Procestaal: Duits.
HvJ EU, 02-06-2022, nr. C-617/20
ECLI:EU:C:2022:426
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
02-06-2022
- Magistraten
E. Regan, I. Jarukaitis, M. Ilešič, D. Gratsias, Z. Csehi
- Zaaknummer
C-617/20
- Conclusie
M. szpunar
- Roepnaam
T.N. en N.N. (Déclaration concernant la renonciation à la succession)
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2022:426, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 02‑06‑2022
ECLI:EU:C:2022:49, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 20‑01‑2022
Uitspraak 02‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Maatregelen betreffende het erfrecht — Verordening (EU) nr. 650/2012 — Artikelen 13 en 28 — Geldigheid van de verklaring van verwerping van een nalatenschap — Erfgenaam met verblijfplaats in een andere lidstaat dan de lidstaat van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging — Verklaring die wordt afgelegd voor het gerecht in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van die erfgenaam
E. Regan, I. Jarukaitis, M. Ilešič, D. Gratsias, Z. Csehi
Partij(en)
In zaak C-617/20,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Bremen, Bremen, Duitsland) bij beslissing van 11 november 2020, ingekomen bij het Hof op 20 november 2020, in de procedure ingeleid door
T.N.,
N.N.
in tegenwoordigheid van:
E.G.,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis, M. Ilešič (rapporteur), D. Gratsias en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Greco, avvocato dello Stato,
- —
de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door S. Grünheid, W. Wils en M. Wilderspin, vervolgens door S. Grünheid en W. Wils als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 januari 2022,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 13 en 28 van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een door T.N. en N.N. ingeleide procedure inzake het verzoek om afgifte van een gezamenlijke erfrechtverklaring betreffende de nalatenschap van W.N., echtgenoot van E.G. en oom van T.N. en N.N. (hierna: ‘neven van de erflater’).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De overwegingen 7, 32 en 67 van verordening nr. 650/2012 luiden als volgt:
- ‘(7)
De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.
[…]
- (32)
Ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat eenieder die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat of van een wettelijk erfdeel, of houdende beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap kan afleggen, deze verklaring kan afleggen voor de gerechten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in de bij het recht van die lidstaat voorgeschreven vorm. Dit mag niet beletten dat dergelijke verklaringen kunnen worden afgelegd voor andere autoriteiten in die lidstaat die krachtens het nationaal recht bevoegd zijn om verklaringen te ontvangen. Wie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, moet het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis stellen dat dergelijke verklaringen bestaan.
[…]
- (67)
Een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie impliceert dat de erfgenamen, de legatarissen, de executeurs-testamentair en de beheerders van de nalatenschap eenvoudig hun rechtspositie en/of rechten en bevoegdheden moeten kunnen aantonen in een andere lidstaat, bijvoorbeeld een lidstaat waar zich goederen van de nalatenschap bevinden. […]’
4
Hoofdstuk II van deze verordening, met als opschrift ‘Bevoegdheid’, bevat onder meer de artikelen 4 en 13.
5
Artikel 4 van deze verordening (‘Algemene bevoegdheid’) bepaalt het volgende:
‘De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, zijn bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.’
6
Artikel 13 van die verordening (‘Aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel’) bepaalt:
‘Naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, zijn de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd om dergelijke verklaringen in ontvangst te nemen, indien deze verklaringen volgens het recht van die lidstaat in rechte mogen worden afgelegd.’
7
Hoofdstuk III van verordening nr. 650/2012 (‘Toepasselijk recht’) bevat onder meer de artikelen 21, 23 en 28.
8
Artikel 21 van deze verordening (‘Algemene regel’) bepaalt in lid 1:
‘Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had.’
9
Artikel 23 van die verordening (‘Toepassingsgebied van het toepasselijke recht’) bepaalt in de leden 1 en 2:
- ‘1.
Het krachtens artikel 21 of artikel 22 aangewezen recht beheerst de vererving van de gehele nalatenschap.
- 2.
Dit recht regelt in het bijzonder:
[…]
- e)
de overgang op en de overdracht aan de erfgenamen en, naargelang van het geval, de legatarissen van de goederen, rechten en verplichtingen die de nalatenschap vormen, met inbegrip van de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap of van een legaat;
[…]’
10
Artikel 28 van verordening nr. 650/2012 (‘Formele geldigheid van de verklaring van aanvaarding of verwerping’) bepaalt:
‘Een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat, of van een wettelijk erfdeel, of een verklaring tot beperking van de eigen aansprakelijkheid, is naar vorm geldig indien zij voldoet aan de voorschriften van:
- a)
het overeenkomstig artikel 21 of artikel 22 op de erfopvolging toepasselijke recht, of
- b)
het recht van de staat waar degene die de verklaring aflegt zijn gewone verblijfplaats heeft.’
