Welke die middelen zijn valt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet op te maken.
HR, 01-09-2015, nr. 14/02582
ECLI:NL:HR:2015:2453
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2015
- Zaaknummer
14/02582
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2453, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2015
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1388, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1388, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2453, Gevolgd
Uitspraak 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Bewijsklachten medeplegen vervoer en verkoop van cocaïne en heroïne. 1. De klacht ten aanzien van (het medeplegen van) het vervoeren van de verdovende middelen faalt. 2. De klacht ten aanzien van het medeplegen van de verkoop van de verdovende middelen is terecht voorgesteld, nu de bewijsmiddelen omtrent de verkoop van de cocaïne hun geheel niets inhouden, terwijl ten aanzien van verdachtes rol bij de verkoop van de heroïne uit de bewijsmiddelen niet meer kan worden afgeleid dan dat hij in dat verband als chauffeur is opgetreden.
Partij(en)
1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02582
IC/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 april 2014, nummer 22/002145-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 januari 2013 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd
- ongeveer 13 gram van een materiaal bevattende cocaïne en-
- ongeveer 8 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine),
en heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"2. een ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond nummer PL17A0 2013012368, d.d. 13 januari 2013, met bijlagen;
3. een als bijlage bij het onder 2 genoemde ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond nummer PL17A0 2013012368-23, d.d. 13 januari 2013, welk proces-verbaal inhoudt een proces-verbaal van bevindingen:
Onderzoek naar aanleiding van een aanhouding op vrijdag 11 januari 2013 waarbij sprake zou zijn van afleveren drugs bij betrokken adres [a-straat 1] te Vlaardingen.
Op voorhand deelde [betrokkene 1] ons mede wel bereid te zijn informatie te willen verstrekken, maar deze niet op papier te ondertekenen uit angst voor represailles.
[betrokkene 1] verklaarde:
Zoals u weet gebruik ik harddrugs. Ik heb verschillende mensen die dit bij mij thuis afleveren als ik de drug bestel. Ik heb afgelopen vrijdag 11 januari 2013 inderdaad drugs besteld. Ik heb dit telefonisch gedaan.
In het begin van de middag heb ik het telefoonnummer 06- [001] gebeld en een testpakket besteld. Dit omdat er veel kwaliteitsverschil is in de aangeleverde drugs.
De kwaliteit van de drugs was in orde. Om 16.42 uur heb ik opnieuw telefonisch besteld met hetzelfde telefoonnummer. Ik weet dat deze leverancier uit Schiedam komt.
U vraagt mij hoe laat er ongeveer heroïne is afgeleverd:
Het zal tussen 15 en 25 minuten geweest zijn na mijn telefonische bestelling van 16.42 uur. U vraagt mij of ik een auto gezien heb die voor de deur stopte.
Ik heb inderdaad een auto voor de deur zien stoppen. Een kleine Audi, waarvan ik denk dat het een A3 was. Ik weet geen kleur of kenteken.
U vraagt mij of ik heb gezien dat er iemand uitstapte: Ik zag de bijrijder van die Audi A3 uitstappen. Deze persoon belde bij mij aan.
U vraagt mij of ik bijzonderheden weet van die persoon:
Het was een marokkaanse jongeman van 16 a 17 jaar. Hij was geheel in het zwart gekleed. Volgens mij had hij een glanzend zwart jack aan. Het was dezelfde jongen als die de eerste (proeflevering had gedaan. Qua lengte was die jongen ongeveer 1 meter 60. Hij was klein van stuk.
U vraagt mij wat hij heeft afgeleverd: Hij heeft (bruin) heroïne afgeleverd.
U vraagt mij voor hoeveel geld hij heeft afgeleverd: Ik had voor 10 euro besteld.
4. een als bijlage bij het onder 2 genoemde ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond nummer PL17A0 2013012368-7, d.d. 11 januari 2013, welk proces-verbaal inhoudt een proces-verbaal van bevindingen:
Wij verbalisanten kregen op 11 januari 2013 informatie van collega [verbalisant 1] over mogelijke drugsdealpraktijken aan de [a-straat 1] te Vlaardingen. Dit zou gebeuren ter hoogte van het doodlopend stuk aan de [a-straat 1] aan de zijde van [A] . Hierbij zouden jongens van Noord-Afrikaanse afkomst bij betrokken zijn die rijden in een Audi A3.
