Rb. Zeeland-West-Brabant, 25-07-2016, nr. AWB 15, 7826
ECLI:NL:RBZWB:2016:4754
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
25-07-2016
- Zaaknummer
AWB 15_7826
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:4754, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25‑07‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2018:3686, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Eiser heeft bij de SVB een regularisatieverzoek ingediend op grond van artikel 16 van de Verordening (EG) 883/2004. Op eiser is de Rijnvarendenovereenkomst van toepassing. Op grond van die overeenkomst is op eiser het Nederlands sociaal zekerheidsrecht van toepassing. Het regularisatieverzoek moet worden opgevat als een verzoek om af te wijken van de Rijnvarendenovereenkomst. Uit de Rijnvarendenovereenkomst volgt dat de SVB bevoegd is om op dat verzoek te beslissen. De Rijnvarendenovereenkomst voorziet niet in een afwijkingsmogelijkheid. De SVB heeft een eerder regularisatieverzoek van eiser echter ingewilligd. Beroep op rechtszekerheidsbeginsel slaagt, ondanks nieuwe beleidsregels.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7826 BESLU
uitspraak van 25 juli 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank Breda (SVB), verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 december 2015 (bestreden besluit) van de SVB inzake de afwijzing van het verzoek een regularisatieovereenkomst te sluiten met de bevoegde autoriteit in Luxemburg.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 14 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].
Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is een werknemer die behoort tot het Rijnvarend personeel. Eiser heeft in de periode van 6 augustus 2008 tot en met 30 april 2010 werkzaamheden verricht voor [naam bedrijf1] te Luxemburg. In de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2012 heeft hij zijn werkzaamheden verricht voor [naam bedrijf2] te Luxemburg.
In de periode van 6 augustus 2008 tot en met 31 december 2009, en de periode van
1 mei 2010 tot en met 31 december 2010 is op eiser de sociale verzekeringswetgeving van Luxemburg van toepassing verklaard.
Eiser heeft op 6 maart 2014 bij de SVB een verzoek ingediend om een overeenkomst af te sluiten met de bevoegde Luxemburgse sociale verzekeringsautoriteit, op grond van artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 (Verordening 883/2004). Dit regularisatieverzoek ziet op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. Volgens het verzoek heeft eiser de gehele periode gevaren op het motortankschip [naam schip].
Eiser heeft op 6 januari 2015 bij de SVB wederom een regularisatieverzoek ingediend. Dit verzoek ziet op de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010, en de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012. Volgens het verzoek heeft eiser de gehele periode gevaren op het motortankschip [naam schip].
Naar aanleiding van het verzoek van 6 januari 2015 heeft de SVB eiser laten weten dat een verzoek tot regularisatie door de SVB en de Luxemburgse verzekeringsautoriteiten voortaan maar één keer ter beoordeling in behandeling wordt genomen. Eiser dient daarom zijn verzoek zo volledig mogelijk in te dienen, onder meer onder vermelding van alle jaren waarop het verzoek betrekking heeft.
Eiser heeft vervolgens op 6 mei 2015 bij de SVB een regularisatieverzoek ingediend dat ziet op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012.
Bij besluit van 4 augustus 2015 (primair besluit) heeft de SVB het regularisatieverzoek van eiser voor de jaren 2011 en 2012 afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft de SVB de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De SVB stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. De mogelijkheid tot regularisatie is een discretionaire bevoegdheid van de SVB. De SVB heeft bij de beoordeling van eisers verzoek dan ook beleidsvrijheid. De SVB sluit geen overeenkomst af indien de toepassing van de wetgeving van de bevoegde lidstaat achterwege is gebleven, de SVB vermoedt dat deze situatie doelbewust is gecreëerd en dit voor de betrokkene, voor wie de overeenkomst zou moeten worden afgesloten, duidelijk kon zijn. In dit geval wist eiser of had hij redelijkerwijs kunnen weten dat de Nederlandse wetgeving op hem van toepassing was in de jaren 2011 en 2012, en dat hij in Nederland premieplichtig was. Dit is de reden dat het regularisatieverzoek is afgewezen.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Eiser is niet bekend met enig stuk waaruit blijkt dat de SVB in deze een beleidsvrijheid heeft. Daarnaast betwist hij dat hij wist of had moeten weten dat de Nederlandse wetgeving van toepassing was. Eiser heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ten slotte heeft eiser een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:1420).
Achtergrond
4. Voor werknemers die werkzaam waren op een binnenvaartschip waarvan de reder of eigenaar over een Rijnvaartakte beschikte, gold sinds 1961 een apart verdrag (Rijnvarendenverdrag) dat onder meer regelde welke sociale zekerheidswetgeving op hen van toepassing was.