Duits recht
11
§ 1942 van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: ‘BGB’), met als opschrift ‘Overgang en verwerping van de nalatenschap’, bepaalt:
- ‘1.
De nalatenschap gaat over op de daartoe geroepen erfgenaam, onverminderd het recht om de nalatenschap te verwerpen (overgang van de nalatenschap).
[…]’
12
§ 1943 BGB (‘Aanvaarding en verwerping van de nalatenschap’) luidt:
‘De erfgenaam kan de nalatenschap niet meer verwerpen indien hij deze heeft aanvaard of indien de termijn voor de verwerping ervan is verstreken; na het verstrijken van deze termijn wordt de nalatenschap geacht te zijn aanvaard.’
13
§ 1944 BGB (‘Termijn voor de verwerping van de nalatenschap’) bepaalt:
- ‘1.
De nalatenschap kan slechts binnen een termijn van zes weken worden verworpen.
- 2.
De termijn begint te lopen vanaf het tijdstip waarop de erfgenaam kennisneemt van de overgang van de nalatenschap en van de grond waarop hij tot de nalatenschap wordt geroepen. […]
- 3.
De termijn bedraagt zes maanden indien de erflater zijn laatste woonplaats uitsluitend in het buitenland had of indien de erfgenaam op het tijdstip waarop de termijn begint te lopen in het buitenland verblijft.’
14
§ 1945 BGB (‘Vorm van de verwerping van de nalatenschap’) bepaalt:
‘De nalatenschap wordt verworpen door een verklaring af te leggen voor het nalatenschapsgerecht; de verklaring wordt in het proces-verbaal of in een openbaar gewaarmerkte vorm afgelegd.
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15
W.N., een Nederlands onderdaan van wie de laatste gewone verblijfplaats in Duitsland was, is op 21 mei 2018 overleden te Bremen (Duitsland).
16
Op 21 januari 2019 heeft E.G., de in Duitsland woonachtige weduwe van W.N., bij het Amtsgericht Bremen (rechter in eerste aanleg Bremen, Duitsland), de rechter die bevoegd is om uitspraak te doen over de nalatenschap van W.N., verzocht om afgifte van een erfrechtverklaring tot vaststelling dat zij door erfopvolging bij versterf voor drie vierde erfgenaam van de nalatenschap van W.N. is en de neven van de erflater, die beiden in Nederland wonen, elk voor een achtste.
17
Bij brief van 19 juni 2019 heeft deze rechter de neven van de erflater meegedeeld dat er een procedure van erfopvolging bij versterf gaande was en heeft hij hun verzocht bepaalde documenten met het oog op de afwikkeling van de nalatenschap over te leggen.
18
Op 13 september 2019 hebben de neven van de erflater voor de rechtbank Den Haag (Nederland) een verklaring van verwerping van de nalatenschap van de erflater afgelegd, die op 30 september 2019 in het erfrechtregister van deze rechtbank is ingeschreven.
19
Bij brief van 22 november 2019 heeft het Amtsgericht Bremen het verzoek om een erfrechtverklaring aan de neven van de erflater doen toekomen en hun verzocht hun opmerkingen in te dienen.
20
Bij in het Nederlands gestelde brief van 13 december 2019 hebben de neven van de erflater aan het Amtsgericht Bremen afschriften overgelegd van de stukken die door de rechtbank Den Haag waren opgesteld naar aanleiding van hun verklaringen van verwerping van de nalatenschap van de erflater. Bij brief van 3 januari 2020 heeft het Amtsgericht Bremen de neven van de erflater meegedeeld dat hun brief en stukken niet in aanmerking konden worden genomen omdat deze niet in het Duits waren vertaald.
21
Bij in het Duits gestelde brief van 15 januari 2020 heeft N.N. het Amtsgericht Bremen meegedeeld dat zijn broer en hij de nalatenschap van de erflater hadden verworpen, dat de betreffende verklaring van verwerping overeenkomstig het Unierecht door de bevoegde gerechten in het Nederlands was ingeschreven en dat de betrokken documenten dus niet in het Duits hoefden te worden vertaald. Daarop heeft deze rechter geantwoord dat de betrokken relevante stukken moesten worden vertaald en dat de termijnen voor verwerping van de nalatenschap in acht moesten worden genomen.
