub 138 en 139, hebben gedaan en waarbij als te horen getuigen/deskundigen worden genoemd de twee neurologen die [betrokkene 1] hebben behandeld.
2.4
Het hof gaat in de rov. 14 t/m 16 en rov. 20 t/m 24 van het bestreden arrest bij de beoordeling van de vraag van de wilsonbekwaamheid van [betrokkene 1] ten tijde van het ondertekenen van het testament niet met zoveel woorden in op de stellingen van [eiseressen] , voor zover deze met een beroep op stukken van medische aard inhouden een onvermogen van [betrokkene 1] ten tijde van het ondertekenen van het testament om zijn wil te bepalen wegens, kort gezegd, dementie. Ook besteedt het hof niet met zoveel woorden aandacht aan het bewijsaanbod van [eiseressen] Levert dat alles een grond voor cassatie op?
2.4.1
Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende in aanmerking te nemen. De rechtbank heeft in de rov. 4.1 t/m 4.5 van haar vonnis d.d. 8 juni 2011 bij de bespreking van de door [eiseressen] gestelde wilsonbekwaamheid wegens een geestelijke stoornis van [betrokkene 1] wel aandacht besteed aan wat [eiseressen] daaromtrent onder verwijzing naar de overgelegde stukken van medische aard hebben gesteld. In het licht van wat de betrokken notarissen in hun brief van 28 mei 2009 schrijven over hun aanpak van en bevindingen omtrent [betrokkene 1] bij de aanpassing van diens testament in mei 2008 oordeelt de rechtbank dat de gestelde geestelijke stoornis met de medische verklaringen onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank overweegt onder meer: “in dat verband is van belang dat deze artsen [betrokkene 1] eerst na 22 juli 2008 (dus toen hij was opgenomen in het ziekenhuis) hebben onderzocht op zijn cognitieve functies, zodat hun conclusies omtrent de geestelijke gesteldheid van [betrokkene 1] ten tijde van het opmaken van het testament slechts vermoedens zijn en derhalve niet met zekerheid kan worden vastgesteld of en zo ja, in welke mate, [betrokkene 1] mogelijk in mei 2008 dementerend was. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat [betrokkene 1] in de periode voorafgaand aan zijn overlijden al bij artsen onder behandeling was wegens dementie of de ziekte van Alzheimer. (…) Een verklaring van een arts die [betrokkene 1] omstreeks 23 mei 2008 heeft gezien en die hem heeft onderzocht op zijn geestelijk vermogen ontbreekt.” Omdat [eiseressen] hun stelling dat [betrokkene 1] ten tijde van het opmaken van het testament van 23 mei 2008 niet over zijn geestvermogens beschikte onvoldoende hebben onderbouwd, gaat de rechtbank ook aan het door hen gedane bewijsaanbod voorbij.(7.) Het zijn [eiseressen] die de afwijzing door de rechtbank van het beroep op nietigheid van het testament wegens een geestesstoornis bij [betrokkene 1] in appel bestrijden. Dat doen zij met de in het kader van het voorwaardelijk incidenteel appel aangevoerde grief 1. Die grief houdt niet meer in dan dat de rechtbank ten onrechte de primaire vordering van [eiseressen] om het testament van [betrokkene 1] nietig te verklaren dan wel te vernietigen heeft afgewezen. Over het passeren van het in de inleidende dagvaarding gedane bewijsaanbod wordt niet apart geklaagd. Voor de onderbouwing van de grief wordt volstaan met een verwijzing naar hetgeen in eerste aanleg is gesteld. Na erop gewezen te hebben dat [eiseressen] in hun toelichting op de voorwaardelijke grieven exact hadden dienen te formuleren waartegen hun bezwaren zich richten en dat zij geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben gesteld of niet hebben aangegeven op grond waarvan de rechtbank tot een onjuiste conclusie is gekomen, geeft het hof als zijn oordeel dat de rechtbank terecht tot zijn oordeel is gekomen dat het testament van [betrokkene 1] niet nietig kan worden verklaard wegens een geestelijke stoornis. Dit oordeel van het hof komt hierop neer dat het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat oordeel rust, overneemt. Het hof deelt daarmee het oordeel van de rechtbank, dat, gelet op wat de betrokken notarissen in hun brief van 28 mei 2009 schrijven over de gang van zaken rondom de aanpassing van het testament in mei 2008, er niet van voldoende feiten en omstandigheden is gebleken – ook niet met de overgelegde stukken van medische aard – om te kunnen concluderen dat [betrokkene 1] op 23 mei 2008 wegens een geestesstoornis niet bekwaam was om zijn wil omtrent zijn nalatenschap te bepalen, als ook de beslissing van de rechtbank om aan het bewijsaanbod van [eiseressen] voorbij te gaan. Niet kan worden gezegd dat het hof hiermee blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of zijn arrest onvoldoende motiveert. Nu [eiseressen] bij de bestrijding van het oordeel van de rechtbank inzake de beweerde geestesstoornis bij [betrokkene 1] volstaan met enkel te verwijzen naar hetgeen zij in eerste aanleg hebben aangevoerd, kon het hof volstaan met het overnemen van het oordeel van de rechtbank en van de gronden waarop dat oordeel rust.(8.) Die gronden houden mede in dat er geen aanleiding bestaat om [eiseressen] tot bewijslevering ter zake van de door hen gestelde wilsonbekwaamheid toe te laten, nu er niet voldoende concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit het bestaan van die wilsonbekwaamheid op 23 mei 2008 valt af te leiden.
2.4.2
Het feit dat in het kader van het voorwaardelijk incidenteel appel tevergeefs wordt bestreden het overnemen door het hof van het oordeel van de rechtbank dat niet voldoende is komen vast te staan dat [betrokkene 1] ten tijde van het opmaken van het testament op 23 mei 2008 leed aan een geestesstoornis en er ook geen aanleiding bestaat om [eiseressen] tot bewijslevering ter zake toe te laten, brengt mee dat hetgeen het hof in de rov. 14 t/m 16 omtrent de (afwezigheid van een) geestesstoornis bij [betrokkene 1] op 23 mei 2008 overweegt ook niet met succes is te bestrijden. Het daar overwogene sluit aan bij en wordt daardoor mede gedragen door het door het hof met name in rov. 24 overgenomen oordeel van de rechtbank, terwijl dat overnemen van het oordeel van de rechtbank – zoals hiervoor uiteengezet – in cassatie niet met vrucht is te bestrijden.
2.5
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de in cassatie voorgedragen klachten tegen het niet aanvaarden door het hof van nietigheid van het testament wegens een geestesstoornis bij [betrokkene 1] geen doel treffen.
2. onwaardigheid van [verweerster] om voordeel te genieten uit het testament d.d. 23 mei 2008 van [betrokkene 1]
2.6
In artikel 4:3 BW worden vijf gevallen genoemd waarin een persoon van rechtswege onwaardig is om uit een nalatenschap voordeel te trekken. Onwaardigheid houdt in het missen van de bevoegdheid om een voordeel uit een nalatenschap te genieten. Is toch een voordeel genoten dan zal dat ongedaan moeten worden gemaakt. De vaststelling van de onwaardigheid door de rechter kan plaatsvinden op verzoek van een belanghebbende maar ook ambtshalve.(9.)
2.7
Eén van de gevallen van onwaardigheid wordt in artikel 4:3 lid 1 sub d BW omschreven als: “hij die de overledene door een feitelijkheid of door bedreiging met een feitelijkheid heeft gedwongen of belet een uiterste wilsbeschikking te maken.” Blijkens de wetsgeschiedenis is bij het redigeren van dit geval artikel 284 WvSr in aanmerking genomen, waarin gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld op het een ander wederrechtelijk dwingen tot iets te doen, niet te doen of te dulden door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid.(10.) Deze strafrechtelijke achtergrond, die ook de andere in lid 1 van artikel 4:3 BW genoemde gevallen hebben, vormt een aanwijzing dat tot het toepassing geven aan artikel 4:3 lid 1 sub c BW niet te spoedig dient te worden overgegaan. Daarop wijst ook de afwijzing van de suggestie van notariële zijde om de onwaardigheid te verbinden aan het enkele feit dat de onwaardige de erflater gedwongen of belet heeft een uiterste wilsbeschikking te maken. De reactie op deze suggestie luidde: “Ondergetekende zou hierop willen antwoorden dat naar zijn mening met deze formule van de notarissen de sluizen naar aanvechting van erfopvolging op grond van onwaardigheid wel zeer wijd opengezet zou worden. Bij iedere maar gestelde vroegere ideële pressie op de erflater – die er zelf niet meer is om een en ander te weerleggen – zouden processen gevoerd kunnen worden, waarmee de zekerheid van de erfopvolging en van het testament al te zeer zou verminderen.”(11.)
2.8
In eerste aanleg en ook in appel is door [eiseressen] niet met een beroep op artikel 4:3 lid 1 sub c BW gevorderd om [verweerster] onwaardig te verklaren om voordeel te trekken uit het testament van 23 mei 2008 van [betrokkene 1] . Wel is al in de dagvaarding waarmee de procedure bij de rechtbank werd ingeleid, door hen gevorderd om voor recht te verklaren dat [verweerster] geen rechten kan ontlenen wegens de redelijkheid en de billijkheid. Daartoe is door hen aangevoerd, kort gezegd, dat [verweerster] – gebruik makend van de geestesziekte dementie bij [betrokkene 1] – een wig tussen hem en [eiseressen] heeft gedreven en hem van zijn familie- en kennissenkring heeft afgesloten, waardoor hij geheel afhankelijk van haar geraakte, een en ander met het doel en ook met als resultaat dat zij door [betrokkene 1] tot enig erfgenaam van hem is benoemd. Een dergelijke stellingname zou men zich ook bij een beroep op artikel 4:3 lid 1 sub d BW kunnen voorstellen.
2.9
In rov. 13 oordeelt het hof dat appellante niet onwaardig is gebleken om uit de nalatenschap van erflater, [betrokkene 1] , voordeel te genieten. Rov. 13 maakt deel uit van het geheel van overwegingen (5 t/m 18), waarin het hof beoordeelt of de rechtbank tot de beslissing heeft kunnen komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [verweerster] als enige erfgenaam van [betrokkene 1] toe te laten. Kennelijk hebben de stellingen, waarop [eiseressen] hun beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid hebben gebaseerd, het hof ook aanleiding gegeven om na te gaan of te dezen toepassing aan artikel 4:3 lid 1 BW zou zijn te geven, waarbij dan valt te denken aan het daar sub d genoemde geval. Het antwoord waarom het hof van dit laatste geval geen sprake acht, zal in de rov. 14 e.v. moeten worden gezocht. Van belang is, naar het voorkomt, vooral wat het hof, na de vaststelling in rov. 16 dat van wilsonbekwaamheid bij [betrokkene 1] op 23 mei 2008 niet is gebleken, in rov. 17 overweegt. Daar merkt het hof onder meer op:
“Het feit dat appellante erflater mogelijk heeft beïnvloed om haar tot zijn (bezwaarde) erfgename te benoemen is niet een omstandigheid die maakt dat zij niet enig voordeel uit de nalatenschap van erflater zou mogen trekken. Het gaat erom of erflater zijn wil onafhankelijk heeft kunnen vormen. Menig erflater laat zich daarbij ook leiden door zijn relatie met een partner. Eveneens indien zij de familierelatie tussen erflater en zijn kinderen negatief zou hebben beïnvloed, of erflater in enige mate heeft geïsoleerd van zijn vrienden en kennissen – hetgeen appellante gemotiveerd heeft bestreden – zijn dit eveneens geen feiten en omstandigheden op grond waarvan appellante geen voordeel uit de nalatenschap van erflater kan trekken. Het behoort tot het persoonlijke domein van erflater om zich door zijn eigen gevoelens en beweegredenen te laten leiden bij het formuleren van zijn uiterste wil. De notarissen hebben in deze specifieke zaak zorgvuldig getoetst of de verklaring van erflater overeenkwam met hetgeen is beschreven in het testament van erflater. Naar het oordeel van het hof heeft appellante jegens erflater geen handelingen verricht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij op grond van de wet en/of het recht geen voordeel zou kunnen ontlenen aan het testament van erflater.”
Een en ander komt hierop neer dat, gegeven de bij [betrokkene 1] op 23 mei 2008 aanwezig te achten wilsbekwaamheid, hem als bepaler van zijn uiterste wil veel ruimte moet worden gelaten om zich daarbij te laten leiden door bij hem aanwezige gedachten en gevoelens ten aanzien van anderen en dat die ruimte rechtens gerespecteerd dient te blijven, ook al zouden deze gedachten en gevoelens onder beïnvloeding van [verweerster] bij hem zijn gegroeid. Hiermee geeft het hof, naar het voorkomt, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ook niet voor wat artikel 4:3 lid 1 sub d BW betreft. Is iemand bij het opmaken van zijn uiterste wil in staat de betrokken belangen te overzien en af te wegen, dan dient hem grote vrijheid te worden gelaten om zich bij het bepalen van die uiterste wil te laten leiden door bij hem levende gedachten en gevoelens. Het bepalen van die uiterste wil heeft immers betrekking op wat hem ten tijde van het overlijden toebehoort. Het bepalen van de uiterste wil vormt ook overigens een rechtshandeling met een sterk persoonlijk karakter. Voor wat artikel 4:3 lid 1 sub d BW betreft, daar gaat het onder meer om een door feitelijkheden dwingen van een erflater tot het maken van een wilsbeschikking. Het hierboven kort weergegeven gedrag van [verweerster] jegens [betrokkene 1] , waarvan het hof niet dan veronderstellenderwijs is uitgegaan, typeert het hof als een beïnvloeden van [verweerster] van [betrokkene 1] . Dat is niet, althans niet zonder meer gelijk te stellen met een dwingen van [betrokkene 1] tot het maken van een wilsbeschikking van een door [verweerster] gewilde inhoud. In dit verband is van belang dat, zoals hierboven in 2.7 toegelicht, met het toepassing geven aan artikel 4:3 lid 1 sub d BW terughoudendheid is te betrachten.
2.10
Op het bovenstaande stranden de klachten die betrekking hebben op de beweerde onwaardigheid van [verweerster] om voordeel te trekken uit het door [betrokkene 1] op 23 mei 2008 getekende testament.
3. derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
2.11
In subonderdeel 2.1.5 wordt aangevoerd: “Het hof overweegt in rov. 17 dat voor de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid zoals door de rechtbank toegepast geen steun is te vinden in het recht. De rechtszekerheid staat daaraan volgens het hof in de weg nu er sprake is van een wilsbekwame erflater die op zorgvuldige wijze door de notaris is voorgelicht en van vernietigingsgronden niet is gebleken. Anders dan het hof lijkt te overwegen spelen de redelijkheid en billijkheid wel degelijk (ook) een rol in het familierecht en erfrecht.” Hieruit alsmede uit wat in de tweede alinea van subonderdeel 2.1.5 wordt betoogd, valt af te leiden dat in subonderdeel 2.1.5 erover wordt geklaagd dat het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat er in het algemeen geen ruimte is om met een beroep op de redelijkheid en billijkheid de werking van een op zichzelf geldige erfstelling in te perken. Daarmee wordt evenwel, naar het toeschijnt, geen juiste interpretatie van rov. 17 gegeven. Zou het hof de zojuist genoemde rechtsopvatting inderdaad toegedaan zijn geweest dan had het aanstonds de door [verweerster] tegen het redelijkheidsoordeel van de rechtbank gerichte grief gegrond kunnen oordelen. Dat doet het hof echter niet. De tegen het redelijkheidsoordeel van de rechtbank gerichte grief verklaart het hof ongegrond niet dan na mede onderzocht te hebben of in dat wat [eiseressen] omtrent de beïnvloeding door [verweerster] van [betrokkene 1] hebben gesteld aanleiding is te vinden om aan de haar uit het testament van 23 mei 2008 ten deel gevallen bevoordeling te ontzeggen.
2.12
Het in 2.11 gestelde brengt mee dat subonderdeel 2.1.5 geen doel treft, omdat de daarin opgenomen klacht feitelijke grondslag mist.
4. het afleggen van rekening en verantwoording door [verweerster] als executeur
2.13
[eiseressen] hebben in de dagvaarding in eerste aanleg onder meer gevorderd dat [verweerster] volledige rekening en verantwoording aflegt over het beheer dat zij over de nalatenschap heeft gevoerd gedurende de periode dat zij executeur van de nalatenschap was. Die vordering heeft de rechtbank afgewezen zonder een inhoudelijke beoordeling ervan. Die beslissing hebben [eiseressen] met grief 5 uit het voorwaardelijk incidenteel beroep bestreden. Bij de vordering staat het hof stil in het kader van de beschouwingen die het in de rov. 25 t/m 39 wijdt aan het beheer van de nalatenschap van [betrokkene 1] . Ook het hof wijst de vordering af. Het belang van de rekening en verantwoording acht het hof gelegen in de bepaling van de omvang van de erfrechtelijke verkrijgingen van [eiseressen] , te weten de hen toegekende legaten en hun erfdelen als erfgenamen/verwachters. Dat belang acht het hof voldoende afgedekt met de rapporten, die door [betrokkene 5] , de door partijen in onderling overleg aangewezen vereffenaar van de nalatenschap van [betrokkene 1] na het terugtreden van [verweerster] als testamentair-executeur, zijn opgesteld. Deze rapporten bevatten onder meer een onderhandse beschrijving van de boedel per sterfdag en overzichten van daarna opgetreden vermogensmutaties, terwijl [eiseressen] de mogelijkheid hadden om bij de – overigens door hen aanvaarde – boedelbeschrijving kanttekeningen te plaatsen; (zie rov. 33 t/m 38).
2.14
Tegen de afwijzing van de vordering door het hof voeren [eiseressen] aan dat deze afwijzing ten onrechte is, omdat gesteld noch gebleken is dat [eiseressen] hun vordering hebben ingetrokken en zij bij de vordering voldoende belang hebben, nu zij recht op en belang bij vaststelling van hun legitieme portie hebben.
2.14.1
De aangevoerde klacht treft geen doel. Niet wordt gesteld of toegelicht dat de bepaling van de legitieme portie niet kan worden uitgevoerd aan de hand van de informatie in de rapporten van [betrokkene 5] . Anders gezegd, niet wordt aangegeven welk belang [eiseressen] in verband met de bepaling van de legitieme portie nog hebben bij het afleggen van rekening en verantwoording door [verweerster] zelf. Op een ander belang wordt geen beroep gedaan. Het enkele feit dat de vordering niet is ingetrokken impliceert niet de aanwezigheid van een ander voldoende belang. Onder deze omstandigheden doet opgeld artikel 3:303 BW, waarin is bepaald dat zonder voldoende belang aan niemand een rechtsvordering toekomt.
5. opheffing van de beslagen
2.16
In subonderdeel 2.5 wordt opgekomen tegen de beslissing van het hof in rov. 40 jo. het dictum dat de door [eiseressen] gelegde beslagen dienen te worden opgeheven (en ook tegen de veroordeling van [eiseressen] in de proceskosten en de vernietiging van het vonnis van de rechtbank in het dictum). Deze beslissingen worden op geen andere grond bestreden dan op de grond dat van één of meer in de andere (sub)onderdelen aangevoerde klachten slagen. Nu dit laatste zich niet voordoet, treft ook subonderdeel 2.5 geen doel.
slotsom
2.17
Nu geen van de aangevoerde klachten doel treffen, komt het cassatieberoep voor verwerping in aanmerking.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑03‑2016
. Alleen in het B-dossier aanwezig. In de akte zijn de meer subsidiaire vorderingen toegevoegd.
. Gedoeld wordt op medische verklaringen, waaruit de rechtbank in haar vonnis d.d. 8 juni 2011 op blz. 4 en 5 citeert.
. Van de zijde van [verweerster] in eerste aanleg in het geding gebracht als productie 6 bij een brief d.d. 27 juni 2009 aan de Rechtbank ’s-Gravenhage.
. Van de zijde van [eiseressen] in eerste aanleg in het geding gebracht als productie 46 bij brief d.d. 26 juni 2009 aan de Rechtbank ’s-Gravenhage.
. Van de zijde van [eiseressen] als productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg in het geding gebracht.
. Dat in eerste aanleg gedane bewijsaanbod – zie de inleidende dagvaarding, blz. 49 t/m 54 – stemt, voor zover van belang voor het thema van de geestesstoornis van [betrokkene 1] , geheel overeen met het bewijsaanbod dat [eiseressen] in hun memorie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel, blz. 37 t/m 43 hebben gedaan.
. Zie in dit verband Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-Van Gent, 2012, nrs. 118, 119 en 120. Zie ook HR 18 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0376, NJ 1991, 821, rov. 3.2, waarin de Hoge Raad een klacht dat de rechtbank ten onrechte voor de verwerping van drie grieven volstond met het overnemen van het oordeel van de kantonrechter verwierp met de overweging: “De klacht faalt omdat de rechtbank – niet onbegrijpelijk – in de voormelde grieven geen andere stellingen of verweren heeft gelezen dan reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en verworpen, zodat zij kon volstaan met het overnemen van de beslissing van de kantonrechter en de overwegingen die de kantonrechter daaraan ten grondslag had gelegd.”
. Zie over de onwaardigheid om voordeel uit een nalatenschap te trekken meer Asser/Perrick, 4*, 2013, nr. 24 e.v.
. Zie Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, Van der Burght c.s., blz. 90.
. Zie Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, Van der Burght c.s., blz. 95.
Beroepschrift 23‑12‑2014
HERSTELEXPLOOT
Dossiernummer: 90014059/hc
Vandaag, de [drieëntwintigste december] tweeduizendveertien;
Heb ik,
[Linda de Lucia-Belonje als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Christine Wilhelmina Bakhuis-van Kesteren, gerechtsdeurwaarder gevestigd en kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Koninginnegracht 23;]
op verzoek van:
- 1.
mevrouw [eiseres 1], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente];
- 2.
mevrouw [eiseres 2], wonende te [woonplaats], en
- 3.
mevrouw [eiseres 3], wonende te [woonplaats],
eiseressen tot cassatie, allen te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28 ten kantore van Alt Kam Boer Advocaten, van wie mr H.J.W. Alt advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door mijn requiranten alszodanig in na te melden cassatieprocedure wordt gesteld en hen als zodanig daarin zal vertegenwoordigen;
onder uitdrukkelijke instandhouding van de door L. de Lucia-Belonje,
(t.k.-) gerechtsdeurwaarder te 's‑Gravenhage op 24 september 2014 betekende dagvaarding;
1e AAN:
mevrouw [gerekwireerde], wonende te [woonplaats], hierna te noemen gerekwireerde, voor wie in hoger beroep als (proces)advocaat is opgetreden mr. N. Roodenburg (WL advocaten) kantoorhoudende te 2594 AW 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg 50, aldaar aan laatstgemeld adres op voet van artikel 63 Rv mijn exploot doende en afschrift dezes latende aan:
[mevrouw D. Rothe, aldaar werkzaam]
AANGEZEGD:
dat bij het door L. de Lucia-Belonje, (t.k.-) gerechtsdeurwaarder te 's‑Gravenhage aan gerekwireerde op verzoek van [eiseres 1], [eiseres 2] en [eiseres 3] voornoemd als eiseressen betekend exploot van dagvaarding in cassatie d.d. 24 september 2014, gerekwireerde is gedagvaard om op vrijdag de twaalfde december tweeduizendveertien, des voormiddags te tien (10.00) uur, niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zittinghoudende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
dat is verzuimd de uitgebrachte dagvaarding aan te brengen ter rolle van twaalf december tweeduizenveertien;
dat mijn verzoek(st)er dit gebrek herstelt met een nieuwe oproep met bekwame spoed;
2e mevrouw [gerekwireerde], mijn exploot doende als hiervoor is vermeld,
OPGEROEPEN
om op vrijdag de twintigste maart tweeduizendvijftien, des voormiddags te tien (10.00) uur, niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zittinghoudende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE ALSDAN TE HOREN EIS DOEN EN CONCLUDEREN
zoals in de dagvaarding bij exploot van L. de Lucia-Belonje, (t.k.-) gerechtsdeurwaarder te 's‑Gravenhage d.d. 24 september 2014 aan gerekwireerde betekend, is beschreven.
De kosten van dit exploot zijn € 61,33 en blijven voor rekening van verzoek(st)er.
(t.k.-) gerechtsdeurwaarder
Beroepschrift 24‑09‑2014
Heden, de vierentwintigste september tweeduizendveertien (2014), ten verzoeke van:
- 1.
Mevrouw [eiseres 1], wonende te [woonplaats];
- 2.
Mevrouw [eiseres 2], wonende te [woonplaats], en
- 3.
Mevrouw [eiseres 3], wonende te [woonplaats],
eiseressen tot cassatie, allen te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28, ten kantore van Alt Kam Boer advocaten, van wie mr. H.J.W. Alt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door mijn requiranten als zodanig in na te melden cassatieprocedure wordt gesteld en hem als zodanig daarin zal vertegenwoordigen;
Heb ik,
[Linda de Lucia-Belonje als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Christine Wilhelmina Bakhuis-van Kesteren, gerechtsdeurwaarder gevestigd en kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Koninginnegracht 23;]
AAN:
Mevrouw [verweerster], wonende te [woonplaats], voor wie in hoger beroep als (proces)advocaat is opgetreden mr. N. Roodenburg (WL advocaten) kantoorhoudende te (2594 AW) 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg 50, aldaar op de voet van artikel 63 Rv mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan:
[mevrouw S. Overdevest]
aldaar werkzaam
AANGEZEGD:
dat mijn requiranten bij deze beroep in cassatie instellen tegen het arrest van 24 juni 2014 van het Gerechtshof Den Haag, gewezen onder nummer 200.095.685 /01 tussen verweerster in cassatie als appellante in het principaal appel en verweerster in het incidenteel appel en requiranten als verweersters in het principale appel en appellanten in het incidentele appel.
en dat:
- a.
indien verweerster in cassatie advocaat bij de Hoge Raad stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad verstek tegen verweerder in cassatie verleent en diens recht om in cassatie verweer te voeren dan wel om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van verweerster in cassatie een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: op http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Tarieven-griffierecht/Pages/default.aspx of op www.kbvg.nl/griffierechtentabel
- d.
van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel:
- 2.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en met domiciliekeuze als voormeld, de gerequireerde:
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de twaalfde december tweeduizendveertien (2014) des voormiddags te tien uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad de Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zitting houdende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TEN EINDE:
namens mijn requiranten tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het Hof bij het te dezen bestreden arrest van 24 juni 2014, gewezen onder nummer 200.095.685/01 heeft overwogen en beslist gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld -hier als herhaald en ingelast te beschouwen -, ten onrechte om één of meer van de navolgende — zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
1. Kern van de zaak en het geding in feitelijke instanties
1.1
Op 28 juli 2008 is overleden de heer [betrokkene 1] (hierna: erflater), geboren op [geboortedatum] 1930, De heer [betrokkene 1], hierna ook aangeduid als ‘erflater’ had drie dochters, [eiseres 1], [eiseres 2] en [eiseres 3], (eiseressen tot cassatie sub 1, resp. 2 en 3, hierna ook aangeduid als [eiseressen] c.s.) en vijf kleinkinderen. Erflater was weduwnaar van mevrouw [naam 1] (overleden op 17 november 1996).1. Tijdens zijn leven was erflater tandarts. Tot aan zijn overlijden woonde erflater zelfstandig in zijn woning aan de [a-straat 1] in [a-plaats], alwaar hij eveneens zijn tandartspraktijk uitoefende in de aan zijn woning grenzende praktijkruimte.2.
1.2
[verweerster], geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats], heeft in de jaren 1970–1980 als tandartsassistent in de praktijk van erflater gewerkt. Vanaf 2001 is zij weer in de praktijk komen werken. [verweerster] is gehuwd met de heer [betrokkene 2].3. De rechtbank heeft in r.o. 4.14 t/m 4.24 vastgesteld dat de rol van [verweerster] (ondanks dat zij met [betrokkene 2] getrouwd was) zodanig was in het privé leven van erflater en dat zij hem zodanig heeft afgeschermd van zijn sociale leven dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij voordeel trekt van het vlak voor zijn dood door erflater ten gunste van haar gewijzigde testament.4.
Testament en nalatenschap van erflater
1.3.