Verordening (EEG) 1408/71 regelde de sociale zekerheidspositie van grensoverschrijdende werknemers en zelfstandigen binnen de Europese Unie. Omdat het Rijnvarendenverdrag de sociale zekerheidspositie van werknemers op de Rijnvaart al regelde, was in Verordening (EEG) 1408/71 expliciet bepaald dat het Rijnvarendenverdrag van toepassing bleef.
Verordening (EEG) 1408/71 is per 1 mei 2010 vervangen door Verordening (EG) 883/2004. Sinds het van kracht worden van de nieuwe Verordening (EG) 883/2004, is het Rijnvarendenverdrag niet meer van toepassing in de verdragsluitende landen die tevens lid zijn van de Europese Unie (België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland).
In 2011 hebben België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland een overeenkomst gesloten die weer toewijzingsregels bevat voor Rijnvarenden (Rijnvarendenovereenkomst). De Rijnvarendenovereenkomst werd van kracht op 11 februari 2011 en werkt terug tot
1 mei 2010, de datum waarop Verordening (EG) 883/2004 in werking trad.
Verhouding Verordening (EG) 883/2004 en Rijnvarendenovereenkomst
5. In artikelen 11 tot en met 15 van de Verordening (EG) 883/2004 wordt bepaald welke sociale zekerheidswetgeving van toepassing is.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening (EG) 883/2004 kunnen twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen.
6. De rechtbank stelt vast dat de Rijnvarendenovereenkomst een overeenkomst is krachtens artikel 16, eerste lid, van Verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op Rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 is. Dit is immers een overeenkomst waarbij de bevoegde autoriteiten van Nederland, België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk met toepassing van artikel 16 van de Verordening uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 van de Verordening hebben vastgesteld.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is voor Rijnvarenden met de Rijnvarendenovereenkomst derhalve een invulling gegeven aan het uitzonderingsartikel 16 van de Verordening (EG) 883/2004.
Vaststelling van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving
8. Eisers verzoek ziet op de jaren 2011 en 2012. De Rijnvarendenovereenkomst is met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2010 in werking getreden, zodat deze van toepassing is op eisers verzoek.
9. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Rijnvarendenovereenkomst is op de Rijnvarende de wetgeving van toepassing van de Ondertekende Staat op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming waartoe het in artikel 1, sub c) bedoelde schip behoort, aan boord waarvan deze Rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht.
10. De rechtbank stelt vast dat motortankschip [naam schip] wordt geëxploiteerd door een Nederlandse onderneming. Dit betekent dat – op grond van de Rijnvarendenovereenkomst – op eiser de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is.
Eisers verzoek
11. Eiser heeft op 6 mei 2015 aan de SVB gevraagd om op grond van artikel 16 van de Verordening (EG) 883/2004 een overeenkomst met de bevoegde Luxemburgse sociale zekerheidsautoriteit af te sluiten.
12. Zoals hiervoor is overwogen, geeft artikel 16 van de Verordening (EG) 883/2004 de mogelijkheid om af te wijken van artikelen 11 tot en met 15 van die verordening. Echter, de vaststelling van de toepasselijke (Nederlandse) wetgeving is niet gebaseerd op één van de artikelen uit de Verordening (EG) 883/2004, maar is gebaseerd op de Rijnvarendenovereenkomst.
Eiser wil met zijn verzoek dan ook bereiken dat er in zijn geval wordt afgeweken van het bepaalde in de Rijnvarendenovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank dient eisers verzoek dan ook als zodanig te worden opgevat. Het verzoek zou anders zonder betekenis zijn.
Beslissingsbevoegdheid
13. Partijen zijn van mening dat de SVB eisers verzoek op grond van artikel 18 van de Verordening (EG) 987/2009 had moeten doorzenden aan de bevoegde Luxemburgse autoriteiten.
14. Op grond van artikel 18 van de Verordening (EG) 987/2009 wordt een verzoek van de werkgever of de betrokkene om een uitzondering op de artikelen 11 tot en met 15 van de basisverordening [Verordening (EG) 883/2004], indien mogelijk vooraf, ingediend bij de bevoegde autoriteit of het orgaan dat is aangewezen door de autoriteit van de lidstaat waarvan de werknemer of de betrokkene toepassing van de wetgeving wenst.
15. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 12 is overwogen, verzoekt eiser de SVB in dit geval niet om een uitzondering te maken op artikelen 11 tot en met 15 van de Verordening (EG) 883/2004 maar om een uitzondering te maken op de Rijnvarenden-overeenkomst, die is gebaseerd op artikel 16 van de Verordening. Artikel 18 van de Verordening (EG) 987/2009 is dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet op onderhavig verzoek van toepassing.