22
Bij beslissing van 27 februari 2020 heeft het Amtsgericht Bremen overeenkomstig het verzoek van E.G. de voor de afgifte van de erfrechtverklaring noodzakelijke feitelijke vaststellingen verricht en geoordeeld dat de neven van de erflater werden geacht de nalatenschap te hebben aanvaard.
23
Laatstgenoemden hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld en verzocht om een verlenging van de termijn zodat zij aanvullende bewijsstukken konden overleggen. Op 30 juli 2020 hebben zij het Amtsgericht Bremen een kleurenkopie van de door de rechtbank Den Haag opgestelde stukken en vertalingen daarvan in het Duits overgelegd. Nadat het Amtsgericht Bremen hun had tegengeworpen dat de originele stukken ontbraken, hebben zij deze op 17 augustus 2020 aan het Amtsgericht Bremen overgelegd.
24
Bij beslissing van 2 september 2020 heeft het Amtsgericht Bremen het beroep verworpen en de zaak doorverwezen naar de verwijzende rechter, het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Bremen, Bremen, Duitsland), en vastgesteld dat de neven van de erflater werden geacht de nalatenschap van de erflater te hebben aanvaard omdat zij deze niet binnen de gestelde termijn hadden verworpen. Voor een rechtsgeldige verklaring van verwerping van de nalatenschap volstaat noch een eenvoudige mededeling aan de bevoegde Duitse rechter van deze verklaring voor de betrokken Nederlandse rechter noch de overlegging van een afschrift van de betreffende stukken, maar is vereist dat deze rechter over de betreffende originele stukken beschikt. Die rechter heeft die stukken echter pas na het verstrijken van de in § 1944, lid 3, BGB gestelde termijn van zes maanden ontvangen.
25
De verwijzende rechter vraagt zich af aan welke vereisten moet zijn voldaan in het geval dat de erfgenaam overeenkomstig de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012 voor het bevoegde gerecht van zijn gewone verblijfplaats een verklaring van verwerping van een nalatenschap aflegt, om te kunnen oordelen dat deze verklaring, die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht binnen een bepaalde termijn moet worden afgelegd voor het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, kan worden geacht tijdig te zijn opgesteld.
26
De verwijzende rechter merkt in dit verband op dat er in Duitsland in de rechtsleer en in de rechtspraak meningsverschillen bestaan over de geldigheid van verklaringen van verwerping van een nalatenschap die worden afgelegd voor een gerecht van een andere lidstaat dan die van het gerecht dat in beginsel bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging. Volgens de meerderheidsmening in de rechtsleer en de rechtspraak heeft de enkele aflegging van een dergelijke verklaring voor het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam tot gevolg dat deze verklaring geldig is ten aanzien van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging.
27
Volgens een tweede mening in de rechtsleer en rechtspraak zijn verklaringen van verwerping van de nalatenschap slechts geldig indien zij in de voorgeschreven vorm worden overgelegd aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging of in elk geval ter kennis van dit gerecht zijn gebracht. In dit verband blijkt uit overweging 32 van verordening nr. 650/2012 dat dergelijke verklaringen volgens de Uniewetgever pas rechtsgevolgen kunnen hebben indien dat gerecht daarvan in kennis wordt gesteld. De verwijzende rechter wijst er evenwel op dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012, anders dan het Duitse recht, niet voorziet in de verplichting voor het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam om de voor dat gerecht afgelegde verklaring van verwerping van de nalatenschap ter kennis te brengen van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging.
28
De verwijzende rechter geeft aan dat de verklaring van verwerping van de nalatenschap die in het hoofdgeding aan de orde is, indien de in punt 26 van het onderhavige arrest bedoelde benadering werd gevolgd, reeds geldig was op de dag waarop zij door de neven van de erflater bij de rechtbank Den Haag werd afgelegd, te weten 13 september 2019. In dat geval zouden de neven van de erflater dus de in § 1944, lid 3, BGB gestelde termijn van zes maanden voor verwerping van de nalatenschap, die begint te lopen vanaf het tijdstip waarop de erfgenaam kennisneemt van de overgang van de nalatenschap, in acht hebben genomen.