Bij akte verleden op 23 mei 2008 (hierna: het testament van 23 mei 2008) ten overstaan van notaris mr. [betrokkene 3] heeft erflater — onder meer — het volgende bepaald:
‘(…) Gedeeltelijke herroeping
Ik handhaaf ongewijzigd alle legaten die ik bij de akte op vijftien maart tweeduizend zes (…) heb gemaakt (…). Alle andere door mij bij die akte en eerdere notariële akten door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen worden door mij bij deze herroepen. (…)
Hoofdstuk 3. Erfstelling
Erfstelling
ik benoem mevrouw [verweerster] (…) onder de hierna vermelde ontbindende voorwaarde, tot mijn enige erfgenaam. Ik bepaal dat wat mevrouw [verweerster] als enig erfgenaam uit mijn nalatenschap zal verkrijgen, althans wal daarvan bij haar overlijden onverteerd is overgebleven, niet zal toekomen aan haar erfgenamen, maar aan de hierna door mij benoemde verwachters.
Verwachters
Als verwachters van mevrouw [verweerster] als mijn erfgenaam benoem ik mijn kinderen, ieder voor een gelijk deel.
(…)
Hoofdstuk 4 legaten
Ik legateer aan ieder van mijn kinderen, ten laste van mevrouw [verweerster] als erfgenaam, een geldbedrag dat overeenkomt met de helft van de waarde van het versterferfdeel waarop mijn kinderen aanspraak zouden kunnen maken indien ik niet bij testament over mijn nalatenschap had beschikt.
(…)
Executeursbenoeming
Ik benoem mevrouw [verweerster] tevens tot de executeur van mijn nalatenschap. (…) ik ken de executeur verder het beheer van mijn nalatenschap toe (…)’5.
1.4
[verweerster] heeft de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.6.
1.5
Bij beschikking van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 27 augustus 2009 is [verweerster] met ingang van 28 augustus 2009 ontslagen als executeur in de nalatenschap van erflater, welke beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.7.
Gezondheidstoestand van erflater
1.6
Op 22 juli 2008 — dus twee maanden na het opstellen van het bewuste testament — is erflater opgenomen in het ziekenhuis Reinier de Graaf Groep, locatie Reinier de Graaf Gasthuis, alwaar hij op 28 juli 2008 in het bijzijn van [eiseressen] c.s. is overleden. In het verslag van het ziekenhuis is onder meer het volgende opgenomen:
‘23/7/08:
Al jaren cardiale klachten. (…)
(…)
CT-schedel: forse [atrofie] van het brein8. geen bloeding of (voorlopig verslag) infarct.
(…)
Tijdens gesprek patiënt: weet niet waarom opgenomen — gaf aan dat hij van dochters moest, maar geen klachten had. Later zij hij dat hij door benauwdheid hier op de afdeling is gekomen. Laatste tijd slecht gegeten en gedronken. Kookt zelf niet, nooit. Loopt de laatste tijd slechter. Merkt zelf wel verward is geweest. Er is volgens hem nu niets aan de hand Heeft ernstig façade gedrag9. + confabuleert10. over bijna alles. Heeft goed contact volgens hem met dochters, regelmatig contact. Vindt dit prettig. Wordt verzorgd door mw. [verweerster]. Geeft aan dat zij geen liefdesrelatie hebben maar dat zij assistente is en een goede vriendin.(…)’11.
1.7
In een brief van dr. H.J. Gilhuis, neuroloog, van 28 augustus 2008 aan de huisarts van de heer [betrokkene 1] is onder meer het volgende opgenomen:
‘(…)
Bovengenoemde patiënt werd op 23-7-2008 op de GCU van de Reinier de Graaf Groep, locatie Delft gezien i.v.m. cognitieve functiestoornissen.12.
(…)
Conclusie, Multi-infarct dementie bij gegeneraliseerd vaatlijden en atriumfibrilleren.13.
Bespreking: (…) Gezien de ernst van de afwijkingen hij neurologisch onderzoek en op de ct scan cerebrum14., zijnde afwijkingen minstens 2–3 jaar aanwezig.’15.
1.8
In een brief van de dr. H.J. Gilhuis van 9 oktober 2008 aan mr. Ossentjuk is — voor zover relevant — het volgende opgenomen:
(…)
Antwoord vraag 1:
Compos mentis betekent helder. Patiënt was helder, doch dementieel Zoals reeds in ons schrijven staat aangegeven kan er gezien de anamnese en afwijking bij aanvullend onderzoek er vanuit gegaan worden dat deze afwijkingen al enige jaren bestonden. Gezien de ernst van de geheugenstoornissen, het gebrek aan ziekte inzicht, het gebrek aan oordelingsvermogen, het gebrek aan visueel-spatieel inzicht, allemaal passend bij een matig dementieel syndroom, kom ik tot de conclusie dat patiënt niet handelingsbekwaam was begin 2008.16.
1.9
In een brief van mrs. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] van 28 mei 2009 aan mr. Jol, is onder meer opgenomen:
‘(…)
In totaal zijn er met de heer [betrokkene 1] drie besprekingen bij ons op kantoor gevoerd Deze besprekingen zijn gedaan in aanwezigheid van een kandidaat-notaris, maar overigens zonder aanwezigheid van anderen.
De eerste bespreking werd gevoerd door de heer [betrokkene 4], de beide andere besprekingen door de heer [betrokkene 3]. Dat de heer [betrokkene 4] niet die gesprekken heeft gevoerd is gelegen in het feit dat hij de heer [betrokkene 1] via de plaatselijke Rotary ook in de persoonlijke sfeer goed kende en ook zelf maar de schijn van professioneel onvoldoende afstand of onafhankelijkheid wilde voorkomen.
De persoon, zijn situatie, motieven en inhoudelijke wensen voor het testament waren voor ons reden om de grootst mogelijke zorgvuldigheid te betrachten bij het maken van het nieuwe testament. Dit heeft, naast het voorgaande, met name vorm gekregen in het tegen het ‘doorzagen’ aan door te spreken en te vragen op deze punten. In alle gesprekken toonde de heer [ betrokkene 1] een consistente gedragslijn in zijn antwoorden en reacties. Verder gaf hij in zij antwoorden en reacties er blijk van de gevolgen van het nieuwe testament te overzien en te doorzien.
Samenvattend kunnen wij stellen en bevestigen dat in onze waarneming de heer [betrokkene 1] zijn verklaringen zoals juridisch vastgelegd in het nieuwe testament heeft gewild. Er zijn ons in de gesprekken geen feiten of aanwijzingen gebleken waaruit een discrepantie tussen de (uiterste) wil en de verklaring zou kunnen worden afgeleid
(…)’17.
1.10
In het half jaar voor zijn overlijden was erflater — in ieder geval wekelijks — onder behandeling van een fysiotherapeut.
1.11
Zakelijk weergegeven hebben [eiseressen] c.s. — na wijziging eis — in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:18.
- (i)
primair het testament van 23 mei 2008 nietig verklaart, dan wel vernietigt; subsidiair verklaart voor recht dat [verweerster] aan het testament van 23 mei 2008 geen rechten kan ontlenen en verklaart voor recht dat gelding heeft en dient te worden uitgevoerd, het testament van 15 maart 2006; meer subsidiair
- (a)
verklaart voor recht dat de uitvoering van het testament van 23 mei 2008 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
- (b)
verklaart voor recht dat [verweerster] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde uitvoering van het testament van 23 mei 2008 niet mag verwachten;
- (c)
de gevolgen van het testament van 23 mei 2008 wijzigt in die zin dat [verweerster] slechts toekomt 5% van de waarde van hetgeen [verweerster] op grond van het testament van 23 mei 2008 als enig erfgenaam zou toekomen, althans een percentage in goede justitie;
- (ii)
[verweerster] veroordeelt [eiseressen] c.s. inzage te verschaffen in de omvang (aard en waarde) van de door haar van erflater ontvangen — zowel directe als indirecte — giften/schenkingen, zoals door haar ontvangen sinds 1 augustus 2003;
- (iii)
[verweerster] veroordeelt volledige rekening en verantwoording af te leggen over de periode, dat zij als enig erfgenaam en executeur de nalatenschap van erflater heeft beheerd;
- (iv)
bepaalt dat [verweerster] vanaf de dag van betekening van het vonnis een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan het onder ii en iii gevorderde te voldoen, met een maximum van € 500.000,-;
- (v)
[verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van beslaglegging, alsmede in de feitelijke kosten van de door [eiseressen] c.s. ingeschakelde derden en deskundigen, nader op te maken bij staat.
1.12
[eiseressen] c.s. hebben daartoe — samengevat — het volgende aan hun vorderingen ten grondslag gelegd.19.
Nietigheid testament wegens geestelijke stoornis (primaire vordering onder (1))
Erflater was ten tijde van het opmaken van het testament van 23 mei 2008 als gevolg van een geestelijke stoornis niet meer in staat zijn wil te bepalen. Uit de verklaringen van de betrokken artsen volgt dat erflater in de zes maanden voorafgaand aan zijn overlijden dementerend was. Aangezien de stoornis erflater een redelijke waardering van zijn belangen — zijn belang om zijn dochters op een goede en juiste wijze te bedenken — belette, ontbrak bij erflater ten tijde van het wijzigen van zijn testament een met zijn verklaring overeenstemmende wil.
Vernietiging testament op grond van artikel 4:43 BW (primaire vordering onder (i))
[verweerster] heeft misbruik gemaakt van de situatie van erflater en heeft hem bewogen om enkele weken voor zijn overlijden zijn testament te wijzigen onder benoeming van [verweerster] als enig erfgenaam en executeur. [verweerster] heeft erflater doen geloven dat hij met haar getrouwd was en heeft doelbewust [eiseressen] c.s. en derden op afstand gehouden, teneinde hem te isoleren van zijn omgeving en in haar invloedssfeer te brengen. [eiseressen] c.s. verwijzen in dit verband naar de reportage in het televisieprogramma Zembla van 23 januari 2006 over financieel misbruik van ouderen en naar de Kamervragen die naar aanleiding van deze uizending zijn gesteld.
Vernietiging testament op grond van artikel 4:59 BW(primaire vordering onder (i))
Gedurende de ziekte van erflater heeft [verweerster] zich gedragen als een persoon als bedoeld in artikel 4:59 BW. [verweerster] had immers ten opzichte van erflater een vertrouwenspositie en was eveneens als zijn geestelijk verzorger aan merken. Gelet op de ratio van het bepaalde in artikel 4:59 BW — het voorkomen van misbruik van een verworven vertrouwenspositie — is het testament van 23 mei 2008 op grond van artikel 4:62 BW vernietigbaar, aldus nog steeds [eiseressen] c.s.
Onthouden rechtsgevolg testament wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding testament (subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen onder (i))
Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan [verweerster] geen rechten ontlenen aan het testament van 23 mei 2008, dan wel is het gelet op de omstandigheden van het geval onaanvaardbaar indien daaraan integrale uitvoering wordt gegeven, althans mag [verweerster] geen ongewijzigde instandhouding daarvan verwachten. Daartoe zijn volgens [eiseressen] c.s. onder meer de volgende omstandigheden van belang:
- —
de wijze waarop de (geestelijke) gezondheid van de beer [betrokkene 1] in de loop der jaren verslechterde;
- —
de wijzigingen die zich in het leven van erflater hebben voorgedaan nadat [verweerster] in zijn leven is verschenen;
- —
[verweerster] heeft erflater van haar afhankelijk gemaakt;
[verweerster] heeft erflater en zijn dochters uit elkaar gedreven en ook anderen buiten het leven van erflater gehouden;
- —
de wijze waarop [verweerster] heeft bewerkstelligd dat de beer [betrokkene 1] zijn testament ten gunste van [verweerster] heeft gewijzigd.
Verschaffen van inzage in de omvang van de giften/schenkingen (vordering onder onder ii)
Erflater heeft een groot aantal zaken aan [verweerster] geschonken en daarnaast heeft [verweerster] zich de bankpassen van erflater toegeëigend en hiervan misbruik gemaakt. Indien het testament van 23 mei 2008 nietig worden verklaard, dan wel wordt vernietigd, alsook indien het testament wel in stand blijft, is van belang vast te stellen wat de omvang is van de door erflater — en de door [verweerster] eigenhandig — gedane giften en schenkingen aan [verweerster].
Rekening en verantwoording (vordering onder iii)
Ingeval het testament nietig wordt verklaard, dan wel wordt vernietigd, is het voor [eiseressen] c.s. in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van belang informatie te verkrijgen met betrekking tot het door [verweerster] verrichtte beheer over de periode dat zij enig erfgenaam en executeur over de nalatenschap van erflater was.
1.13
[verweerster] voert — samengevat — in eerste aanleg als volgt verweer.20.
Ten aanzien van de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vordering onder rov. 3.1 onder (i)
- —
Er is geen sprake van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW. Erflater was voor zijn overlijden niet onder medische behandeling en hij kon zijn beroep als tandarts nog naar behoren uitoefenen.
- —
In tegenstelling tot [eiseressen] c.s. stellen, was de verstandhouding tussen erflater en [eiseressen] c.s. niet goed en erflater wilde dan ook zelf geen contact meer met zijn dochters, ook geen telefonisch contact Erflater vertrouwde zijn dochters niet meer. Nadat erflater in 2006 vernam dat [eiseressen] c.s. erop uit waren om hem — buiten zijn medeweten om — wilsonbekwaam wilden laten verklaren, besloot erflater zijn testament te wijzigen. [eiseressen] c.s. hebben de wijziging van het testament dus zelf veroorzaakt.
- —
[verweerster] betwist dat zij erflater zou hebben geïsoleerd van zijn omgeving. [verweerster] heeft erflater juist aangemoedigd contacten te onderhouden.
- —
[verweerster] betwist dat zij misbruik heeft gemaakt van de situatie van erflater. Erflater wilde immers zelf zijn testament wijzigen en bovendien valt niet in te zien dat een zelfstandig gevestigd tandarts als erflater zich door zijn assistent zou laten beïnvloeden.
- —
Het bepaalde in artikel 4:59 BW mist in dit geval toepassing aangezien erflater niet ziek of hulpbehoevend was en [verweerster] geen beroepsbeoefenaar is op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
Ten aanzien van vordering tot inzage in omvang giften/schenkingen.
- —
Erflater en [verweerster] gaven elkaar regelmatig cadeaus met verjaardagen en feestdagen, maar dit is niet vreemd als je goede vrienden van elkaar bent.
- —
Het is juist dat [verweerster] regelmatig met de bankpas van erflater 900,- heeft gepind, maar [betrokkene 1] telde dit geld altijd na (zie verklaring d.d. 27 maart 2008. productie 5 van [verweerster]) en [verweerster] heeft hiervan geen bedragen ontvangen. Daarbij is van belang dat erflater er tijdens zijn leven dure hobby's (goochelen) op na hield en dal hij al voordat [verweerster] in de praktijk kwam een groot uitgavenpatroon had.