Omstreeks 16:40 uur zagen wij in de [a-straat 1] een Audi A3, voorzien van kenteken [AA-00-BB] , rijden met 2 Noord-Afrikaanse jongens erin. Wij zagen dat de Audi stopte aan het einde van de [a-straat 1] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , stapte uit het dienstmotorvoertuig en liep in de richting van de Audi. Ik zag dat de bijrijder van de Audi uitstapte en richting een huizenblok liep. Ik kon niet zien naar welke woning de bijrijder toeliep. Ik zag dat de bijrijder ongeveer 30 seconden hierna weer terug naar de Audi liep met iets in zijn rechterhand en in de Audi stapte.
Omdat wij verbalisanten vermoedden dat het hier mogelijk om drugs ging zijn wij verbalisanten achter de Audi aangereden.
Wij hebben het voertuig op de van Leeuwenhoeckstraat staande gehouden. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , liep naar de bijrijder toe. Ik heb de bijrijder uit laten stappen en direct onderworpen aan een fouillering op grond van de Opiumwet. Toen ik de jas van de bijrijder omhoog haalde zag ik dat er een plastic zakje uit zijn broeksband stak. Nadat ik het zakje uit zijn broeksband haalde zag ik het 2 kleine zakjes betrof. Ik zag dat er in het ene zakje kleine brokjes met witte substantie zat en in het andere zakje een klein brokje bruine substantie.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb de bijrijder omstreeks 16:50 uur aangehouden terzake overtreding van de Opiumwet en de 2 zakjes inbeslaggenomen. De bijrijder bleek later te zijn genaamd:
[betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende aan de [b-straat 1] te Schiedam.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] heb vervolgens de bestuurder omstreeks 16:52 uur ook aangehouden terzake overtreding Opiumwet.
De bestuurder bleek later te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende [c-straat 1] te Schiedam. Wij verbalisanten hebben de Audi van de verdachten inbeslaggenomen op grond van de Opiumwet. Tijdens de insluitingsfouillering van [betrokkene 2] troffen wij verbalisanten in zijn broekzak een geldbedrag aan van 395 euro. Dit bestond uit biljetten van 3x5,7x10, 3x20, 3x50 en 1x100 euro. Wij hebben het geld en de telefoon van [betrokkene 2] ook inbeslaggenomen op grond van de Opiumwet.
5. een als bijlage bij het onder 2 genoemde ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond nummer PL17A0 2013012368-21, d.d. 13 januari 2013, welk proces-verbaal inhoudt een proces-verbaal van bevindingen:
Op zaterdag 12 januari 2013, omstreeks 15:00 uur, stelden wij verbalisanten op de binnenplaats op politiebureau Vlaardingen, op de Delftseveerweg 40 in Vlaardingen, een onderzoek in op grond van artikel 10/4 en artikel 2/B van de Opiumwet, in de inbeslaggenomen personenauto, zijnde een zwarte Audi A3 met het kenteken [AA-00-BB] .
Ik verbalisant [verbalisant 4] stelde een onderzoek in het bijrijdersgedeelte rechtsvoorin het voertuig in. Bij het middenconsole voorin, trok ik met mijn hand een plastic kap omhoog. Ik voelde vervolgens met mijn hand onder deze kap. Ik voelde een plastic zakje en haalde dit er vervolgens uit. Ik zag, dat dit een plastic doorzichtig boterhamzakje betrof met daarin een witte substantie. Hierna voelde ik wederom met mijn hand onder de kap van het middenconsole en voelde toen weer een plastic zakje. Ik haalde dit zakje er ook onder vandaan en zag, dat dit een doorzichtig boterhamzakje met daarin een bruine substantie betrof.
Hierna stelde ik een onderzoek in het dashboardvak rechtsvoorin het voertuig in. Ik zag, dat er in dit vak 2 mobiele telefoons + oplader lagen.
Ik verbalisant [verbalisant 5] stelde een onderzoek in bij de bestuurdersplaats linksvoorin het voertuig. Ik zag, dat er in het opbergvak van het bestuurdersportier een doorzichtig zakje met daarin een bruine substantie zat. Vervolgens stelde ik een onderzoek in onder de plastic kap van het middenconsole aan de bestuurderszijde. Ik voelde met mijn hand onder de kap een plastic zakje en haalde dit er onder vandaan. Ik zag, dat dit een doorzichtig plastic zakje betrof met daarin een witte substantie.
