Zie rov. 2.5.5 van de beschikking van de rechtbank d.d. 17 september 2008 en rov. 17 van de beschikking van het hof d.d. 17 februari 2010.
HR, 22-04-2011, nr. 10/01995
ECLI:NL:HR:2011:BP4338
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2011
- Zaaknummer
10/01995
- Conclusie
Mr. M.H. Wissink
- LJN
BP4338
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Relatievermogensrecht
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP4338, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4338
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BL8812, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2011:BP4338, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4338
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Familierecht. Uitleg beding in huwelijkse voorwaarden; Haviltex-maatstaf. Nieuwe feitelijke stelling die niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd. (81 RO)
22 april 2011
Eerste Kamer
10/01995
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 62329/FA RK 08-448 van de rechtbank Middelburg van 17 september 2008;
b. de beschikking in de zaak 200.055.700/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 april 2011.
Conclusie 04‑02‑2011
Mr. M.H. Wissink
Partij(en)
conclusie inzake
[De vrouw]
tegen
[De man]
1.
De vrouw heeft tijdig, met een op 17 mei 2010 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift, cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 17 februari 2010. Bij deze beschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 17 september 2008 bekrachtigd waar het betrof een tussen partijen ontstaan geschil over de uitleg van een bijzondere regeling in de huwelijkse voorwaarden over de echtelijke woning (artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden).
2.
De in cassatie van belang zijnde passage uit artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden luidt:
‘Indien het huwelijk na vijf jaar wordt ontbonden hetzij door echtscheiding, hetzij door overlijden van de man tijdens een echtscheidingsprocedure, zal aan de vrouw een bedrag toekomen dat gelijk is aan de helft van het verschil tussen de waarde van de echtelijke woning op de dag van ontbinding van het huwelijk en de waarde van de echtelijke woning thans, welke laatstbedoele waarde partijen vaststellen op tweehonderd vijftig duizend gulden.’
3.
De man stelt dat de clausule alleen ziet op de eerste echtelijke woning, die zijn eigendom was, omdat de vrouw daarin had geïnvesteerd. Volgens de vrouw is de tekst duidelijk en behoeft die dus geen verdere uitleg meer: het gaat om de laatste echtelijke woning.
4.
Het hof volgt evenals de rechtbank de uitleg van de man.1. Het hof heeft, kort gezegd, geoordeeld dat de toelichting van de man niet door de vrouw is weersproken en dat de uitleg die de man voorstaat ook blijkt uit de door de man overgelegde brief d.d. 8 februari 2008 van de notaris die destijds de huwelijkse voorwaarden heeft opgemaakt.2.
5.
Het cassatiemiddel van de vrouw bestaat uit een uitvoerige inleiding met geciteerde passages uit verschillende processtukken (randnrs. 7.1 t/m 7.11 van het cassatierekest) en uit rov. 17 en 18 van de bestreden beschikking van het hof (randnr. 7.12). Vervolgens zijn in de randnummers 7.13 tot en met 7.19 van het cassatierekest rechtsklachten opgenomen die naar mijn mening niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het cassatieberoep leent zich derhalve, voorafgegaan door een verkorte conclusie mijnerzijds, voor verwerping met toepassing van artikel 81 RO.
6.
In randnummer 7.13 van het cassatierekest wordt betoogd dat 's hofs oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting althans -toepassing. De litigieuze huwelijkse voorwaarde zou een leemte behelsen, nu het huwelijk van partijen na vijf jaar niet is ontbonden, de constitutieve voorwaarde voor de uitbetaling aan de vrouw. Partijen hebben immers geen voorziening getroffen voor het geval het huwelijk langer dan vijf jaar zou (blijven) bestaan, zodat zich een leemte voordoet welke invulling behoeft aan de hand van de huwelijke voorwaarden zelf of aan de hand van het Haviltex-criterium.
7.
De klacht faalt omdat zij een nieuwe discussie in cassatie aanzwengelt, te weten die met betrekking tot de uitleg van de woorden ‘na vijf jaar’, die in feitelijke instantie thuis hoort. Partijen hebben in feitelijke instanties slechts gedebatteerd over de hierboven bij 3 bedoelde kwestie.3. Voor zover de rechtsklacht het hof verwijt dat het niet ambtshalve is overgegaan tot het geven van een uitleg aan de woorden ‘na vijf jaar’, is de klacht ongegrond. Die gedachte vindt geen steun in het recht.
8.
Voortbouwend op het betoog in randnummer 7.13 wordt in randnummers 7.14 en 7.15 aangevoerd dat de bovengenoemde leemte door artikel 5, leden 2 en 3, van de huwelijkse voorwaarden opgevuld zou kunnen worden. De aangevoerde klacht faalt reeds omdat het voortborduurt op een in randnummer 7.13 van het cassatierekest ten onrechte aangenomen leemte. Bovendien betreft de stelling een ongeoorloofd novum. Om deze redenen faalt ook het betoog in randnummer 7.16, dat de artikelen 7 en 8 van de huwelijkse voorwaarden dienstig kunnen zijn bij de invulling van de in randnummer 7.13 bedoelde leemte.
9.
Randnummer 7.17 verbindt aan het voorgaande de conclusie dat het hof de regeling van de huwelijkse voorwaarden heeft miskend, omdat die een leemte bevatten welke invulling behoeft (aan de hand van de huwelijkse voorwaarden, niet aan de hand van het Haviltex-criterium). Gelet op het bovenstaande behoeft het hier aangevoerde verder geen behandeling.
10.
Randnummer 7.18 van het cassatierekest bevat de rechtsklacht die ertoe strekt te verdedigen dat alleen uitgesproken verwachtingen worden beheerst door het Haviltex-criterium. Onder verwijzing naar nr. 10, slot, (achtste blad) van de ‘Reactie verweerschrift tevens verweerschrift zelfstandig verzoek’ van de Mr. J.J.J. Jansen namens de vrouw, stelt de hier aangevoerde klacht dat er geen enkel overleg is gevoerd over de litigieuze huwelijkse voorwaarde ten tijde van de ondertekening van de akte bij de notaris. Wordt er niets gezegd, verklaard of toegelicht, dan houdt het voor wat betreft Haviltex op, aldus het beklag.
11.
Het beklag faalt. Het berust kennelijk op de gedachte dat het hof een grammaticale uitleg had moeten hanteren omdat geen overleg met de man noch enige toelichting door de notaris op de thans aan de orde zijnde passage uit artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden heeft plaatsgehad. Het middel neemt dus voetstoots aan dat de tekst van de akte duidelijk is met betrekking tot de vraag op welke echtelijke woning artikel 10 ziet. Deze aanname is onjuist. Het hof heeft in rov. 17 van de bestreden beschikking uitdrukkelijk overwogen dat de tekst van de huwelijkse voorwaarde meerduidig is.
12.
Randnummer 7.19 bevat geen klacht en behoeft daarom geen behandeling.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑02‑2011
Prod. 24 bij Verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig verzoek en prod. 21 bij Verweerschrift in appel tevens houdende incidenteel appel (aanwezig in het B dossier).
Zie Verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van de man in eerste aanleg, nr. 21 (blz. 9–10); Reactie op dat verweerschrift zijdens de vrouw (nr. 10); Proces-verbaal van de mondelinge terechtzitting bij de rechtbank; Toelichting op Grief 10 van het appelrekest van de vrouw; Verweerschrift in appel tevens houdende incidenteel appel van de man (nrs. 43 t/m 48); Proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof (blad 2, 3) en de daaraan gehechte pleitaantekeningen (blad 4, derde en vierde alinea).