- —
[verweerster] ontving voor haar verdiensten geen salaris of contanten, maar mocht in ruil daarvoor mee op vakantie met erflater.
1.14
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [verweerster] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten kan ontlenen aan de uiterste wilsbeschikkingen die erflater in zijn testament van 23 mei 2008 heeft gemaakt en [verweerster] in de proceskosten veroordeeld.
1.15
[verweerster] heeft daartegen geappelleerd. [eiseressen] c.s. hebben daartegen voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
1.16
Het hof heeft het principale appel gehonoreerd en het voorwaardelijk incidentele appel verworpen met een kostenveroordeling ter zake van de beide instanties.
1.17
[eiseressen] c.s. kunnen zich niet met deze uitspraak verenigen en voeren daartegen de navolgende klachten aan.
2. Klachten
2.1
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt is onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof in r.o. 11 t/m 18, waarin het hof onder meer overweegt dat (nummering door mij-HJWA):
- (1)
de notaris(sen) — waaronder de instrumenterende notaris- in deze uiterst zorgvuldig heeft gehandeld en voldoende waarborgen heeft ingebouwd om zelf genoegzaam te kunnen beoordelen of de erflater zijn wil kon bepalen en de (rechts)gevolgen van zijn nieuwe uiterste wil kon overzien21.,
- (2)
van wilsonbekwaamheid van erflater bij het maken van zijn uiterste wil is niet gebleken, het testament met zorgvuldige inachtneming van de hiervoor omschreven waarborgcriteria en buiten aanwezigheid van derden tot stand gekomen22., zodat
- (3)
het er dan ook voor worden gehouden dat het testament de wil van een wilsbekwame erflater weergeeft23. en dat
- (4)
naar het oordeel van het hof een beroep op de redelijkheid en billijkheid, zoals door de rechtbank gehonoreerd, geen steun vindt in het recht omdat de rechtszekerheid daaraan naar in de weg staat24.,
- (5)
nu er sprake is van een uiterste wil gemaakt door een klaarblijkelijk wilsbekwame erflater, die zorgvuldig door de instrumenterende notaris is voorgelicht en zijn wil meermalen buiten aanwezigheid van derden aan tie notaris (en zijn kantoorgenoten) heeft kenbaar gemaakt25. en
- (6)
overigens van vernietigingsgronden niet is gebleken.26.
- (7)
Het feit dat appellante erflater mogelijk heeft beïnvloed om haar tot zijn (bezwaarde) erfgename te benoemen is niet een omstandigheid die maakt dat zij niet enig voordeel uit de nalatenschap van erflater zou mogen trekken. Het gaat erom of erflater zijn wil onafhankelijk heeft kunnen vormen. Menig erflater laat zich daarbij ook leiden door zijn relatie met een partner. Eveneens indien zij de familierelatie tussen erflater en zijn kinderen negatief zou hebben beïnvloed, of erflater in enige mate heeft geïsoleerd van zijn vrienden en kennissen — hetgeen appellante gemotiveerd heeft bestreden — zijn dit eveneens geen feiten en omstandigheden op grond waarvan appellante geen voordeel tilt de nalatenschap van erflater kan trekken. Het behoort tot het persoonlijke domein van erflater om zich door zijn eigen gevoelens en beweegreden te laten leiden bij het formuleren van zijn uiterste wit. De notarissen hebben in deze specifieke zaak zorgvuldig getoetst of de verklaring van erflater overeenkwam met hetgeen is beschreven in het testament van erflater.27.
- (8)
Naar het oordeel van het hof heeft appellante jegens erflater geen handelingen verricht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij op grond van de wet en/of het recht geen voordeel zou kunnen ontlenen aan het testament van erflater.28.
- (9)
Het feit dat de relatie tussen appellante en geïntimeerden verstoord was en is brengt eveneens niet mede dat appellante geen voordeel kan trekken uit het testament van erflater. Indien dit wet het geval zou kunnen zijn, is dit in strijd met de fundamentele uitgangspunten van het erfrecht. Erflater, bepaalt wie vat krijgt uit zijn nalatenschap en niet zijn kinderen of anderen.29.
- (10)
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de grief van appellante doel treft.30.
alsmede r.o. 21 t/m 24, 32 t/m 40, r.o. 42, r.o. 43 en het dictum, om navolgende, ook in onderling verband te lezen, redenen.
2.1.1
Vooropgesteld zij dat artikel 4:43 BW eerste lid inderdaad bepaalt dat een uiterste wilsbeschikking niet vatbaar is voor vernietiging op de grond dat zij door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen. De overige wilsgebreken zijn daarentegen onverkort van toepassing.31. Daarnaast dient de rechter ambtshalve te toetsen of een partij niet onwaardig is om uit een nalatenschap voordeel te trekken. Blijkens r.o. 13 heeft het hof dat ook gedaan, zij het rechtens onjuist en volstrekt, ongemotiveerd. Zie hieromtrent hierna onderdeel 2.1.2.
Blijkens r.o. 1 gaaf het hof van de door de rechtbank vastgestelde feiten uit — voor zover daartegen geen grief is gericht -.Nu de grieven van [verweerster] de rechtsoverwegingen betreffen vanaf r.o. 4.1332. en de feitenvaststelling door de rechtbank loopt tot en met r.o. 3.6 en [eiseressen] c.s. in voorwaardelijk incidenteel appel evenmin over die feitenvaststelling hebben geklaagd, is het hof dus uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals door de rechtbank vastgesteld en dus met name ook van de r.o. 2.12 t/m 2.14, die hierboven (met in de voetnoten een toelichting op de medische terminologie) in punt 1.6 t/m 1.8 zijn geciteerd. Daaruit volgt dat er twee maanden na.het.opstellen van het gewraakte testament is geconstateerd dat er bij erflater sprake is van:
- —
een forse atrofie (r.o. 2.12), dat wil zeggen forse afsterving van het brein;
- —
ernstig façadegedrag (r.o. 2.12) (=het proberen te verbloemen van geheugenstoornissen);
- —
confabuleren (= het vertellen van gefantaseerde verhalen) over bijna alles (r.o. 2.12);
- —
cognitieve functie stoornissen (= stoornissen in de informatieverwerking) (r.o. 2.13);
- —
dementie (r.o. 2.3);
- —
afwijkingen die gezien de ernst van daarvan bij neurologisch onderzoek op de ct scan cerebrum (= grote hersenen), minstens 2–3 jaar aanwezig zijn;
In r.o. 2.14 stelt de rechtbank vervolgens vast dat dr. Gilhuis aan mr. Ossentjuk heeft geschreven over erflater (onderstreept door mij-HJWA):
‘Antwoord vraag 1:
Compos mentis betekent helder. Patiënt was helder, doch dementieel Zoals reeds in ons schrijven staat aangegeven kan er gezien de anamnese en afwijking bij aanvullend onderzoek er vanuit gegaan worden dat deze afwijkingen al enige jaren bestonden. Gezien de ernst van de geheugenstoornissen, het gebrek aan ziekte inzicht, het gebrek aan oordelingsvermogen, het gebrek aan visueel-spatieel inzicht, allemaal passend bij een matig dementieel syndroom, kom ik tot de conclusie dat patiënt niet handelingsbekwaam was begin 2008. (…).’
Het e.e.a. betekent dat erflater in juli 2008 al dement was en dat die dementie, al enige jaren aan de gang was. Indien dit wordt gecombineerd met de in r.o. 17 en 18 door het hof in het midden gelaten omstandigheden (zie hierboven punt (7) en (9), in het bijzonder het beïnvloeden van erflater en het isoleren van zijn familie33. — waarvan derhalve in cassatie als hypothetisch feitelijke grondslag moet worden uitgegaan, om hem vervolgens te bewegen om zijn testament ten gunste van [verweerster] te laten, wijzigen dat dit moet worden gekwalificeerd als een feitelijkheid als bedoeld in artikel 4:3 lid 1 aanhef sub d BW. Het hof had dit ambtshalve moeten toetsen en zo nodig ex artikel 25 Rv de rechtsgronden moeten aanvullen. Dit wordt nader uitgewerkt in onderdeel 2.1.2. Dit vitiëert ook de laatste volzinnen van r.o. 17, waarin het hof:
‘(…) Het behoort tot het persoonlijke domein van erflater om zich door zijn eigen gevoelens en beweegreden te laten leiden bij het formuleren van zijn uiterste wil. De notarissen hebben in deze specifieke zaak zorgvuldig getoetst of de verklaring van erflater overeenkwam met hetgeen is beschreven in het testament van erflater. Naar het oordeel van het hof heeft appellante jegens erflater geen handelingen verricht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij op grond van de wet en/of het recht geen voordeel zou kunnen ontlenen aan het testament van erflater.(…)’
Aldus is ook rechtens onjuist (zie hierover nader onderdeel 2.1.3) en onbegrijpelijk het oordeel van het hof in r.o. 16 eerste volzin dat van wilsonbekwaamheid bij het maken van zijn uiterste wil niet is gebleken en de daarop voortbouwende zinnen in r.o. 16 t/m 18 en r.o. 24, 36 en 39. Allereerst is dat oordeel onbegrijpelijk in het licht van de expliciet door de rechtbank vastgestelde verklaringen zoals in onderdeel hierboven in dit subonderdeel aangehaald, waarvan het hof blijkens r.o. 1 is uitgegaan. Daarin wordt met zoveel woorden gesteld door dr. Gilhuis dat de ‘patiënt niet handelingsbekwaam was begin 2008’, waarmee hij bedoelt te zeggen dat hij begin 2008 niet in staat was om zijn wil te bepalen. In dat kader is het oordeel komt dat hij wel wilsbekwaam was ook onvoldoende gemotiveerd.
Het hof had die wilsbekwaamheid bovendien zowel in het kader van de devolutieve werking door het slagen van grief 1 in het principale appel als in het kader van het voorwaardelijk incidenteel appel grief 1 opnieuw moeten beoordelen, hetgeen het hof hetzij heeft miskend in r.o. hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het in r.o. 18 t/m 18,24, 36 en 39 een onbegrijpelijk oordeel gegeven.34.
Onwaardigheid als noodventiel
2.1.2
Klaarblijkelijk teneinde aperte onbillijkheden te voorkomen bij de uitsluiting van misbruik van omstandigheden conform artikel 4:43 BW heeft de wetgever gestipuleerd in 4:3 BW dat bepaalde handelingen iemand van rechtswege onwaardig maken om ‘uit een nalatenschap voordeel te trekken.’ (art. 4:3 lid 1). Onwaardigheid betreft niet alleen erfgenaamschap. Ook een legaat of een voordeel op grond van een last kan de onwaardige niet ten deel vallen.35. Onder voordeel van art. 4:3 aanhef valt ook ouderlijk vruchtgenot36..
De bepalingen betreffende onwaardigheid zijn van openbare orde, zodat de rechter deze ambtshalve dient toe te passen. Als gezegd, heeft het hof zich dat kennelijk gerealiseerd en in r.o. 13 zonder nadere motivering en rechtens onjuist geoordeeld:
‘Appellante is niet onwaardig gebleken om uit de nalatenschap van erflater voordeel te genieten.’
Ook indien en voor zover die motivering moet worden gevonden in r.o. 14 t/m 1837., dus in de punten zoals hierboven door mij, HJWA, aangeduid als (1) t/m (10), en ook overigens — indien die rechtsoverwegingen los van r.o. 13 moeten worden beschouwd — gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel zonder nadere toelichting, die ontbreekt onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Ter toelichting en verdere uitwerking diene het navolgende.
Van rechtswege zijn immers onwaardig om uit een nalatenschap voordeel te trekken blijkens lid 1 (onderstreept door mij-HJWA):
- a.
(…)
- b.
(…)
- c.
(…)
- d.
hij die de overledene door een feitelijkheid of door bedreiging met een feitelijkheid heeft gedwongen of belet een uiterste wilsbeschikking te maken;
- e.
(…)
‘Feitelijkheid’ omvat hier in het algemeen alle handelingen die niet uitsluitend bestaan in het uitspreken van woorden (Parl. Gesch. Boek 4, Erfrecht, p. 91).38. Daaronder valt ook het voordeel trekken van een nalatenschap van een dementerende man nadat die
- (i)
is geïsoleerd van zijn familie en omgeving en nadat zij
- (ii)
de familierelatie negatief heeft beïnvloed en
- (iii)
het feit dat de relatie tussen [verweerster] en [eiseressen] c.s. verstoord was welke twee omstandigheden het hof in r.o. 17 (i en ii) en r.o. 18 (iii) in het midden laat en welke in cassatie dus als hypothetisch feitelijke grondslag hebben te gelden.
Onder die ‘feitelijkheid’ vallen dus het bewust isoleren van zijn familie39. en omgeving40. en het verslechteren van de relatie met die familie en omgeving en aldus het actief de omstandigheden scheppen dat een partij in feite niet langer kan worden geacht in vrijheid zijn wil te bepalen. Dat geldt zeker in combinatie met hetgeen de rechtbank in r.o. 2.12 t/m 2.14 heeft vastgesteld omtrent de gezondheidstoestand van erflater41.,
Daarom en ook los daarvan42. gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting in r.o. 17 door te oordelen — naast het feit dat overigens van vernietigingsgronden niet is gebleken:
(…) Het feit dat appellante erflater mogelijk heeft beïnvloed om haar tot zijn (bezwaarde) erfgename te benoemen is niet een omstandigheid die maakt dat zij niet enig voordeel uit de nalatenschap van erflater zou mogen trekken. Het gaat erom of erflater zijn wil onafhankelijk heeft kunnen vormen. Menig erflater laat zich daarbij ook leiden door zijn relatie met een partner. Eveneens indien zij de familierelatie tussen erflater en zijn kinderen negatief zou hebben beïnvloed, of erflater in enige mate heeft geïsoleerd van zijn vrienden en kennissen — hetgeen appellante gemotiveerd heeft bestreden — zijn dit eveneens geen feiten en omstandigheden op grond waarvan appellante geen voordeel uit de nalatenschap van erflater kan trekken.
Juist is dat het er om gaat om de vraag of een erflater zijn wil onafhankelijk heeft kunnen vormen. In dat geval behoort het (zoals het hof in r.o. 17 verder oordeelt)
‘tot het persoonlijke domein van erflater om zich door zijn eigen gevoelens en beweegreden te laten leiden bij het formuleren van zijn uiterste wil.’