Hierna hebben wij de auto verder doorzocht en niets noemenswaardig meer aangetroffen. Vervolgens heb ik verbalisant [verbalisant 5] telefonisch middels de politiemeldkamer van de KLPD een drugsspeurhond ter plaatse verzocht.
De bovenbeschreven vermoedelijke drugs en de 2 mobiele telefoons met opladers werden door verbalisanten inbeslaggenomen.
6. een als bijlage bij het onder 2 genoemde ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond nummer PLI 7P0 2913012368-39, d.d. 3 mei 2013, welk proces-verbaal inhoudt een proces-verbaal van bevindingen:
Op vrijdag 3 mei 2013 verzocht ik verbalisant [verbalisant 5] om de sim-kaarten van de twee inbeslaggenomen mobiele telefoons onder PVH-nummer 2013012368-38 uit te lezen. Deze 2 Nokia mobiele telefoons zijn bij een zoeking in de inbeslaggenomen personenauto Audi A3 met het kenteken [AA-00-BB] in het dashboardkastje bij de bijrijderskant rechtsvoorin het voertuig aangetroffen. Het proces-verbaal van deze zoeking staat onder BVH-nummer 201312368-21 vermeld.
Op vrijdag 3 mei 2013 bevestigde collega en brigadier [verbalisant 6] mij in persoon, dat het mobiele telefoonnummer van [betrokkene 1] 06- [002] betreft en dat hij dit nummer tijdens zijn onderzoek op 13 januari 2013 op de mobiele telefoon van [betrokkene 1] heeft zien staan, als zijnde het nummer van [betrokkene 1] zelf. Zie het proces-verbaal van bevindingen van collega [verbalisant 6] onder BVH-nummer 2013012368-23.
Uit het onderzoek van de van de simkaart met nummer [003] , welke zat bevestigd in de- zwart/grijze inbeslaggenomen mobiele telefoon merk Nokia met imeinummer [004] en IMSInummer [005] , kwam de volgende informatie, welke ik verbalisant ook zelf heb waargenomen
Onder calls
Type last dialed
Index 2
Storage SIM
To [002]
Hieruit concludeer ik, verbalisant [verbalisant 5] , dat het mobiele telefoonnummer van drugsgebruiker [betrokkene 1] in de inbeslaggenomen mobiele telefoon staat, welke in het voertuig waarin beide verdachte tijdens hun aanhouding werden aangetroffen, lag.
Tevens concludeer ik dat de mobiele telefoon van [betrokkene 1] 2 keer naar deze bovengenoemde telefoon heeft gebeld.
7. een als bijlage bij het onder 2 genoemde ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond nummer PL17P0 2013012368-36, d.d. 16 januari 2013, welk proces-verbaal inhoudt een proces-verbaal van bevindingen:
Op dinsdag 15 januari 2013 ontvingen wij via Bureau Logistiek Intake en Service de volgende stukken van overtuiging met het verzoek deze te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen:
Waarmerking SVO | Omschrijving SVO |
---|---|
4290024 | Stukje bruin materiaal |
4287972 | Zakje wit poeder |
Zakje bruin poeder | |
4290018 | Zakje bruin poeder |
Zakje wit poeder | |
4290007 | Zakje bruin poeder |
4289983 | Zakje wit poeder |
VOLGORDE ONDERZOEK
Na ontvangst van de stukken van overtuiging wordt het materiaal in ogenschouw genomen, beschreven, gewogen en bemonsterd. Vervolgens wordt het materiaal voor de mogelijke aanwezigheid van verdovende middelen aan microchemische testen onderworpen. Wij herkenden het stukje bruin materiaal 4290024 aan geur, kleur en voorkomen als hasj.
Monstername
Van de stukken van overtuiging wordt, nadat het netto gewicht is bepaald een monster genomen ten behoeve van (contra)analyse door het Nederlands Forensisch Instituut. Het monster zal op de daarvoor voorgeschreven wijze verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. Het deskundige rapport van het Nederlands Forensisch Instituut zal worden nagezonden.
Waarmerking SVO | Totaal netto inhoud SVO (gr) | SIN nummer monster |
---|---|---|
4290024 | 0,2 | geen monster |
4287972 | 4,4 | AADS6360NL |
1,3 | AADS6371NL | |
4290018 | 1,5 | AADS6361NL |
1,9 | AADS6362NL | |
4290007 | 5,2 | AADS6409NL |
4289983 | 6,7 | AADS6408NL |
GEHANTEERDE METHODEN MICROCHEMISCHE REACTIES
Van het stuk van overtuiging werd monstermateriaal genomen wat aan een aantal microchemische testen onderworpen werd. Deze testen betreffen kleurreacties waarmee men de eventuele aanwezigheid van cannabis, opiaten (waaronder heroïne), alkaloïden (waaronder cocaïne) en (meth)amfetaminen vast kan stellen.