29
Volgens de andere, in punt 27 van het onderhavige arrest uiteengezette benadering kan de geldigheid van de betrokken verklaring van verwerping van de nalatenschap afhangen van het tijdstip waarop het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging kennis heeft genomen van deze verklaring. De vraag rijst dan echter aan welke vormvereisten die verklaring moet voldoen om ze als rechtsgeldig te beschouwen, en met name of het volstaat om de rechter die bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging in kennis te stellen van het bestaan van die verklaring, aan die rechter afschriften van de relevante stukken over te leggen en hem informatie in de taal van die verklaring te verstrekken, dan wel of het noodzakelijk is dat de door het gerecht van een andere lidstaat opgestelde stukken in verband met de verwerping in origineel, vergezeld van een beëdigde vertaling in de taal van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, aan die rechter worden overgelegd.
30
In deze omstandigheden heeft het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Vervangt de verklaring van verwerping van een nalatenschap die een erfgenaam aflegt bij het gerecht van een lidstaat dat bevoegd is voor zijn gewone verblijfplaats, overeenkomstig de aldaar geldende vormvereisten, de verwerpingsverklaring die moet worden afgelegd bij het gerecht van een andere lidstaat dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, in die zin dat zij rechtsgeldig wordt geacht vanaf het tijdstip waarop zij wordt afgelegd (substitutie)?
- 2)
Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord:
Moet degene die bij het gerecht van zijn gewone verblijfplaats een naar de vorm geldige verklaring van verwerping van een nalatenschap heeft afgelegd, om te kunnen spreken van een rechtsgeldige verwerpingsverklaring, ook het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging ervan in kennis te stellen dat hij deze verklaring heeft afgelegd?
- 3)
Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend en de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:
- a)
Moet het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, worden aangezocht in de in zijn rechtsgebied toepasselijke taal om te kunnen spreken van een rechtsgeldige verwerpingsverklaring, in het bijzonder om de in zijn rechtsgebied gestelde termijnen voor het afleggen van deze verklaring in acht te nemen?
- b)
Is het, om te kunnen spreken van een rechtsgeldige verwerpingsverklaring, in het bijzonder om de in het rechtsgebied van het laatstgenoemde gerecht gestelde termijnen voor het afleggen van deze verklaring in acht te nemen, noodzakelijk dat de akten in verband met de verwerping, die zijn opgesteld door het gerecht van de gewone verblijfplaats van degene die de verklaring van verwerping heeft afgelegd, in origineel met vertaling worden overgelegd aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Opmerkingen vooraf
31
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren (arrest van 26 oktober 2021, PL Holdings, C-109/20, EU:C:2021:875, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
De onderhavige prejudiciële verwijzing heeft betrekking op de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om te kunnen oordelen dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap in de zin van de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012, die is afgelegd voor het gerecht van de staat waar de verwerpende erfgenaam zijn gewone verblijfplaats heeft, geldig is. In dit verband vraagt de verwijzende rechter zich met name af of, en zo ja, wanneer en hoe die verklaring ter kennis moet worden gebracht van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging.
33
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de neven van de erflater op 13 september 2019 een verklaring van verwerping van de nalatenschap van de erflater hebben afgelegd voor een gerecht van de lidstaat van hun gewone verblijfplaats, te weten de rechtbank Den Haag (Nederland). Op 13 december 2019 hebben zij de Duitse rechter die bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging bij in het Nederlands gestelde brief, vergezeld van een kopie van de door de Nederlandse rechter opgestelde stukken, in kennis gesteld van het bestaan van deze verklaring. Op 15 januari 2020 hebben zij de Duitse rechter opnieuw, ditmaal bij in het Duits gestelde brief, in kennis gesteld van het bestaan van die verklaring. De Duitse vertaling en de originelen van de door de Nederlandse rechter opgestelde stukken zijn daarentegen pas op 17 augustus 2020 bij de Duitse rechter ingekomen, dus na het verstrijken van de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is gesteld.
34
In die omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de verwijzende rechter met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, in wezen wenst te vernemen of de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap die door een erfgenaam is afgelegd voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, naar de vorm geldig is wanneer is voldaan aan de voor dit gerecht geldende vormvereisten en dat het voor de geldigheid ervan niet noodzakelijk is dat die verklaring voldoet aan de vormvereisten die zijn gesteld in het op de erfopvolging toepasselijke recht.
Ten gronde
35
Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de bewoordingen van de bepaling, maar ook met de context van deze bepaling en de doelstelling van de betrokken regeling [arresten van 1 maart 2018, Mahnkopf, C-558/16, EU:C:2018:138, punt 32, en 9 september 2021, UM (Overeenkomst tot eigendomsoverdracht bij overlijden), C-277/20, EU:C:2021:708, punt 29].