Een partij die echter dementerend is, van zijn familie en omgeving wordt geïsoleerd en wordt beïnvloed kan zijn wil niet in vrijheid bepalen. Althans is het oordeel dat erflater dat wel kon onbegrijpelijk en bovendien door het hof volstrekt onvoldoende gemotiveerd.
Rechtens onjuist en onbegrijpelijk is dan ook voorts dat het hof in r.o. 15 t/m 18 klaarblijkelijk van oordeel is dat erflater zijn wil in onafhankelijkheid heeft kunnen bepalen in het licht van de meermaals genoemde door de rechtbank in r.o. 2.12 t/m 2.14 vastgestelde verklaringen over de medische toestand in combinatie met de hypothetisch feitelijke grondslag, zoals hierboven in dit onderdeel weergegeven met (i) t/m (iii), alsook dat dit moet worden afgeleid uit de wijze waarop de notarissen stellen hun werk te hebben gedaan (r.o. 17):
‘(…) De notarissen hebben in deze specifieke zaak zorgvuldig getoetst of de verklaring van erflater overeenkwam met hetgeen is beschreven in het testament van erflater. (…)’
Aldus zijn ook de r.o. 14 t/m 18, waarin het hof oordeelt dat er van wilsonbekwaamheid bij erflater geen sprake is en [verweerster] geen handelingen zou hebben verricht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij op grond van de wet en/of het recht geen voordeel zou kunnen ontlenen aan het testament, rechtens onjuist en zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Het bewust isoleren van een man in de medische conditie zoals in r.o. 2.12 t/m 2.14 van het vonnis van de rechtbank beschreven, en het aldus creëren van een afhankelijke situatie43. maakt juist wel dat [verweerster] geen voordeel kan trekken uit de erfenis van erflater, hetzij omdat [verweerster] onwaardig is, hetzij omdat er sprake is van een wilsgebrek, In elk geval is volstrekt onbegrijpelijk dat het hof in deze omstandigheden heeft kunnen oordelen dat in casu de erflater (in voldoende mate) zijn wil onafhankelijk heeft kunnen formuleren. Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Dit vitiëert ook r.o. 24, 36 en 39 en het dictum.
2.1.3
Het in onderdeel 2.1.1 door de rechtbank vastgestelde r.o. 2.12 t/m 2.14 en de daarin vervatte medische informatie — waarvan het hof blijkens r.o. 1 is uitgegaan — maakt ook rechtens onjuist het oordeel van het hof in r.o. 16 eerste drie volzinnen dat van wilsonbekwaamheid bij het maken van zijn uiterste wil niet is gebleken alsook hetgeen het hof verder in r.o. 14 t/m 17 eerste zin overweegt, door mij-HJWA aangeduid met a t/m e, te weten:
- a.
dat erflater door zijn overlijden onherroepelijk geworden testament heeft gemaakt dat als vormeis heeft waaraan een uiterste wil moet voldoen, dient als waarborg dat
- (a)
volstrekt duidelijk moet zijn dat deze erflater deze uiterste wil heeft gemaakt,
- (b)
hij de inhoud ervan ook werkelijk gewild heeft en
- (c)
de instrumenterende notaris zorgt voor een formulering die zo duidelijk mogelijk deze laatste wil onder woorden brengt, nadat aan de testateur de nodige voorlichting is gegeven.44.
- b.
Uit de brief van de notarissen mr. [betrokkene 4] en mr [betrokkene 3] 28 mei 2009 aan de advocaat van appellante volgt dat er met erflater drie besprekingen zijn gehouden en wel op 3 april 2008, 14 april 2008 en 23 mei 2008 alvorens erflater zijn testament op die laatste datum heeft ondertekend. Bij die besprekingen was steeds een kandidaat-notaris aanwezig. De notarissen verklaren expliciet dat de besprekingen zijn gevoerd ‘zonder de aanwezigheid van anderen’. De notarissen verklaren voorts in hun brief. ‘Er zijn ons in de gesprekken geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit een discrepantie tussen de (uiterste) wil en de verklaring zou kunnen worden afgeleid.’. Bovendien verklaren de notarissen dat ‘de heer [betrokkene 1] een consistente gedragslijn in zijn antwoorden en reacties toonde.’. De notarissen hebben erflater ‘doorgezaagd’.45.
- c.
Het hof is van oordeel dat de notaris(sen) — waaronder de instrumenterende notaris- in deze uiterst zorgvuldig heeft gehandeld en voldoende waarborgen heeft ingebouwd om zelf genoegzaam te kunnen beoordelen of de erflater zijn wil kon bepalen en de (rechts)gevolgen van zijn nieuwe uiterste wil kon overzien. Bovendien kende een van de notarissen — niet de instrumenterende notaris — erflater uit andere hoofde en zagen zij elkaar regelmatig.46.
- d.
Wilsonbekwaamheid van erflater bij het maken van zijn uiterste wil is niet gebleken. Integendeel, het testament is met zorgvuldige inachtneming van de hiervoor omschreven waarborgcriteria en buiten aanwezigheid van derden tot stand gekomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het testament de wil van een wilsbekwame erflater weergeeft. Uitgangspunt is derhalve dat de benoeming van appellante tot bezwaarde erfgename — erflater heeft een tweetrapsmaking gemaakt — rechtsgeldig is en dat geïntimeerden verwachters/erfgenamen zijn. Bovendien zijn geïntimeerden en kleinkinderen legatarissen. Van een gehele onterving van geïntimeerden is geen sprake.47. e. De erfstelling ten behoeve van appellante is rechtsgeldig tot stand gekomen. 48.
Aldus oordelend miskent het hof dat:
- i.
niet bepalend is voor de vraag of er sprake is van wilsonbekwaamheid of de notaris zorgvuldig zijn werk heeft gedaan, maar de vraag of op het moment van verlijden van het testament de erflater in voldoende mate in staat was om zijn wil te bepalen;
- ii.
het enkele feit dat een notaris drie gesprekken heeft gevoerd en in die gesprekken geen contra-indicatie stelt te hebben gehad maakt nog niet dat de erflater daarom voldoende compos mentis was om te kunnen overzien wat hij deed; overigens volgt uit het feit dat de notaris drie gesprekken nodig heeft gehad veeleer dat hij grote twijfels had of erflater dit nu begreep.49.
- iii.
de vraag of een partij voldoende in staat was om zijn wil te bepalen, in beginsel een medische is;
- iv.
het een feit van algemene bekendheid en een ervaringsfeit is dat dementie een langdurig en sluipend proces is, waarbij de aard van de te nemen beslissing (mede) bepalend is voor de vraag of een partij nog voldoende in staat was om zijn wil te bepalen;
- v.
het daarom niet kan worden gezegd, zoals de rechtbank heeft gedaan, dat nu er geen medische rapportage is met betrekking tot 23 mei 2008 [eiseressen] c.s. onvoldoende zouden hebben gesteld met betrekking tot de vraag of erflater op die datum in staat was om zijn wil te bepalen.
In dit verband is van belang de — zeer lezenswaardige — conclusie van A-G mr. F.F. Langemeijer in zijn conclusie van 15 februari 201350., voor HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8782, RvdW 2013/638 waaruit blijkt dat wilsbekwaamheid niet alleen afhankelijk is van de cognitieve vermogens van de persoon in kwestie, maar mede afhankelijk van de complexiteit van het onderwerp waarover die persoon een beslissing moet nemen51.:
2.5.
De vraag of een persoon in staat is zijn wil te bepalen en de betekenis van zijn verklaring te begrijpen is niet slechts aan de orde bij het sluiten van een huwelijk, maar in tal van situaties: bijvoorbeeld bij het maken van een testament, het afgeven van een volmacht, het aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst en andere rechtshandelingen. Er bestaat geen algemene wettelijke definitie van wilsbekwaamheid. In de titel over ‘rechtshandelingen’ in Boek 3 BW is bepaald dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Heeft een persoon wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan (art. 3:34 BW).
2.6.
In de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst luidt de vraag: is de betrokken persoon in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake?52. In het gezondheidsrecht is hierover gepubliceerd53.. In het notariaat is de belangstelling voor dit onderwerp toegenomen. Als gevolg van de veroudering van de bevolking worden notarissen dikwijls met deze vraag geconfronteerd bij het opstellen van akten. De beroepsorganisatie van notarissen is tot een samenwerkingsverband met artsen gekomen om vragen omtrent de vaststelling van wilsbekwaamheid te behandelen54.. In de vakliteratuur is wel aangenomen dat een cliënt als wilsbekwaam kan worden beschouwd indien hij blijk ervan geeft, de op zijn bevattingsvermogen afgestemde informatie te begrijpen naar de mate die voor de aard en de reikwijdte van de te nemen beslissing noodzakelijk is. Met andere woorden, wilsbekwaamheid is niet alleen afhankelijk van de cognitieve vermogens van de persoon in kwestie, maar mede afhankelijk van de complexiteit van het onderwerp waarover die persoon een beslissing moet nemen55.. Zo kan een persoon bekwaam zijn om eenvoudige beslissingen te nemen en op hetzelfde moment wilsonbekwaam zijn ten aanzien van ingewikkelde zaken, omdat hij of zij de consequenties van deze laatste niet meer kan overzien. Wanneer hiervan sprake is, is uit de aard der zaak lastig te bepalen. Dit geldt te meer, indien de wils(on)bekwaamheid op een tijdstip in het verleden moet worden vastgesteld.
2.7.
(…)
2.8.
De rechtbank heeft hieromtrent overwogen:
‘dat (…) drs. Groen en drs. Lefeber beide hebben verklaard dat de vraag of iemand wilsbekwaam is, moet worden beoordeeld aan de hand van het onderwerp waarover iemand zijn wil moet bepalen56.. In het algemeen is het moeilijker om de wil te bepalen ten aanzien van een complexe beslissing die grote consequenties heeft, aangezien een aangetast brein door bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer die consequenties minder goed kan overzien, aldus de artsen. De rechtbank stelt vast dat het huwelijk van partijen een complexe beslissing betreft. Het heeft grote gevolgen op het gebied van het erfrecht en het fiscaal recht. Bovendien is te verwachten dat een huwelijk als het onderhavige, zijnde een huwelijk tussen een tante op leeftijd en haar achterneef, gevolgen heeft voor de verhoudingen binnen de familie. Het vergt daarom naar het oordeel van de rechtbank meer ven iemands beoordelingsvermogen om de gevolgen van een dergelijke ingewikkelde constructie te overzien dan van gebruikelijke, dagelijkse beslissingen.’
(24 november 2010, rov. 3.6)
2.9.
Ook het hof heeft dit aspect van belang geacht:
‘Het hof is anders dan [de man] van oordeel dat het aangaan van een huwelijk een complexe beslissing is. Door het huwelijk ontstaat een vergaande lotsverbondenheid. Zo zijn echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd en zijn zij verplicht elkaar het nodige te verschaffen (art. 1:81 BW). Door het huwelijk ontstaan over en weer tussen de echtgenoten rechten en verplichtingen, die deels ook na ontbinding van het huwelijk blijven voortbestaan (onderhoudsverplichting). Een huwelijk heeft tevens vergaande gevolgen op fiscaal gebied, voor sociale voorzieningen en voor het erfrecht. Het moge zo zijn dat het huwelijk van [de vrouw] en [de man] uitsluitend was gericht op het verkrijgen van fiscale voordelen en dat het hun vrijstaat hun huwelijk in te richten zoals zij wensen, dat neemt nog niet weg dat ook aan dit huwelijk deze vergaande en deels dwingende gevolgen zijn verbonden. Juist de omstandigheid dat [de vrouw] en [de man] enerzijds met dit huwelijk slechts fiscaal voordeel beogen, maar anderzijds toch gebonden zijn aan alle verdere gevolgen die de wet aan het huwelijk verbindt, maakt naar het oordeel van het hof de beslissing om te huwen des te complexer.’
(rov. 4.6) (…)
In casu ging het over de vraag of een dementerende vrouw nog voldoende haar wil kon bepalen bij het aangaan van een huwelijk (naar gesteld werd om fiscale redenen) met een neef.
Hieruit blijkt dat de vraag of iemand wilsbekwaam is niet alleen afhankelijk is van de cognitieve vermogens van de persoon in kwestie, maar mede afhankelijk van de complexiteit van het onderwerp waarover die persoon een beslissing moet nemen en bovendien moet worden beoordeeld door een medisch deskundige aan de hand van het onderwerp waarover iemand zijn wil moet bepalen en dat dit dient te geschieden aan door deskundigen zoals geriaters. Een notaris is daarop, hoezeer die ook zij protocol afwerkt en/of de cliënt nog een tweede of een derde keer oproept, uiteindelijk niet geëquipeerd, zeker in het geval van een persoon die façadegedrag vertoont en dus met handigheidjes tracht te verhullen dat hij het eigenlijk allemaal niet meer weet. Een notaris als derde en buitenstaander prikt evenmin snel door het eveneens geconstateerde confabulerend gedrag heen, te weten het fantaseren over gebeurtenissen teneinde het niet meer weten of niet meer herinneren te verbloemen. Daaraan doet niet af hetgeen het hof in r.o. 39 overweegt:
(…) Erflater was vlak voor zijn overlijden nog praktiserend tandarts en naar objectieve maatstaven heeft het hof niet kunnen vaststellen dat erflater niet zijn wil kon bepalen. Oak voor de notarissen die betrokken zijn geweest bij het passeren van het testament van erflater in mei 2008 was er geen aanleiding om hun dienst te weigeren. Zij hebben zelfs schriftelijk verklaard dat erflater wist wat hij deed. Dat erflater bij leven veel met appellante heeft gereisd en voor haar wellicht veel kosten heeft betaald behoort tot de vrijheid van erflater waarover de kinderen van erflater geen zeggenschap hebben. Een ieder (erflater incluis) die zelf zijn wil kan bepalen heeft ook de vrijheid om zijn vermogen uit te geven aan die dingen waarvan hij/zij dat wenst.
welk oordeel in het licht van de medische rapportage volstrekt onbegrijpelijk is. In het bijzonder is onbegrijpelijk dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat erflater zijn wil niet kon bepalen, waarbij het hof ook hier kennelijk dat oordeel geheel baseert, althans zwaar leunt op de verklaring van de notarissen. Zoals hierboven in dit onderdeel reeds aangegeven is dat een medisch oordeel en is dat niet voorbehouden aan de transporterend notaris. Daarbij zij bovendien opgemerkt dat een notaris in beginsel een ministerieplicht heeft en in dit soort gevallen vrijwel per definitie tussen twee vuren zit: enerzijds stelt uiteraard de begunstigde van het nieuwe testament dat er niets aan de hand is en anderzijds spreekt de aldus benadeelde partij de notaris aan op zijn handelen. Er zullen in dat verband — objectief beschouwd, ook in het kader van de beroepsaansprakelijkheid — weinig notarissen zijn die desgevraagd ruiterlijk toegeven dat zij eigenlijk ook wel zo hun twijfels over de geestestoestand hadden. Dat maakt ook dat aan die verklaringen van de notaris niet die waarde kunnen worden gehecht die het hof daaraan verbindt.