Waarmerking SVO | Indicatief resultaat |
---|---|
4290024 | cannabis |
4287972 | cocaïne |
heroïne | |
4290018 | heroïne |
cocaïne | |
4290007 | heroïne |
4289983 | cocaïne |
8. een rapport van Nederlands Forensisch Instituut d.d 25 januari 2013, opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong:
Resultaten en conclusie
Kenmerk | Omschrijving | Conclusie |
---|---|---|
AADS6360NL | volgens opgave 4,4 gram, crèmekleurige brokjes in een gripzakje | bevat cocaïne |
AADS637INL | volgens opgave 1,3 gram, beige brokje in een gripzakje | bevat heroïne |
AADS6361NL | volgens opgave 1,5 gram, beige poeder en brokjes in een gripzakje | bevat heroïne |
AADS6362NL | volgens opgave 1,9 gram, crèmekleurige brokjes in een gripzakje | bevat cocaïne |
AADS6409NL | volgens opgave 5,2 gram, beige poeder en brokjes in een gripzakje | bevat heroïne |
AADS6408NL | volgens opgave 6,7 gram, crèmekleurig poeder en brokjes in een gripzakje. | |
bevat cocaïne |
2.2.3.
Voorts heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Voorts is door de raadsvrouw aangedragen dat geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben en verkopen van de drugs, zodat geen sprake kan zijn van medeplegen. Ook is niet gebleken van wetenschap van de verdachte ten aanzien van de aangetroffen middelen in de auto.
Het hof overweegt dienaangaande dat het door de raadsvrouw aangedragen alternatieve scenario dat iemand anders in de tussenliggende periode de later aangetroffen drugs in de auto heeft gelegd niet nader is onderbouwd en ook niet voor de hand ligt, zodat het hof dit niet aannemelijk acht. Veeleer is aannemelijk dat het raam aan bestuurderszijde is ingeslagen om 'iets' uit de auto te halen nu de berglade onder de bestuurdersstoel open stond.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat gelet op het feit dat de verdachte en zijn medeverdachte samen in de auto reden, er verdovende middelen bij de medeverdachte én in de auto zijn aangetroffen, de medeverdachte voorts een aanzienlijke hoeveelheid geld in kleine coupures bij zich droeg - voor welk geld de medeverdachte desgevraagd geen verklaring heeft gegeven, anders dan de stelling dat het niet zijn geld betrof - er naar de uiterlijke verschijningsvorm genoegzaam gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking in de zin van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Hieruit leidt het hof tevens af dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen drugs in de auto. Dat de verdachten in een huurauto reden maakt dit niet anders, gelet op het feit van algemene bekendheid dat huurauto's na gebruik volledig worden schoongemaakt en gecheckt op eventuele achtergebleven spullen zodat het hof aan de - verder niet onderbouwde - stelling dat de drugs mogelijk door een voorgaande huurder in de auto zouden zijn achtergelaten voorbij gaat."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.1.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte tezamen met zijn medeverdachte hoeveelheden cocaïne en heroïne vervoerde die in de auto op diverse plaatsen - onder andere ook aan de bestuurderszijde - waren verstopt en dat hij de door hem bestuurde auto op het adres waar zijn medeverdachte de heroïne zou afleveren tot stilstand heeft gebracht, aldaar op die ander heeft gewacht en daarvandaan weer met de ander is vertrokken. Gelet op dit een en ander is het oordeel van het Hof dat de verdachte wetenschap had van de verdovende middelen in de auto en dat hij zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een ander vervoeren daarvan, niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is bovendien toereikend gemotiveerd.
2.4.2.
In zoverre faalt het middel.
2.5.1.
