Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.10.3
8.10.3 Draft Convention on the International Enforcement of Arbitration Agreements and Awards
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS502225:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie A.I. VAN DEN BERG, Hypothetical Draft Convention on the International Enforcement of Arbitration Agreements and Awards; Annex I: Text of the Hypothetical Draft Convention on the International Enforcement of Arbitration Agreements and Awards (2009) in A.I. VAN DEN BERG (ed.), 50 Years of the New York Convention, ICCA International Arbitration Conference, ICCA Congress Series, Austin-Boston-Chicago-New York-The Netherlands 2009, blz. 667-669; zie ook www.newyorkconvention.org/draft-convention.
Zie A.I. VAN DEN BERG, Hypothetical Draft Convention on the International Enforcement of Arbitration Agreements and Awards; Explanatory Notes in A.I. VAN DEN BERG (ed.), 50 Years of the New York Convention, ICCA International Arbitration Conference, ICCA Congress Series, Austin-Boston-Chicago-New York-The Netherlands 2009, blz. 649-666, nos. 1-6; zie voor, zij het milde, kritiek op (de noodzaak voor) dit ontwerp-verdrag V.V. VEEDER, Is there a Need to Revise the New York Convention in E. GAILLARD (Gen. Ed.), The Review of International Arbitral Awards, IAI Series on International Arbitration, New York-Bern 2008, blz. 183-194.
Zie A.J. VAN DEN BERG, Explanatory Note (sub 38), Hypothetical Draft Convention on the International Enforcement of Arbitration Agreements and Awards, 29 mei 2008 (www.newyorkconvention.org/draft-convention).
Op 29 mei 2008 heeft VAN DEN BERG een Hypothetical Draft Convention on the International Enforcement ofArbitration Agreements and Awards, ook wel aangeduid als de Dublin Convention of Miami Convention, gepresenteerd.1 Dit ontwerp vormt als het ware een update van het Verdrag van New York 1958 (zie 6.2 en 8.10.2 voor laatstgenoemd verdrag).2 In het ontwerp-verdrag komt de afzonderlijke eis van geschrift van art. II lid 2 NYC niet terug (vgl. 8.10.2) en wordt voor de geldigheid van de arbitrageovereenkomst slechts aangeknoopt bij het recht van het land waar het arbitraal vonnis zal worden gewezen:
’Article 2 — Enforcement of Arbitration Agreement
1. If a dispute is brought before a court of a Contracting State which the parties have agreed to submit to arbitration, the court shall, at the request of a party, refer the dispute to arbitration, subject to the conditions set forth in this article.
2. The court shall not refer the dispute to arbitration if the party against whom the arbitration agreement is invoked asserts and proves that:
(a) the other party hos requested the referral subsequent to the submission of its first statement on the substance of the dispute in the court proceedings; or
(b) there is prima facie no valid arbitration agreement under the law of the country where the award will be made; or
(c) arbitration of the dispute would violate international public policy as prevailing in the country where the agreement is invoked.
3. The court may on its own motion refuse to refer the dispute to arbitration on ground (c) mentioned in paragraph 2."
Het recht van het land waar het arbitraal vonnis zal worden gewezen, is het recht van het land van de plaats van arbitrage (vgl. art. 31 lid 3 Modelwet Arbitrage). Indien partijen nog geen plaats van arbitrage hebben bepaald ten tijde van de verwijzing naar arbitrage en niet bekend is waar het arbitraal vonnis zal worden gewezen, zal voor het op de overeenkomst tot arbitrage toepasselijk recht moeten worden aangeknoopt bij het recht van het land waarin op de overeenkomst tot arbitrage een beroep wordt gedaan.3 Indien volgens het op de overeenkomst toepasselijk recht een geschrift als totstandkomingseis geldt, zal deze eis mijns inziens ingevolge art. 2 lid 2 (b) van het genoemde ontwerp-verdrag ook voor de internationale erkenning van de arbitrageovereenkomst hebben te gelden. Verdedigd kan worden dat dit ook geldt als de eis van geschrift een bewijsvoorschrift is (vgl. ook 7.2.2), juist ook als het bewijsvoorschrift in de toepassing ervan een totstandkomingseis vormt (zie 8.2.6-8.2.9). Het vorenstaande geldt mijns inziens ook voor de toepassing van de bepaling inzake de weigering van verlof tot tenuitvoerlegging op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, welke bepaling op dit punt eveneens verwijst naar het recht van het land waar het arbitraal vonnis is gewezen (art. 5 lid 3 (a) ontwerp-verdrag).
Ingevolge art. 7 van het ontwerp-verdrag bestrijkt de meestbegunstigingsclausule ook de overeenkomst tot arbitrage (zie daartoe ook 6.2.3.3, 7.4.2.3 sub b en d en 8.10.2 in fine). Indien wij zouden aannemen dat ingevolge art. 2 lid 2 (b) en art. 5 lid 3 (a) van het ontwerp-verdrag niet tevens de in het toepasselijk arbitragerecht voorkomende eis van geschrift van toepassing is, zal men waarschijnlijk niet spoedig via het meestbegunstigingsbeginsel van art. 7 een beroep doen op het toepasselijk arbitragerecht. Indien wij inderdaad zouden aannemen dat ingevolge art. 2 lid 2 (b) en art. 5 lid 3 (a) van het ontwerp-verdrag niet tevens de in het toepasselijk arbitragerecht voorkomende eis van geschrift van toepassing is, is het zelfs mogelijk dat een arbitrageovereenkomst en een daaropvolgend arbitraal vonnis geen effect sorteren volgens het toepasselijk arbitragerecht, doch wel volgens het ontwerp-verdrag. Zulks is mijns inziens onwenselijk. Zo zal een verdragsrechter partijen naar arbitrage kunnen verwijzen, ook als niet aan de eis van geschrift van het toepasselijk arbitragerecht is voldaan. Het scheidsgerecht zal zich, als een partij zich daarop beroept, onbevoegd moeten verklaren op de grond dat aan de eis van geschrift niet is voldaan. Ook zal een arbitraal vonnis kunnen worden tenuitvoergelegd op grond van het ontwerp-verdrag, terwijl het aan vernietiging blootstaat in het land waar het is gewezen. Het vorenstaande vormt mijns inziens een argument voor mijn standpunt dat de in het toepasselijk arbitragerecht voorkomende eis van geschrift ingevolge art. 2 lid 2 (b) en art. 5 lid 3 (a) van het ontwerp-verdrag mede van toepassing zouden moeten zijn. Het verdient mijns inziens aanbeveling dit duidelijk te maken in de ontwerp-verdragsteksten op dit punt.