Aldus kon en mocht het hof niet op deze wijze oordelen dat er van een wilsgebrek geen sprake was, zeker niet met -geheel ongemotiveerd — passeren van het op dat punt ter zake dienend en voldoende gespecificeerde bewijsaanbod. Zie hierna daarover de volgende subklacht.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Dit vitiëert ook r.o. 24, 36 en 39 en het dictum.
2.1.4
Het hof miskent bovendien dat, indien en voor zover er op basis van de in punt 2.1.1 vermelde, door de rechtbank vastgestelde, feiten met betrekking tot de medische toestand nog in het kader van artikel 149 Rv niet voldoende zou zijn om vast te stellen dat erflater dementerend was en niet meer in staat was om zijn wil te bepalen, [eiseressen] c.s. in punt 138 en 136 een uitvoerig ter zake dienend en gespecificeerd bewijsaanbod hebben gedaan. Het hof laat dit bewijsaanbod ten onrechte geheel onbesproken. Het hof had dat bewijsaanbod niet, zeker niet ongemotiveerd, mogen passeren.
2.1.5
Het hof overweegt in rov. 17 dat voor de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid zoals door de rechtbank toegepast geen steun is te vinden in het recht. De rechtszekerheid staat daaraan volgens het hof in de weg nu er sprake is van een wilsbekwame erflater die op zorgvuldige wijze door de notaris is voorgelicht en van vernietigingsgronden is niet gebleken. Anders dan het hof lijkt te overwegen spelen de redelijkheid en billijkheid weldegelijk (ook) een rol in het familierecht en erfrecht.57. Door de Hoge Raad is zelfs aangenomen dat de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat een bepaling uit het huwelijksvermogensrecht buiten toepassing blijft.58. In de jurisprudentie wordt een beroep op overeenkomstige toepassing van de redelijkheid en billijkheid slechts gehonoreerd in schrijnende gevallen.
In zowel Asser/Perrick59. als Van Mourik60. wordt de uitspraak van de rechtbank in het onderhavige geval genoemd. In beide handboeken wordt het niet onmogelijk geacht dat het rechtens juist is dat in dit geval de redelijkheid en billijkheid verhinderen dat door appellante rechten aan het testament worden ontleend. In het onderhavige geval is er niet slechts sprake is van misbruik van omstandigheden sec, maar heeft appellante zelf de omstandigheden gecreëerd (het isoleren van erflater61.) om ze vervolgens te kunnen misbruiken (zie ook Asser/Perrick, 15e druk 2013, nr 35 die dit ook opmerkt). Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven in r.o. 14 t/m 18, 24, 36 en 39 en het dictum.
2.2
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof in r.o. 16, 19 t/m 24, 36 en 39, dit om navolgende, ook in onderling verband te lezen, redenen.
2.2.1
Allereerst miskent het hof in deze rechtsoverwegingen 16, 19 t/m 24 en 36 en 39 en dan in het bijzonder bij zijn oordeel in r.o. 24
‘In het licht van het hiervoor door het hof overwogene, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen dat het testament van erflater niet nietig kan worden verklaard wegens een geestelijke stoornis. Voorts is de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat het testament van erflater niet kan worden vernietigd op basis van misbruik van omstandigheden, dan wel op grond van het bepaalde in artikel 4:59 BW. De incidentele grieven die inhouden dat het testament van erflater van 23 mei 2008 nietig verklaard moet worden dan wet moet worden vernietigd, slagen niet.’
door voetstoots uit te gaan van het feit dat er geen wilsonbekwaamheid is (r.o. 16) en dat dus niet alsnog opnieuw te onderzoeken (r.o. 16, 22 t/m 24, 36 en 39), dat het hof de primaire vordering reeds op grond van de devolutieve werking bij het slagen van grief 1 in het principale appel dat opnieuw had moeten onderzoeken inclusief het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat erflater op het moment van het sluiten van het testament twee maanden voor zijn dood voldoende in staat was om zijn wil te bepalen.
In dat kader hadden [eiseressen] c.s., nu zij in eerste aanleg — op grond van de subsidiaire vordering — uiteindelijk in het petitum gelijk hadden gekregen, niet eens daartoe hoeven te appelleren en had het hof ambtshalve opnieuw alle in eerste aanleg aangevoerde gronden moeten toetsen.
Het hof heeft aldus de devolutieve werking volledig miskend. Indien het hof die devolutieve werking niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven en heeft het volstrekt onvoldoende gemotiveerd waarom het testament bij herbeoordeling op basis van die devolutieve werking op grond van de medische conditie zoals door de rechtbank in r.o. 2.12 t/m 2.14 weergegeven niet wegens wilsgebreken kan worden nietig verklaard. Evenmin is in dat verband onvoldoende gemotiveerd in r.o. 16 dat en waarom wilsonbekwaamheid van erflater niet is gebleken.62.
2.2.2
In r.o. 22 en 23 overweegt het hof dat een goede procesorde meebrengt dat geïntimeerden exact dienen te formuleren waartegen hun bezwaren zich richten en verwijt het hof geïntimeerden dat zij geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben gesteld alsook dat zij niet aangeven op grond waarvan de rechtbank tot een onjuiste conclusie is gekomen.
Het hof gaat aldus van een onjuiste rechtsopvatting, nu het stellen van nieuwe feiten en omstandigheden geen vereiste is in appel evenmin als het in de toelichting op de grieven exact formuleren waartegen de bezwaren zich richten. Uit de memorie van grieven of het appelrekest moet voldoende duidelijk blijken op welke gronden appellant meent dat de bestreden uitspraak onjuist is.63. Volgens de Hoge Raad zijn de grieven voldoende duidelijk indien de wederpartij heeft kunnen begrijpen tegen welk oordeel de bezwaren zich richten.64. Zie in dit verband het arrest HR 19 juni 2009, NJ 2010/154 met annotatie H.J. Snijders (Wertenbroek q.q./Van den Heuvel c.s.):
‘(…)Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen als grieven te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd (HR 3 februari 2006, nr. C04/274, NJ 2006, 120). Als grief moet daarom ook worden aangemerkt een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep indien toewijzing daarvan zou meebrengen dat het dictum van het vonnis van de rechtbank door een ander moet worden vervangen zodat het vonnis vernietigd moet worden. Aan een grief moet de eis worden gesteld dat deze voor de wederpartij voldoende kenbaar in de procedure naar voren is gebracht (laatstelijk: HR 6 februari 2009, nr. C07/136 en 39, LJN BG6231).’
Blijkens de punten 116 t/m 124 heeft [verweerster] op alle grieven zich adequaat en ter zake dienend inhoudelijk verweer gevoerd, zodat geen van de grieven voor [verweerster] onduidelijk of te vaag waren. Sterker nog, door dat verweer heeft [verweerster] mede vorm gegeven aan de omvang van het debat in het voorwaardelijk incidentele appel en was het hof gehouden op dat debat te responderen en mocht het niet, ook niet op basis van de goede procesorde die grieven onbesproken laten.
Bovendien hebben [eiseressen] c.s. per grief aangeven65. met welke beslissing zij het niet eens zijn. Het hof gaat van een onjuiste rechtsopvatting uit indien het bedoelt dat — zoals in cassatie wel is vereist — exact de rechtsoverweging moet worden genoemd waartegen wordt geklaagd.66.
Als voorbeeld behandelen [eiseressen] c.s. hier grief I van het voorwaardelijk incidenteel appel, waarin wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte de primaire vordering van [eiseressen] c.s. om het testament nietig verklaren is afgewezen. Immers [verweerster] is blijkens onder meer punt 116 van de memorie van antwoord in incidenteel appel tevens antwoordakte heel wel in staat gebleken om adequaat op bijvoorbeeld grief 1 van het voorwaardelijk incidenteel appel te reageren. Zo stelt [verweerster] daar immers:
- ‘116.
[verweerster] stel[t] dat de rechtbank geheel terecht de primaire vordering van [eiseressen] c.s. om het testament van de heer [betrokkene 1] nietig te verklaren, dan wel te vernietigen, heeft afgewezen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [eiseressen] c.s. hun vorderingen op dat punt onvoldoende hebben onderbouwd, en zij hebben hun vordering in tweede aanleg weerom (in gelijke mate) onvoldoende onderbouwd. Zowel de beweringen van de betreffende notarissen, als het ontbreken van een verklaring van een arts die wijlen de heer [betrokkene 1] ron 23 mei 2008 heeft onderzocht op zijn geestesvermogens, hebben de rechtbank terecht doen besluiten dat de onderbouwing van van de stellingen van [eiseressen] c.s. op dit punt ontbreekt. Het lag voor de hand om een dergelijke verklaring bij eerste aanleg in het geding te brengen, en op basis van de substantiëringsplicht hadden [eiseressen] c.s. dat ook dienen te doen bij eerste aanleg Nu dergelijk[.] bewijs niet is ingebracht concludeert [verweerster] dat die grief faalt.
Kortom, [verweerster] wist exact waar het om ging en in combinatie met hetgeen de rechtbank in r.o. 2.11 t/m 2.14 vaststelt en waarvan het hof blijkens r.o. 1 ook uitgaat omtrent de geestesgesteldheid van erflater. Dit geldt mutatis mutandis ook voor de andere grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel.
Het oordeel van het hof in r.o. 24
‘In het licht van het hiervoor door het hof overwogene, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen dat het testament van erflater niet nietig kan worden verklaard wegens een geestelijke stoornis. Voorts is de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat het testament van erflater niet kan worden vernietigd op basis van misbruik van omstandigheden, dan wel op grond van het bepaalde in artikel 4:59 BW. De incidentele grieven die inhouden dat het testament van erflater van 23 mei 2008 nietig verklaard moet worden dan wet moet worden vernietigd, slagen niet.’
Is dan ook rechtens onjuist en onbegrijpelijk. Niet alleen had het hof de grieven (meer) inhoudelijk moeten behandelen dan het thans heeft gedaan, had het de devolutieve werking van het appel moeten onderkennen, maar had zij daarbij in elk geval daarbij de in eerste aanleg door de rechtbank als vaststaande gegevens moeten betrekken, te weten:
- a.
In het verslag van het ziekenhuis is onder meer het volgende opgenomen:
23/7/08:
Al jaren cardiale klachten. (…)
(…)
CT-schedel: forse atrofie van het brein67. geen bloeding of (voorlopig verslag) infarct.
(…)
Tijdens gesprek patiënt: weet niet waarom opgenomen — gaf aan dat hij van dochters moest, maar geen klachten had. Later zij hij dat hij door benauwdheid hier op de afdeling is gekomen. Laatste tijd slecht gegeten en gedronken. Kookt zelf niet, nooit. Loopt de laatste tijd slechter. Merkt zelf wel verward is geweest. Er is volgens hem nu niets aan de hand Heeft ernstig façade gedrag68. + confabuleert69. over bijna alles. Heeft goed contact volgens hem met dochters, regelmatig contact. Vindt dit prettig. Wordt verzorgd door mw. [verweerster]. Geeft aan dat zij geen liefdesrelatie hebben maar dat zij assistente is en een goede vriendin.
(…)’70.
- b.
In een brief van dr. H.J. Gilhuis, neuroloog, van 28 augustus 2008 aan de huisarts van de heet [betrokkene 1] is onder meer het volgende opgenomen:
‘(…)
Bovengenoemde patiënt werd op 23–7-2008 op de CCU van de Reinier de Graaf Groep, locatie Delft gezien i.v.m. cognitieve functiestoornissen.71.
(…)
Conclusie. Multi-infarct dementie bij gegeneraliseerd vaatlijden en atriumfibrilleren.72.
Bespreking: (..) Gezien de ernst van de afwijkingen, hij neurologisch onderzoek en op de ct scan cerebrum73., zijnde afwijkingen minstens 2–3 jaar aanwezig.74.
- c.
… I …n een brief van de dr. H.J. Gilhuis van 9 oktober 2008 aan mr. Ossentjuk is — voor zover relevant — het volgende opgenomen:
‘(…)
Antwoord vraag 1:
Compos mentis betekent helder. Patiënt was helder, doch dementieel Zoals reeds in ons schrijven staat aangegeven kan er gezien de anamnese en afwijking bij aanvullend onderzoek er vanuit gegaan worden dat deze afwijkingen al enige jaren bestonden. Gezien de ernst van de geheugenstoornissen, het gebrek aan ziekte inzicht, het gebrek aan oordelingsvermogen, het gebrek aan visueel-spatieel inzicht, allemaal passend bij een matig dementieel syndroom, kom ik tot de conclusie dat patiënt niet handelingsbekwaam was begin 2008.75.
Op basis van deze vaststaande medische gegevens, waartegen [verweerster] in appel ook geen enkele grief stelling, of anderszins tegenwerping heeft opgeworpen, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat erflater al enige jaren aan het dementeren was en aldus op 23 mei 2008 (dus twee maanden voor deze constateringen) niet wilsbekwaam was, althans had het hof dit voorshands bewezen moeten verklaren en [verweerster] met het tegenbewijs moeten opdragen. Althans had het hof in elk geval het gespecificeerde en ter zake dienende bewijsaanbod zowel in punt 118 van de memorie van antwoord als in de punten 138 en 136 op dit punt niet mogen passeren en zeker niet zonder enige motivering.
2.3
Ten aanzien van het oordeel over het oordeel van de rechtbank in r.o. 24 dat het testament van erflater niet kan worden vernietigd op basis van misbruik van omstandigheden heeft het hof met zoveel woorden de motivering van de rechtbank overgenomen. Ook ten aanzien van de vernietigingsgrond die geldt als in een testament een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg wordt bedacht (artikel 4:59 BW) doet het hof dat met zoveel woorden.
