Uitvoeringswet der bepalingen van de artikelen 33, 36, 37 en 38 der herziene akte omtrent de Rijnvaart
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
06-12-2001, Stb. 2001, 584 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 27878)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2001, Stb. 2001, 621 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Wanneer eene partij krachtens artikel 37 der herziene Rijnvaart-akte in hooger beroep wenscht te komen bij de centrale commissie voor de Rijnvaart, geschiedt de beteekening van dat hooger beroep aan de rechter van eerste aanleg ter griffie van de rechtbank met uitdrukkelijke vermelding van den wensch om bij de centrale commissie in hooger beroep te komen.
2.
De partij, die in hooger beroep is gekomen, legt tegen bewijs van ontvangst binnen den bij artikel 37 van die akte gestelden termijn van vier weken bij hare memorie van grieven een afschrift daarvan over, in burgerlijke zaken vergezeld van de processtukken.
3.
De mededeeling van het afschrift der memorie aan de wederpartij geschiedt, tegen gedagteekend bewijs van ontvangst, door tusschenkomst van den griffier.
4.
De wederpartij is gehouden haar antwoord binnen vier weken na de mededeeling der memorie van grieven over te leggen ter griffie, en kan daarbij voegen alle verdere stukken, waarvan zij de inzending aan de centrale commissie wenscht, het een en ander tegen bewijs van ontvangst.
5.
De regter in eersten aanleg verzendt de oorspronkelijke memoriën, vergezeld in strafzaken van de processtukken, het vonnis inbegrepen, in burgerlijke zaken van de door partijen overgelegde stukken van het geding, dadelijk na verloop van den in de voorgaande zinsnede bepaalden termijn aan de centrale commissie voor de Rijnvaart te Mannheim.