36
Wat in de eerste plaats de bewoordingen van de betrokken bepalingen en hun context betreft, zij eraan herinnerd dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012 deel uitmaakt van hoofdstuk II, dat alle gronden voor rechterlijke bevoegdheid in erfrechtzaken regelt. Volgens deze bepaling zijn, naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd om dergelijke verklaringen in ontvangst te nemen.
37
Dit artikel 13 voorziet dus in een alternatieve bevoegde rechter, met als doel om erfgenamen die hun gewone verblijfplaats niet hebben in de lidstaat waarvan de gerechten overeenkomstig de algemene regels van de artikelen 4 tot en met 11 van verordening nr. 650/2012 bevoegd zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging, in staat te stellen hun verklaringen betreffende de aanvaarding of de verwerping van de nalatenschap af te leggen voor een gerecht van de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben.
38
Deze regel van rechterlijke bevoegdheid wordt aangevuld door een conflictregel in artikel 28 van verordening nr. 650/2012, dat deel uitmaakt van hoofdstuk III, dat het toepasselijke recht en specifiek de formele geldigheid van die verklaringen regelt. Volgens dit artikel zijn die verklaringen naar vorm geldig indien zij voldoen aan de voorschriften van het op de erfopvolging toepasselijke recht (lex successionis) (punt a) of voldoen aan de voorschriften van het recht van de staat waar degene die de verklaring aflegt, zijn gewone verblijfplaats heeft (punt b).
39
Uit de bewoordingen van artikel 28 van verordening nr. 650/2012 kan worden afgeleid dat deze bepaling is bedoeld om de geldigheid van een verklaring van verwerping van een nalatenschap te erkennen, hetzij wanneer aan de in het erfrecht gestelde voorwaarden is voldaan, wanneer dat recht van toepassing is, hetzij wanneer aan de voorwaarden van het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de verwerpende erfgenaam is voldaan, wanneer dat van toepassing is.
40
In dit verband blijkt uit artikel 13 juncto artikel 28 van verordening nr. 650/2012 — zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in punt 58 van zijn conclusie — dat er een nauw verband bestaat tussen deze twee bepalingen, zodat de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam om verklaringen van verwerping van een nalatenschap in ontvangst te nemen, afhankelijk is van de voorwaarde dat het in die staat geldende erfrecht voorziet in de mogelijkheid om in rechte een dergelijke verklaring af te leggen. Indien aan deze voorwaarde is voldaan, worden alle handelingen die moeten worden verricht voor een gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam die een dergelijke verklaring wenst af te leggen, beheerst door het recht van die lidstaat.
41
Wat in de tweede plaats de doelstellingen van verordening nr. 650/2012 betreft, vindt een dergelijke lezing van de artikelen 13 en 28 van deze verordening steun in overweging 32 ervan, volgens welke deze bepalingen zijn ingevoerd ‘ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld’. Daartoe moet volgens diezelfde overweging in deze verordening worden bepaald dat eenieder die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht bepaalde verklaringen betreffende de nalatenschap kan afleggen, waaronder een verklaring van verwerping van de nalatenschap, deze verklaring kan afleggen voor de gerechten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in de bij het recht van die lidstaat voorgeschreven vorm. Het Hof heeft in dit verband reeds aangegeven dat artikel 13 van deze verordening, gelezen in het licht van overweging 32 ervan, ertoe strekt de gang van zaken voor erfgenamen en legatarissen te vereenvoudigen door een afwijking van de bevoegdheidsregels in de artikelen 4 tot en met 11 van deze verordening (arrest van 21 juni 2018, Oberle, C-20/17, EU:C:2018:485, punt 42).
42
Een dergelijke uitlegging vindt bovendien steun in de doelstelling van verordening nr. 650/2012 die, zoals blijkt uit overweging 7 ervan, erin bestaat de goede werking van de interne markt te vergemakkelijken door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die hun rechten willen doen gelden die voortkomen uit een grensoverschrijdende nalatenschap. Meer bepaald moeten de rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap in de Europese justitiële ruimte daadwerkelijk worden gegarandeerd (zie in die zin arresten van 1 maart 2018, Mahnkopf, C-558/16, EU:C:2018:138, punt 35, en 1 juli 2021, Vorarlberger Landes- und Hypotheken-Bank, C-301/20, EU:C:2021:528, punten 27 en 34).