2.3.1
Ten aanzien van de nietigverklaring van het testament op grond van een geestelijke stoornis (artikel 3:34 BW) doet het hof dit echter niet. In r.o. 24 motiveert het hof zijn oordeel dat het testament niet op deze grond kan worden nietig verklaard slechts met een verwijzing naar ‘het vooroverwogene’ maar maakt de motivering van de rechtbank niet met zoveel woorden tot de hare. Het ‘vooroverwogene’ betreft alleen overwegingen over de wijze waarop de notarissen zich van hun taak hebben gekweten. Een behoorlijke taakvervulling door de notarissen is wel een aanwijzing ten aanzien van de geestesgesteldheid van erflater, maar is niet concludent voor het oordeel dat erflater in staat was zijn wil te bepalen nu notarissen de noodzakelijke medische kennis ontberen de geestesgesteldheid van erflater te beoordelen. De losse opmerking in rov 39 dat het hof niet naar objectieve maatstaven heeft kunnen vaststellen dat erflater niet zijn wil kon bepalen is evenmin te beschouwen als een deugdelijke motivering. Het oordeel van het hof is daarmee onbegrijpelijk, althans volstrekt onvoldoende gemotiveerd.
2.3.2
Ook indien het arrest van het hof in r.o. 27 zo moet worden gelezen dat zij de gronden waarop de rechtbank tot haar oordeel is gekomen wel overneemt is het oordeel van het hof op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat er geen rapporten bestaan over de geestesgesteldheid van erflater in mei 2008 daar deze pas na juli 2008 is onderzocht. Deze constatering is echter niet redengevend voor het oordeel dat geïntimeerden hun stelling dat erflater niet over zijn geestvermogens beschikte onvoldoende hebben onderbouwd. Een feit van algemene bekendheid is dat dementie een ziekte is met een voortschrijdend verloop en in het onderhavige geval heeft de betrokken arts erflater betrekkelijk kort (binnen twee maanden) na het opmaken van het testament onderzocht. Die arts heeft bovendien aangegeven dat, gezien het verloop dit al 3 jaar aan de gang was (zie r.o. 2.13. Deze arts spreekt van dementie die reeds enige jaren bestaat en concludeert dat gezien de ernst van de afwijkingen, de ernst van geheugenstoornissen, het gebrek aan oordelingsvermogen passend bij een matig dementieel syndroom en komt tot de conclusie dat erflater niet handelingsbekwaam was begin 2008. Gezien deze feiten is het door het hof overgenomen oordeel van de rechtbank dat geïntimeerden hun stelling dat erflater ten tijde van het opmaken van het testament niet over zijn geestvermogens beschikte onvoldoende hebben onderbouwd, in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk.
2.4
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt zijn onbegrijpelijk de r.o. 25 t/m 39, waarin het hof — veelal beschrijvend — ingaat op de rol van een executeur testamentair en terecht oordeelt (in r.o. 32) dat een executeur testamentair die terugtreedt (zij is overigens zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld door de kantonrechter ontslagen als executeur testamentair) en dan rekening en verantwoording moet afleggen bij het einde van de executele. Anders dan het hof van oordeel in r.o. 33 t/m 35 ‘dat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd dat op een objectieve wijze kan worden vastgesteld wat de omvang is van hun erfrechtelijke verkrijgingen’. (r.o. 35) is dat rechtens geen juiste beslissing op de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording. Daaraan doet niet af dat [eiseressen] c.s. hebben ingestemd met een onderhandse boedelbeschrijving, zoals het hof ten onrechte overweegt in r.o. 38. Nu [verweerster] het beheer heeft gevoerd diende [verweerster] weldegelijk voor het door haar gevoerde beheer rekening en verantwoording af te leggen, zodat rechtens onjuist is althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is dat de rekening en verantwoordingniet is toegewezen. Gesteld noch gebleken immers is dat [eiseressen] c.s. van deze vordering hebben afgezien in die zin dat zij die hebben ingetrokken. Integendeel, blijkens de voorwaardelijke grief 5 wordt deze vordering in appel nog onverkort gehandhaafd. Zij hebben daarbij voldoende belang. Zelfs indien alle voorgaande klachten onverhoopt mochten falen en het testament rechtsgeldig zou blijken, dan nog hebben [eiseressen] c.s. recht en belang op vaststelling van hun legitieme portie, nu de aan [eiseressen] c.s. toegekende legaten zijn gebaseerd op de (helft van de) legitieme portie, zodat rechtens niet relevant is, zoals het hof in r.o. 39 overweegt, dat niet gesteld of gebleken is dat [eiseressen] c.s. een beroep hebben gedaan op hun legitieme portie.
2.5
Het slagen van één of meer van bovengenoemde klachten vitiëert ook r.o. 40 ten aanzien van de opheffing van het beslag (waarbij zij opgemerkt dat de woning al lang is verkocht), r.o. 42 ten aanzien van de proceskosten, r.o. 43 ter zake van de vernietiging en het dictum.
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest, waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes voor mij, deurwaarder, zijn [€]
DEURWAARDER
[mijn requirant kan de BTW verrekenen]
[Exploot | € | 77,52 |
Info KvK | € | - |
Info GBA | € | 1,63 |
Totaal | € | 79,15 |
art. 10 Btag | € | 16,62 |
Totaal | € | 95,77] |
[Requirante is geen ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting en kan derhalve de omzetbelasting niet verrekenen.]
[De ondergetekende verklaart dat bovenstaande verschotten zijn gemaakt voor de goede verrichting van de ambtshandeling en noodzakelijk waren.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑09‑2014
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.1 en 2.2.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.3.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.4.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.24.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.5.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.7 en p-v van de comparitie van 19 mei 2010, p. 3.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.8.
Opmerking HJWA: blijkens http://www.btsg.nl/infobulletin/dementie/dementie-atrofie.html, betekent atrofie van het brein het afsterven van het brein. Van deze website: Dementie gaat gepaard met het verlies van verbindingen tussen neuronen. Daardoor zijn deze niet meer goed in staat om met elkaar te communiceren. Naarmate de ziekte vordert, gaan niet alleen de uitlopers, maar zelfs de [hele] zenuwcel verloren. Zenuwcellen in onze hersenen zijn, in tegenstelling tot andere cellen in ons lichaam, niet meer in staat zich door deling te vermenigvuldigen. Dit heeft tot gevolg dat zenuwcellen die eenmaal verloren zijn gegaan niet meer kunnen worden vervangen. De schade die ontstaat door het afsterven van zenuwcellen is dus onherstelbaar. Bij patiënten met ernstige vormen van dementie kan, door het verlies van verbindingen tussen neuronen en het afsterven van zenuwcellen, het volume van de hersenen met 10 tot 15% verminderen. Dit verlies van hersenweefsel kan tijdens het leven met scantechnieken zichtbaar worden gemaakt.
HJWA: blijkens http://www.betrokkenbijdementie.nl/kenniscentrum/Paginas/Fa%C3%A7adegedrag.aspx, wordt onder façadegedrag verstaan de situatie dat mensen hun geheugenstoornissen proberen te verbloemen:Het komt vaak voor dat dementerenden proberen te verbloemen dat ze iets vergeten zijn. Soms is dat een soort verlegenheid om niet te laten merken dat het geheugen ze in de steek laat. Maar het gebeurt niet altijd met opzet of zelfs bewust. Iemand krijgt een vraag en probeert dan in zijn geheugen het antwoord te vinden. Hij noemt dan iets waarvan hij ook zelf denkt dat het klopt. Bijvoorbeeld op de vraag‘Wat heb je vanmiddag gedaan?’komt er iets dat hij of zij een keer op een middag gedaan heeft. Of hij geeft een antwoord dat vaak wel het goede antwoord is.‘Ik was thuis’.Of de patiënt zoekt in zijn geheugen en denkt‘ik zal wel boodschappen hebben gedaan, en ik zal wel bij de groenteboer zijn geweest’.Dan antwoordt hij dat hij groente heeft gekocht. De patiënt werkt als het ware met het geheugen dat hij nog heeft. Façadegedrag treedt ook vaak op ten aanzien van het huishouden. De dementerende laat het voorkomen dat hij veel meer zelf doet dan feitelijk nog het geval is. Dat is deels om de schijn op te houden, maar deels ook omdat hij zichzelf niet kan voorstellen dat hij niet meer zelf het eten kookt of voor de schone was zorgt. Hij of zij vergeet immers dat hij dat steeds vergeet te doen.
Volgens de Wikipedia is confabuleren het vertellen van overdreven, gefantaseerde of onware verhalen. De gedragingen lijken op Pseudologia phantastica of Pathologisch liegen, maar heeft echter niet te maken met het opzettelijk liegen. Confabulatie heeft meestal te maken hebben met een cog[niti]eve stoornis van het geheugen die bij hersenbeschadiging kan optreden. Een dergelijk stoornis moet echter niet verward worden met amnesie. Amnesiepatiënten raken bijvoorbeeld bij het vertellen van een verhaal vaak de draad kwijt, terwijl confabulerende patiënten het verhaal overdrijven, of er nieuwe elementen aan toevoegen. Bij confabulatie zijn ook andere hersengebieden betrokken dan bij amnesie, zoals de ventromediale (midden-onderste) frontale cortex en de cortex orbitofrontalis. Mogelijk is confabulatie bij deze frontale patiënten toe te schrijven aan een onvermogen om informatie uit het geheugen op te halen of een stoornis in de executieve functies.
Vonnis Rb. Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.11 en 2.12, verwijzend naar productie 46 van [eiseressen] c.s. in eerste aanleg.
Cognitieve functiestoornissen zijn stoornissen in de informatieverwerking. Zie: http:/www.emergis.nl/ik-zoek-hulp/ons-hulp-aanbod/cognitieve-stoornissen/wat-is-het/: Cognitieve functies worden ook wel ‘[kennende] functies’ genoemd. Hiermee bedoelen we functies die te maken hebben met het verwerken van informatie en je in staat stellen tot leren, intelligent gedrag. Bijvoorbeeld aandacht en concentratie, oriëntatie, waarnemen, denken, inprenten, herinneren, plannen maken. problemen oplossen, handelen, vaardigheden, het nemen van [initiatieven] en inzicht in de eigen situatie. Een cognitieve stoornis is een stoornis in een of meer cognitieve functies. Dit kan problemen opleveren met het geheugen, taal, gedrag en het oplossen van problemen.Een cognitieve stoornis kan tijdelijk of blijvend zijn. Tijdelijke cognitieve stoornissen komen bijvoorbeeld voor bij psychische problemen zoals depressie. Ook kunnen ze een lichamelijke oorzaak hebben, bijvoorbeeld een ontregelde stofwisseling of een blaas- of longontsteking. Vooral oudere mensen zijn hier gevoelig voor. Voorbeelden van blijvende stoornissen zijn de diverse vormen van dementie, de ziekte van Korsakov en de gevolgen van ander niet aangeboren hersenletsel.
Hartritmestoornis.
Cerebrum = grote hersenen
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.13, verwijzend naar productie 4 van [eiseressen] c.s. in eerste aanleg.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.14, verwijzend naar productie 5 in eerste aanleg van [eiseressen] c.s.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.15, verwijzend naar productie 6 van [verweerster] in eerste aanleg.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 3.1.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 3.2.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 3.3.
R.o. 15.
R.o.16.
R.o. 16.
R.o. 16.
R.o. 17.
R.o. 17.
R.o. 17.
R.o. 17.
R.o. 18
R.o. 18
Die wilsgebreken als grond voor vernietiging van een uiterste wilsbeschikking zijn geregeld in art. 3:44 BW en art. 4:43 BW. De bepalingen van titel 3.2 BW zijn rechtstreeks van toepassing op de uiterste wilsbeschikking van vermogensrechtelijke aard, voor zover de bepalingen van Boek 4 BW niet van deze titel afwijken; de bepalingen van titel 3.2 BW zijn ingevolge art. 3:59 BW van overeenkomstige toepassing op de uiterste wilsbeschikking van niet-vermogensrechtelijke aard, voor zover de aard van de beschikking of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet, zie ook: Asser/Perrick 4* 2013, nr. 133. Bij een uiterste wilsbeschikking die onder invloed van een wilsgebrek tot stand gekomen is, gaat het om een beschikking, waarbij de wil van de erflater weliswaar in overeenstemming is met zijn verklaring, maar waarbij de wil van de erflater zich op een gebrekkige wijze heeft gevormd. Zie ook: Breemhaar, diss., nr. 36; Pitlo/Van der Burght & Ebben 2004, nr. 223; F.W.J.M. Schols, Handboek Erfrecht, 2011, p, 119.
Grief I komt op tegen r.o. 4.13, grief II komt op tegen r.o. 4.15, grief III tegen r.o. 4.16, grief IV tegen r.o. 4.18, grief V tegen r.o. 4.19, grief VI tegen r.o. 4.20, , grief VII tegen r.o. 4.21, grief VIII tegen r.o. 4.22, grief IX tegen r.o. 4.23, grief X tegen r.o. 4.24 en grief XI is een veeggrief.
Het betreft de volgende passage: 17. (…) Het feit dat appellante erflater mogelijk heeft beïnvloed om haar tot zijn (bezwaarde) erfgename te benoemen is niet een omstandigheid die maakt dat zij niet enig voordeel uit de nalatenschap van erflater zou mogen trekken. Het gaat erom of erflater zijn wil onafhankelijk heeft kunnen vormen. Menig erflater laat zich daarbij ook leiden door zijn relatie niet een partner. Eveneens indien zij de familierelatie tussen erflater en zijn kinderen negatief zou hebben beïnvloed, of erflater in enige mate heeft geïsoleerd van zijn vrienden en kennissen — hetgeen appellante gemotiveerd heeft bestreden — zijn dit eveneens geen feiten en omstandigheden op grond waarvan appellante geen voordeel uit de nalatenschap van erflater kan trekken. Het behoort tot het persoonlijke domein van erflater om zich door zijn eigen gevoelens en beweegreden te laten leiden bij het formuleren van zijn uiterste wil. (…)
Zie hieromtrent ook nader onderdeel 2.2.
Van Mourik, Handboek Erfrecht, Kluwer 2011, II.4.
Van der Burght c.s., Parl. Gesch. Boek 4, Erfrecht, p. 1166; Asser/Perrick 6, nr. 24.
Het hof lijkt gelet op r.o. 17 en 18 veeleer de grief 1 van het principale appel te behandelen.
Zie ook Groene serie Erfrecht aantekening 2 op artikel 4:3 (mr. drs. M.R. Kremer-bew.)