Anders dan het Hof heeft overwogen, bieden de gebezigde bewijsmiddelen evenwel onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zo bewust en nauw met een ander heeft samengewerkt dat, zoals is bewezenverklaard, sprake is van tezamen en in vereniging met een ander verkopen van de in de bewezenverklaring genoemde verdovende middelen. Omtrent de verkoop van de cocaïne houden de bewijsmiddelen in hun geheel niets in, terwijl ten aanzien van verdachtes rol bij de verkoop van de heroïne uit de bewijsmiddelen niet meer kan worden afgeleid dan dat hij in dat verband als chauffeur is opgetreden. Het behoeft nadere, hier ontbrekende, motivering waarom zo een gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als het medeplegen van verkoop kan worden aangemerkt.
2.5.2.
In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015.
Conclusie 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Bewijsklachten medeplegen vervoer en verkoop van cocaïne en heroïne. 1. De klacht ten aanzien van (het medeplegen van) het vervoeren van de verdovende middelen faalt. 2. De klacht ten aanzien van het medeplegen van de verkoop van de verdovende middelen is terecht voorgesteld, nu de bewijsmiddelen omtrent de verkoop van de cocaïne hun geheel niets inhouden, terwijl ten aanzien van verdachtes rol bij de verkoop van de heroïne uit de bewijsmiddelen niet meer kan worden afgeleid dan dat hij in dat verband als chauffeur is opgetreden.
Nr. 14/02582 Zitting: 26 mei 2015 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Den Haag wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. Namens verdachte heeft mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 11 januari 2013 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd
- ongeveer 13 gram van een materiaal bevattende cocaïne en-
- ongeveer 8 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine),
en heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine),
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”
5. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs van het medeplegen overwogen:
“Voorts is door de raadsvrouw aangedragen dat geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben en verkopen van de drugs, zodat geen sprake kan zijn van medeplegen. Ook is niet gebleken van wetenschap van de verdachte ten aanzien van de aangetroffen middelen in de auto.
Het hof overweegt dienaangaande dat het door de raadsvrouw aangedragen alternatieve scenario dat iemand anders in de tussenliggende periode de later aangetroffen drugs in de auto heeft gelegd niet nader is onderbouwd en ook niet voor de hand ligt, zodat het hof dit niet aannemelijk acht. Veeleer is aannemelijk dat het raam aan bestuurderszijde is ingeslagen om 'iets' uit de auto te halen nu de berglade onder de bestuurdersstoel open stond. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat gelet op het feit dat de verdachte en zijn medeverdachte samen in de auto reden, er verdovende middelen bij de medeverdachte én in de auto zijn aangetroffen, de medeverdachte voorts een aanzienlijke hoeveelheid geld in kleine coupures bij zich droeg - voor welk geld de medeverdachte desgevraagd geen verklaring heeft gegeven, anders dan de stelling dat het niet zijn geld betrof - er naar de uiterlijke verschijningsvorm genoegzaam gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking in de zin van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Hieruit leidt het hof tevens af dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen drugs in de auto. Dat de verdachten in een huurauto reden maakt dit niet anders, gelet op het feit van algemene bekendheid dat huurauto's na gebruik volledig worden schoongemaakt en gecheckt op eventuele achtergebleven spullen zodat het hof aan de - verder niet onderbouwde - stelling dat de drugs mogelijk door een voorgaande huurder in de auto zouden zijn achtergelaten voorbij gaat.”
6. In zijn arrest van 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928 overwoog de Hoge Raad:
“2.3. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.”
7. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat in de door verdachte bestuurde auto zowel aan zijn zijde als aan de zijde van de bijrijder zakjes heroïne en cocaïne zijn aangetroffen. Voorts houden de bewijsmiddelen in dat de bijrijder – medeverdachte – vanuit de door verdachte bestuurde auto heroïne heeft afgeleverd aan [betrokkene 1] . Uit een en ander kan worden afgeleid dat in elk geval verdachte als bestuurder van de auto, heroïne en cocaïne heeft vervoerd. Als bestuurder pleegt hij immers de macht over de auto te hebben terwijl niet is aangevoerd dat dat in het onderhavige geval niet het geval was.
8. Anders dan het middel wil is het dus niet de vraag of verdachte als medepleger heeft deelgenomen aan het vervoer van de in de auto aangetroffen verdovende middelen, maar of de bijrijder als medepleger heeft deelgenomen aan het vervoer door verdachte van de in de auto aangetroffen verdovende middelen.