43
Zo waarborgt artikel 28, onder b), van verordening nr. 650/2012 dat de erfgenaam die zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over een erfopvolging, daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om een verklaring van verwerping van een nalatenschap af te leggen voor het gerecht dat krachtens artikel 13 van die verordening bevoegd is.
44
In dit verband moet worden vastgesteld dat elke andere uitlegging die ertoe strekt de formele geldigheid van een verklaring van verwerping van een nalatenschap te beperken, met name door deze te onderwerpen aan de in het op de erfopvolging toepasselijke recht gestelde vormvereisten, gelet op de beperkte omvang van de bevoegdheid van het in artikel 13 van verordening nr. 650/2012 bedoelde gerecht, tot gevolg zou hebben dat de bepalingen van artikel 13 en artikel 28, onder b), van deze verordening elk nuttig effect wordt ontnomen en afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van die verordening en aan het rechtszekerheidsbeginsel.
45
Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van zijn conclusie heeft benadrukt, impliceert de eerbiediging van het doel van verordening nr. 650/2012, dat erin bestaat erfgenamen in staat te stellen verklaringen van verwerping van een nalatenschap af te leggen in de lidstaat van hun gewone verblijfplaats, bijgevolg dat deze erfgenamen voor de gerechten van andere lidstaten geen verdere stappen hoeven te ondernemen dan die welke zijn voorzien in het recht van de lidstaat waar die verklaring wordt afgelegd, om te bewerkstelligen dat die verklaringen geldig zijn.
46
Wat betreft de mededeling van die verklaringen aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, moet worden opgemerkt dat uit de laatste volzin van overweging 32 van verordening nr. 650/2012 blijkt dat ‘wie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, […] het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis [moet] stellen dat dergelijke verklaringen bestaan’.
47
Deze laatste volzin van overweging 32 van verordening nr. 650/2012 geeft op het eerste gezicht te verstaan dat het volgens de Uniewetgever noodzakelijk is dat de verklaring van verwerping van een nalatenschap die wordt afgelegd voor een gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, ter kennis wordt gebracht van het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging. Evenwel moet worden vastgesteld dat noch artikel 13 noch artikel 28 van deze verordening voorziet in een mechanisme voor de overlegging van die verklaringen door het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam die een nalatenschap verwerpt aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging. Overweging 32 veronderstelt echter dat personen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om die verklaringen in de lidstaat van hun gewone verblijfplaats af te leggen, de taak op zich zullen nemen om het bestaan van deze verklaringen mee te delen aan de met de erfopvolging belaste autoriteiten.
48
Bij gebreke van een uniform stelsel in het Unierecht dat voorziet in de overlegging van verklaringen over de nalatenschap aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, moet overweging 32, laatste volzin, van verordening nr. 650/2012 aldus worden opgevat dat de persoon die een verklaring van verwerping van een nalatenschap heeft afgelegd, de nodige stappen dient te ondernemen om het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging in kennis te stellen van het bestaan van een geldige verklaring. Wanneer die stappen niet binnen de in het op de erfopvolging toepasselijke recht gestelde termijn zijn ondernomen, kan de geldigheid van die verklaring echter niet in twijfel worden getrokken.
49
Bijgevolg zou de verklaring van verwerping van een nalatenschap die een erfgenaam voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats heeft afgelegd met inachtneming van de voor dat gerecht geldende vormvereisten, rechtsgevolgen moeten hebben voor het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, voor zover deze rechter kennis heeft genomen van het bestaan van die verklaring, zonder dat die verklaring wordt onderworpen aan de aanvullende vormvereisten die worden gesteld door het op de erfopvolging toepasselijke recht.
50
In casu blijkt uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens dat de neven van de erflater bij een Nederlands gerecht een verklaring van verwerping van de nalatenschap van de erflater hebben afgelegd met inachtneming van de voor dit gerecht geldende vormvereisten, en dat het Amtsgericht Bremen kennis heeft genomen van het bestaan van deze verklaring alvorens uitspraak te doen over de erfopvolging. Bijgevolg blijkt dat het Amtsgericht Bremen die verklaring in aanmerking had moeten nemen, los van de inachtneming van de andere vereisten of verduidelijkingen die deze Duitse rechter noodzakelijk achtte om die verklaring geldig te kunnen achten. Zoals blijkt uit overweging 67 van verordening nr. 650/2012, impliceert ‘een snelle, soepele en efficiënte behandeling van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen in de Unie’ namelijk dat de erfgenamen gemakkelijk hun rechtspositie en/of hun rechten en bevoegdheden moeten kunnen aantonen.