Illustratief is in dit verband hetgeen [eiseres 3] in de bij mva als HB18 overgelegde verklaring (p. 1): (…) Het altijd zo normale contact werd gedwarsboomd (…) Na de komst van [verweerster], zag sprak of hoorde mijn vader uiteindelijk niets meer van de personen waar hij op gesteld was, die hij lief had en werd voortdurend opgestookt met negativiteit over alles en iedereen. Mijn vader is altijd een heel sociaal mens geweest met een netwerk van een vaste groep mensen om zich heen Hier kwam met de komst van [verweerster] een einde aan. (…) De verwijdering van iedereen moet hem pijn gedaan hebben. (…) Mijn vader zou het contact nooit hebben willen verbreken met zijn familie want hij was gesteld op iedereen. Zie verder bijvoorbeeld ook de beschrijving op pagina 15 van de breuk met de familie uit Vlissingen (derde alinea) en de beschrijving van de ontmoeting van [eiseres 3] en dochtertje (dus de kleindochter van erflater) met erflater en [verweerster] in de stad.Zie verder pagina 16: (…) Het sociaal verkeer is door [verweerster] langzaam maar zeker lam gelegd. Ik heb zelf een keer geconstateerd dat, terwijl ik in de [tuin] stond van mijn vaders huis, met het oor tegen het raam en mijn vader belde op het privé-nummer met mijn gsm, dat er geen belgeluid van de telefoon te horen was. Het was blijkbaar in te stellen. De (niet digitale) privè-telefoon was vervangen door een ingewikkelde (in te stellen en controleerbare) digitale telefoon met antwoordapparaat dat altijd aanstond. en waarvan hij ongetwijfeld niet wist hoe deze werkte, hij was wars van dit soort apparatuur. Tijdens de twee weken afwezigheid van [verweerster] deed de telefoon het blijkbaar wel (tot het moment van haar terugkomst). Maar als iemand mijn vader telefonisch wilde bereiken als het geluid uit stond kon hij het dus ook niet weten. (…) En op pagina 17: Wij konden mijn vader voor de komst van [verweerster] altijd bellen, ook tijdens praktijkuren. Natuurlijk belden wij hem voorheen voornamelijk op zijn privé-nummer. maar omdat dit niet meer mogelijk bleek belden we naar de praktijk. En daar liet [verweerster] niemand meer door.Vervolgens beschrijft zij hoe [verweerster] eind juni/begin juli 2008 erflater twee weken aan zijn lot heeft overgelaten, waarbij zij bovendien de huishoudelijke hulp voor 3 weken had afbesteld met de smoes dat ze beiden met vakantie zouden zijn gegaan. Op 22 juli 2008 is erflater dan ook opgenomen met ernstige uitdrogingsverschijnselen.Dit wordt ondersteund door de als productie 4 bij inleidende dagvaarding overgelegde brief van 28 augustus 2008 van dr. H.J. Gilhuis: Anamnese: Patiënt werd opgenomen op de CCU i.v.m. lever- en nierfunctiestoornissen. Daarnaast was hij bekend met hypertensie en atrium fibrilleren en zou hij ook gedehydreerd zijn geraakt door slecht eten en drinken gedurende 2 weken voor de opname. Auto anamnese: patiënt vertelt dat hij even vergeten was dat zijn echtgenote reeds een jaar geleden overleden was. Hij had zijn dochters opgebeld met de vraag of zijn vrouw soms bij hen was. Verder zegt hij geen problemen te hebben met zijn geheugen (…).
Illustratief is in dat verband het de verklaring van accountant [getuige 1], zoals geciteerd in punt 2 t/m 6 van en overgelegd bij akte van 14 augustus 2012 zijdens [eiseressen] c.s. in hoger beroep. Zie in het bijzonder punt 4 van die akte en de daarin geciteerde passage. [getuige 1] was in 2003 gevraagd om langs te komen om een fiscale afwikkeling te bespreken. Het gesprek met erflater verliep anders dan gewoonlijk. Het was net alsof hij niet bij de les was, gedroeg zich vreemd en was enigszins afwezig. Na een uur kwam ineens een mevrouw binnen met een verpleegstersschort. Vond ik nogal vreemd. er was geen praktij. Zij stelde zich aan mij voor als assistente en heette mevrouw [verweerster] en was zeer afstandelijk. [betrokkene 1] zij tegen mij: [getuige 1] ga maar. dat is beter. Ik ben weggegaan rol met vraagtekens. Enkele dagen later werd ik op kantoor van [A] gebeld door mw. [verweerster]. Zij deelde mij mee. dat ik en ook de heer [betrokkene 6] van [A] maar ook zijn dochters niet meer welkom waren. (…) Ik heb meerder malen telefonisch geprobeerd om contact met [betrokkene 1] te verkrijgen. niet gelukt dus. Ben twee maal 's avonds naar de woning gegaan en heb aangebeld. Er werd niet opengedaan. terwijl duidelijk was dat er iemand in de woning aanwezig was.(…)Kennelijk heeft [verweerster] haar activiteiten om erflater te isoleren van zijn omgeving al ingezet in 2003. Deze objectieve getuige verklaart uit eigen wetenschap en daarbij ook over het feit dat de dochters van erflater niet meer welkom waren. Zie verder bijvoorbeeld de verklaring van mw. [getuige 2] overgelegd als productie HB 8 bij mva. Die verklaarde dat hij niet vrolijk of ad [rem] meer was , dat hij van alles vergat en dat [verweerster] hem nooit alleen liet. Zij dacht bovendien dat ze en stel waren en was hoogst verbaasd te horen dat zij getrouwd was met iemand anders: ‘toen ik later hoorde dat de assistente getrouwd was, begreep ik dat het opzet was om dat niet te vertellen, want dan hadden de foto 's toch echt weggehaald moeten worden’. Zij doelt daarbij op de bij mva productie HB 10 overgelegde foto's uit de praktijkruimte.
Hetgeen gelet op hetgeen dr. Gilhuis in r.o. 2.13 en 2.14 heeft geconstateerd aan [verweerster] die dagelijks met hem optrok, duidelijk had moeten zijn.
Er is weldegelijk sprake van wilsonbekwaamheid en dus van een wilsgebrek.
Zie hiervoor ook hetgeen de rechtbank in r.o. 4.14 t/m 4.24 daarover overweegt op basis waarvan de rechtbank in r.o. 4.24 tot het oordeel komt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [verweerster] als erfgenaam toe te laten. Wat de rechtbank eigen voor ogen had — en ook als zodanig had moeten oordelen — is dat in die omstandigheden [verweerster] onwaardig is te erven en wel op grond van artikel 4:3 lid laanhef sub d.
R.O. 14 eerste gedeelte.
R.o. 14 tweede gedeelte.
R.o. 15.
R.o. 16. Deze laatste volzin is overigens geen enkel argument om daarom een testament dat door een wilsonbekwame is opgesteld in stand te laten.
R.o. 17 eerste volzin, eerste gedeelte.
Zie mva punt 129 p. 35 eerste alinea.
Een interdepartementale werkgroep van Justitie en VWS heeft een (in januari 2007 herziene) ‘Handreiking voor de beoordeling van wilsbekwaamheid (voor de hulpverlener)’ het licht doen zien, te raadplegen via www.rijksoverheid.nl. Uitgebreid over dit onderwerp: C.P.M. Akerboom e.a., Thematische wetsevaluatie. Wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging. Den Haag: ZonMW, 2011; het rapport is besproken door J.C.J. Dute en J.K.M. Gevers in: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2012, blz. 380 – 389.
Zie onder meer: F.G.I. Jennekens en S. Jennekens-Schinkel, De dementerende persoon, het testament en de notaris, WPNR 2005/6630, blz. 595–599; D. van Elzakker, Het beoordelen van de wils(on)bekwaamheid: een vakbekwaamheid op zich, Tijdschrift relatierecht en praktijk 2012, blz. 291 – 295, n.a.v. een ‘Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’.
De rechtbank doelt kennelijk op de verklaringen van Fedder en Groen in het getuigenverhoor van 28 mei 2010 (noot A-G).
Zie Asser/Perrick, Erfrecht en schenking, 15e druk 2013, nr. 35 en Van Mourik, Erfrecht, 6e druk 2013, nr. 38.
HR 7 december 1990, NJ 1991, 593.
Zie Asser/Perrick, Erfrecht en schenking, 15e druk 2013, nr. 35
Van Mourik, Erfrecht, 6e druk 2013, nr. 38.
Als gezegd heeft het hof dit in het midden gelaten dus moet daar in cassatie als hypothetisch feitelijke grondslag van worden uitgegaan.
Maar dat oordeel is kennelijk gebaseerd op de verklaringen van de notaris. Zie daarvoor onderdeel 2.1.3.
HR 18 maart 1994, NJ 1995/22.
Een appellant kan hierbij zelfs volstaan met een herhaling van hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd, zoals blijkt uit HR 21 december 1990, NJ 1992 96 (HJS). Er is geen reden aan te nemen dat voor het incidenteel appel andere vereisten gelden, zodat het door het hof gekozen uitgangspunt rechtens onjuist is.
Mva p. 35 en 36.
Asser Procesrecht 4 Hoger Beroep, 117 De aan een grief te stellen eisen
Opmerking HJWA: blijkens http://www.btsg:nl/infobulletin/dementie/dementie-atrofie.html. betekent atrofie van het brein het afsterven van het brein. Van deze website: Dementie gaat gepaard met het verlies van verbindingen tussen neuronen. Daardoor zijn deze niet meer goed in staat om met elkaar te communiceren. Naarmate de ziekte vordert gaan niet alleen de uitlopers. maar zelfs de hele zenuwcel verloren. Zenuwcellen in onze hersenen zijn. in tegenstelling tot andere cellen in ons lichaam. niet meer in straat zich door deling te vermenigvuldigen. Dit heeft tot gevolg dat zenuwcellen die eenmaal verloren zijn gegaan niet meer kunnen worden vervangen. De schade die ontstaat door het afsterven van zenuwcellen is dus onherstelbaar. Bij patiënten met ernstige vormen van dementie kan, door het verlies van verbindingen tussen neuronen en het afsterven van zenuwcellen, het volume van de hersenen met 10 tot 15% verminderen. Dit verlies van hersenweefsel kan tijdens het leven met scantechnieken zichtbaar worden gemaakt.
HJWA: blijkens http://www.betrokkenbijdementie.nl/kenniscentrun/Paginas/Fa%C3%A?adegedrag.aspx, wordt onder façadegedrag verstaan de situatie dat mensen hun geheugenstoornissen proberen te verbloemen: Het komt vaak voor dat dementerenden proberen te verbloemen dat ze iets vergeten zijn. Soms is dat een soort verlegenheid om niet te laten merken dat het geheugen ze in de steek laat. Maar het gebeurt niet altijd met opzet of zelfs bewust. Iemand krijgt een vraag en probeert dan in zijn geheugen het antwoord te vinden. Hij noemt dan iets waarvan hij ook zelf denkt dat het klopt. Bijvoorbeeld op de vraag‘Wat heb je vanmiddag gedaan?’, komt er iets dat hij of zij een keer op een middag gedaan heeft. Of hij geeft een antwoord dat vaak wel het goede antwoord is.‘Ik was thuis’.Of de patiënt zoekt in zijn geheugen en denkt‘ik zal wel boodschappen hebben gedaan, en ik zal wel bij de groenteboer zijn geweest’. Dan antwoordt, hij dat hij groente heeft gekocht. De patiënt werkt als het ware met het geheugen dat hij nog heeft. Façadegedrag treedt ook vaak op ten aanzien van het huishouden. De dementerende laat het voorkomen dat hij veel meer zelf doel dan feitelijk nog, het geval is. Dat is deels om de schijn op te houden, maar deels ook omdat hij zichzelf niet kan voorstellen dat hij niet meer zelf het eten kookt of voor de schone was zorgt. Hij of zij vergeet immers dat hij dat steeds vergeet te doen.
Volgens de Wikipedia is confabuleren het vertellen van overdreven, gefantaseerde of onware verhalen. De gedragingen lijken op Pseudologia phantastica of Pathologisch liegen, maar heeft echter niet te maken met het opzettelijk liegen. Confabulatie heeft meestal te maken hebben met een cognitieve stoornis van het geheugen die bij hersenbeschadiging kan optreden. Een dergelijk stoornis moet echter niet verward worden met amnesie. Amnesiepatiënten raken, bijvoorbeeld bij het vertellen van een verhaal vaak de draad kwijt, terwijl confabulerende patiënten het verhaal overdrijven, of er nieuwe elementen aan toevoegen. Bij confabulatie zijn ook andere hersengebieden betrokken dan bij amnesie, zoals de ventromediale (midden-onderste) frontale cortex en de cortex orbitofrontalis. Mogelijk, is confabulatie bij deze frontale patiënten toe te schrijven aan een onvermogen om informatie uit het geheugen op te halen of een stoornis de executieve functies.
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.11 en 2.12, verwijzend naar productie 46 van [eiseressen] c.s. in eerste aanleg.
Cognitieve functiestoornissen zijn stoornissen in de informatieverwerking. Zie: http://www.emergis.nl/ik-zoek-hulp/ons-hulp-aanbod/cognitieve-stoornissen/wat-is-het/: Cognitieve functies worden ook wel ‘kennende functies’ genoemd. Hiermee bedoelen we functies die te maken hebben met het verwerken van informatie en je in staat stellen tot leren, intelligent gedrag. Bijvoorbeeld aandacht en concentratie, oriëntatie, waarnemen, denken, inprenten, herinneren, plannen maken, problemen oplossen, handelen, vaardigheden, het nemen van initiatieven en inzicht in de eigen situatie. Een cognitieve stoornis is een stoornis in een of meer cognitieve functies. Dit kan problemen opleveren met het geheugen, taal, gedrag en het oplossen van problemen.Een cognitieve stoornis kan tijdelijk of blijvend zijn. Tijdelijke cognitieve stoornissen komen bijvoorbeeld voor bij psychische problemen zoals depressie. Ook kunnen ze een lichamelijke oorzaak hebben, bijvoorbeeld een ontregelde stofwisseling of een blaas- of longontsteking. Vooral oudere mensen zijn hier gevoelig voor. Voorbeelden van blijvende stoornissen zijn de diverse vormen van dementie, de ziekte van Korsakov en de gevolgen van ander niet aangeboren hersenletsel.
Hartritmestoornis.
Cerebrum = grote hersenen
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.13, verwijzend naar productie 4 van [eiseressen] c.s. in eerste aanleg.’
Vonnis Rb Den Haag 8 juni 2011 r.o. 2.14, verwijzend naar productie 5 in eerste aanleg van [eiseressen] c.s.’