9. Uit de omstandigheid dat de verdovende middelen op diverse plaatsen in de auto zijn aangetroffen, niet alleen aan de kant van de bijrijder maar ook aan de kant van de verdachte heeft het Hof kunnen afleiden dat verdachte (minstgenomen) op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto. Daarbij neem ik aanmerking dat in cassatie niet is bestreden het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is dat de verdovende middelen door een ander in de door verdachte bestuurde auto, een huurauto, zijn achtergelaten omdat het een feit van algemene bekendheid is dat huurauto's na gebruik volledig worden schoongemaakt en gecheckt op eventuele achtergebleven spullen en verdachte een ter zake gevoerd verweer niet nader heeft onderbouwd.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk heroïne en cocaïne heeft vervoerd. In aanmerking genomen dat de bijrijder in het bezit was van heroïne en cocaïne en op afspraak heroïne uit de door verdachte bestuurde auto heeft afgeleverd aan [betrokkene 1] , kan uit de gebezigde bewijsmiddelen voorts worden afgeleid dat de bijrijder voor wat betreft het vervoer van de verdovende middelen zo bewust en nauw met verdachte heeft samengewerkt dat verdachte tezamen en in vereniging met de bijrijder opzettelijk de in de auto aanwezige heroïne en cocaïne heeft vervoerd. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen handelde verdachtes bijrijder immers in verdovende middelen terwijl verdachte als bestuurder van de auto deze tot stilstand heeft gebracht op een plaats waar de bijrijder heroïne heeft afgeleverd. Daaruit spreekt een op vervoer naar die plaats gerichte bewuste en nauwe samenwerking.
11. Het Hof heeft ook bewezenverklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander cocaïne en heroïne heeft verkocht. Voor verkoop van cocaïne ontbreekt ieder bewijs. De bewijsmiddelen houden immers alleen in dat aan [betrokkene 1] op bestelling heroïne is afgeleverd.
12. De heroïne is op bestelling afgeleverd door de medeverdachte, de bijrijder in de door verdachte bestuurde auto. Deze heeft de heroïne dus verkocht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte ter zake van de verkoop van heroïne zo bewust en nauw met de medeverdachte heeft samengewerkt dat van medeplegen van de verkoop van heroïne kan worden gesproken. Van enige bemoeienis van de verdachte met de verkoop anders dan dat hij heroïne heeft vervoerd en de auto op het adres van aflevering tot stilstand heeft gebracht teneinde de bijrijder in de gelegenheid te stellen heroïne af te leveren blijkt niet. De door verdachte verrichte gedragingen hebben het karakter van hulp bij verkoop, niet van samen verkopen. Met dat karakter van hulp bij verkoop strookt dat de medeverdachte bij aanhouding beschikte over een aanzienlijke, bij de handel in verdovende middelen passende som geld in contanten, verdachte niet. Voor wat betreft het medeplegen van de verkoop van heroïne is de bewezenverklaring dus onvoldoende met redenen omkleed.
13. Het bewezenverklaarde vervoer van cocaïne en heroïne heeft betrekking op de totale inbeslaggenomen hoeveelheid cocaïne en heroïne, dus ook op de twee zakjes verdovende middelen die onder de broeksband van de medeverdachte zijn aangetroffen.1.Na de hiervoor geconstateerde gebreken in de motivering van de bewezenverklaring ga ik niet meer in op de vraag of uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachtes opzet ook de in die zakjes aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen omvat.
14. Het middel slaagt.
15. Het tweede middel houdt in dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door naast het vervoeren van de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen ook bewezen te verklaren dat daarnaast nog een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid heroïne is verkocht.
16. De in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden verdovende middelen van 13 en 8 gram komen exact overeen met de onder verdachte en de medeverdachte inbeslaggenomen hoeveelheden cocaïne en heroïne. Daarom ligt het voor de hand ervan uit te gaan dat de Officier van Justitie met zijn tenlastelegging doelde op de onder de verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen en niet ook op de verkoop van andere hoeveelheden. Niettemin is de bewezenverklaring niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging, die immers niet spreekt van exacte hoeveelheden verdovende middelen maar van ongeveer die hoeveelheden en daarnaast aldus kan worden gelezen dat het vervoer op de exacte hoeveelheid betrekking heeft, het verkopen op een – andere - hoeveelheid. Voorts is bij pleidooi onder ogen gezien of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van verkoop van heroïne aan [betrokkene 1] . Derhalve heeft de door het Hof gegeven uitleg aan de tenlastelegging de verdediging niet verrast. Tegen deze achtergrond moet de door het Hof gegeven uitleg aan de tenlastelegging in cassatie worden geëerbiedigd.
17. Het middel faalt.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2015