51
Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap die door een erfgenaam is afgelegd voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, naar de vorm geldig is wanneer is voldaan aan de voor dit gerecht geldende vormvereisten en dat het voor de geldigheid ervan niet noodzakelijk is dat die verklaring voldoet aan de vormvereisten die zijn gesteld in het op de erfopvolging toepasselijke recht.
Kosten
52
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 13 en 28 van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring moeten aldus worden uitgelegd dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap die door een erfgenaam is afgelegd voor het gerecht van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, naar de vorm geldig is wanneer is voldaan aan de voor dit gerecht geldende vormvereisten en dat het voor de geldigheid ervan niet noodzakelijk is dat die verklaring voldoet aan de vormvereisten die zijn gesteld in het op de erfopvolging toepasselijke recht.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑06‑2022
Conclusie 20‑01‑2022
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EU) nr. 650/2012 — Aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel — Verklaring van verwerping van een nalatenschap die wordt afgelegd voor een gerecht in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van degene die de verklaring aflegt — Geldigheid’
M. szpunar
Partij(en)
Zaak C-617/201.
T.N.,
N.N.
tegen
E.G.
[verzoek van het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Bremen, Bremen, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Met de vaststelling van verordening (EU) nr. 650/20122. heeft de Uniewetgever zich tot doel gesteld de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen weg te nemen. Daartoe heeft hij met name besloten dat erfgenamen en legatarissen in beginsel verklaringen houdende aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel of houdende beperking van hun aansprakelijkheid voor de schulden van een nalatenschap3. kunnen afleggen in de vorm die wordt voorgeschreven door het recht van de lidstaat van hun gewone verblijfplaats. De Uniewetgever heeft evenwel geen oplossing uitgewerkt voor het overleggen van dergelijke verklaringen aan gerechten in een andere lidstaat die een algemene bevoegdheid hebben om uitspraak te doen over een erfopvolging. Bovendien heeft hij in een van de overwegingen van de verordening aangegeven dat wie dergelijke verklaringen heeft afgelegd, deze gerechten daarvan zelf in kennis dient te stellen.
2.
In deze context rijzen twijfels over de geldigheid van verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap die zijn afgelegd voor ter zake van de erfopvolging bevoegde gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van degene die de verklaring heeft afgelegd, maar die niet binnen de gestelde termijn, in de passende vorm of in de betreffende taal zijn overgelegd aan gerechten met een algemene bevoegdheid om uitspraak te doen over een erfopvolging. Het arrest van het Hof in de onderhavige zaak zou ertoe moeten bijdragen deze twijfels weg te nemen.
3.
Mijns inziens moet voor het wegnemen van deze twijfels in wezen worden bepaald wat de bestanddelen zijn die de vorm van een verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap uitmaken. Met andere woorden, het gaat erom — in het licht van verordening nr. 650/2012 — de werkingssfeer van het op de erfopvolging toepasselijke recht af te bakenen van de werkingssfeer van het recht dat op de vorm van toepassing is. Zoals ik in mijn conclusie zal aantonen, maakt de beantwoording van deze vraag een oplossing van de uitleggingsproblemen van de verwijzende rechter mogelijk.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
4.
De overwegingen 7, 32 en 33 van verordening nr. 650/2012 luiden als volgt:
- ‘(7)
De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.
[…]
- (32)
Ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen met gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan die waar de erfopvolging wordt of zal worden behandeld, moet in deze verordening worden bepaald dat eenieder die volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat of van een wettelijk erfdeel, of houdende beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap kan afleggen, deze verklaring kan afleggen voor de gerechten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, in de bij het recht van die lidstaat voorgeschreven vorm. Dit mag niet beletten dat dergelijke verklaringen kunnen worden afgelegd voor andere autoriteiten in die lidstaat die krachtens het nationaal recht bevoegd zijn om verklaringen te ontvangen. Wie gebruik wil maken van de mogelijkheid verklaringen af te leggen in de lidstaat van de gewone verblijfplaats, moet het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis stellen dat dergelijke verklaringen bestaan.
- (33)
Het dient niet mogelijk te zijn dat een persoon, die zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap wil beperken, dit kan doen door middel van een gewone verklaring die wordt afgelegd voor de gerechten of de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, indien hij volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht bij het bevoegde gerecht een specifieke procedure, bijvoorbeeld een ‘inventarisprocedure’, moet inleiden. Derhalve mag in dat geval een verklaring die door iemand in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats in de aldaar voorgeschreven vorm wordt afgelegd, niet als formeel geldig voor de toepassing van deze verordening worden beschouwd. Ook mogen de stukken die het geding inleiden niet worden beschouwd als verklaringen voor de toepassing van deze verordening.’