16. Op grond van artikel 5 van de Rijnvarendenovereenkomst bepaalt de SVB op grond van deze overeenkomst, welke wetgeving van toepassing is en gedurende welke periode.
Naar het oordeel van de rechtbank was de SVB dan ook bevoegd om op het verzoek van eiser te beslissen.
Beoordeling van het verzoek
17. Eiser wil met zijn verzoek bereiken dat wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Rijnvarendenovereenkomst.
De SVB heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 16 van de Verordening (EG) 883/2004 in individuele zaken kan worden afgeweken van de Rijnvarendenovereenkomst. Volgens de SVB is dit destijds ook zo afgestemd met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De rechtbank is van oordeel dat de SVB hierin niet kan worden gevolgd. De vaststelling van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving voor Rijnvarenden is vastgelegd in de Rijnvarendenovereenkomst. De tekst van de Rijnvarendenovereenkomst voorziet niet in de uitdrukkelijke mogelijkheid dat van de daarin opgenomen bepalingen kan worden afgeweken. Evenmin is een clausule opgenomen waaruit kan worden opgemaakt, dat het vaststellen van individuele uitzonderingen op grond van artikel 16 van de Verordening mogelijk blijft, ook al is de overeenkomst van toepassing. Uit doel en strekking van de Rijnvarendenovereenkomst kan die mogelijkheid ook niet worden afgeleid. Volgens de inleiding van de overeenkomst is immers beoogd om de op hetzelfde schip als Rijnvarenden te werk gestelde personen te onderwerpen aan dezelfde wetgeving. Bovendien is daarbij uitdrukkelijk rekening gehouden met het gezamenlijk verzoek van alle sociale partners (vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en zelfstandigen). De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de Rijnvarendenovereenkomst – anders dan het tot
1 mei 2010 geldende Rijnvarendenverdrag – niet voorziet in een dergelijke afwijkings-mogelijkheid. De SVB kan hier dus niet van afwijken.
18. De rechtbank stelt echter vast dat de SVB bij besluit van 28 juni 2013 – in afwijking van de Rijnvarendenovereenkomst – heeft bepaald dat in de periode van
1. mei 2010 tot en met 31 december 2010 op eiser toch de sociale zekerheidswetgeving van Luxemburg van toepassing is. De SVB heeft dit regularisatiebesluit daarbij gebaseerd op artikel 16 van de Verordening (EG) 883/2004. De rechtbank is van oordeel dat eiser gelet hierop geen reden had om te verwachten dat – gelet op het eerder gehonoreerde verzoek – zijn nieuwe aanvraag ineens wel zou worden afgewezen. Dit brengt met zich mee dat bij de beoordeling van eisers verzoek van 6 mei 2015 het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel een rol gaat spelen. Eiser heeft hier ook impliciet een beroep op gedaan, nu hij heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 maart 2016 en heeft aangevoerd dat er sprake is van een vrijwel identieke zaak.
19. De SVB heeft in 2013 beleid ontwikkeld ter voorkoming van fraude met premieafdracht. Deze beleidsregels 2013 zijn op 30 april 2014 vastgesteld door de Raad van Bestuur van de SVB en zijn op 12 mei 2014 bekend gemaakt in de Staatscourant (Stcrt. 2014, 13017). De SVB hanteert sindsdien een andere handelwijze ten aanzien van het beoordelen van verzoeken om een regularisatieovereenkomst met een bepaalde lidstaat af te sluiten. Volgens de SVB hebben de gewijzigde beleidsregels ertoe geleid dat het regularisatieverzoek van 6 mei 2015 is afgewezen. Meer in het bijzonder stelt de SVB dat het regularisatieverzoek niet is gehonoreerd omdat eiser wist of had kunnen weten dat de Nederlandse wetgeving van toepassing was.
20. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit (gepubliceerde) beleid niet maakt dat eiser wist dan wel had kunnen verwachten dat het regularisatieverzoek thans niet gehonoreerd zou worden. De rechtbank is van oordeel dat dit nieuwe standpunt van de SVB ten aanzien van het verzoek van eiser niet kan worden afgeleid uit dit beleid. De rechtbank acht dit handelen van de SVB gelet op het eerder gehonoreerde verzoek dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
21. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de zaak, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De SVB zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
22. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
23. De rechtbank zal de SVB veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt de SVB op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
draagt de SVB op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- -
veroordeelt de SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mr. P.H.J.G. Römers en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.