5.
Artikel 13 van verordening nr. 650/2012, met als opschrift ‘Aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel’, bepaalt:
‘Naast het gerecht dat overeenkomstig deze verordening bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen, zijn de gerechten in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van eenieder die krachtens het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring kan afleggen betreffende de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, een legaat of een wettelijk erfdeel, of een verklaring mag afleggen die als doel heeft zijn aansprakelijkheid te beperken ten aanzien van de schulden van de nalatenschap, bevoegd om dergelijke verklaringen in ontvangst te nemen, indien deze verklaringen volgens het recht van die lidstaat in rechte mogen worden afgelegd.’
6.
Artikel 23 van verordening nr. 650/2012, met als opschrift ‘Toepassingsgebied van het toepasselijke recht’, bepaalt onder meer:
- ‘1.
Het krachtens artikel 21 of artikel 22 aangewezen recht beheerst de vererving van de gehele nalatenschap.
- 2.
Dit recht regelt in het bijzonder:
[…]
- e)
de overgang op en de overdracht aan de erfgenamen en, naargelang van het geval, de legatarissen van de goederen, rechten en verplichtingen die de nalatenschap vormen, met inbegrip van de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap of van een legaat […].’
7.
Artikel 28 van verordening nr. 650/2012, met als opschrift ‘Formele geldigheid van de verklaring van aanvaarding of verwerping’, bepaalt:
‘Een verklaring houdende aanvaarding of verwerping van de nalatenschap, van een legaat, of van een wettelijk erfdeel, of een verklaring tot beperking van de eigen aansprakelijkheid, is naar vorm geldig indien zij voldoet aan de voorschriften van:
- a)
het overeenkomstig artikel 21 of artikel 22 op de erfopvolging toepasselijke recht, of
- b)
het recht van de staat waar degene die de verklaring aflegt zijn gewone verblijfplaats heeft.’
B. Duits recht
8.
In het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: ‘BGB’) is bepaald:
Ԥ 1942. Overgang en verwerping van de nalatenschap.
- (1)
De nalatenschap gaat over op de daartoe geroepen erfgenaam, onverminderd het recht om de nalatenschap te verwerpen (overgang van de nalatenschap) […].
Ԥ 1943. Aanvaarding en verwerping van de nalatenschap.
De erfgenaam kan de nalatenschap niet meer verwerpen indien hij deze heeft aanvaard of indien de termijn voor de verwerping ervan is verstreken; na het verstrijken van deze termijn wordt de nalatenschap geacht te zijn aanvaard.
Ԥ 1944. Termijn voor de verwerping van de nalatenschap.
- (1)
De nalatenschap kan slechts binnen een termijn van zes weken worden verworpen.
- (2)
De termijn begint te lopen vanaf het tijdstip waarop de erfgenaam kennisneemt van het openvallen van de nalatenschap en van de grond waarop hij tot de nalatenschap wordt geroepen. […]
- (3)
De termijn bedraagt zes maanden indien de erflater zijn laatste woonplaats uitsluitend in het buitenland had of indien de erfgenaam op het tijdstip waarop de termijn begint te lopen in het buitenland verblijft.
Ԥ 1945. Vorm van de verwerping van de nalatenschap.
- (1)
De nalatenschap wordt verworpen door een verklaring af te leggen voor het nalatenschapsgerecht; de verklaring wordt in het proces-verbaal of in een openbaar gewaarmerkte vorm afgelegd.’
9.
§ 184 van het Gerichtsverfassungsgesetz (wet op de rechterlijke organisatie), in de versie van 9 mei 19754., bepaalt:
‘De taal van de gerechten is het Duits […].’
III. Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen
10.
Op 21 mei 2018 is te Bremen (Duitsland) erflater W.N. overleden. Verzoekster in het hoofdgeding, E.G. (hierna: ‘verzoekster’), is de weduwe van de erflater, en de deelnemers in het hoofdgeding, T.N. en N.N. (hierna: ‘deelnemers’), zijn de nakomelingen van de vooroverleden broer van de erflater.
11.
Op 21 januari 2019 heeft verzoekster bij notariële akte verzocht om opstelling van een gerechtelijke erfrechtverklaring (Erbschein) tot vaststelling dat verzoekster voor drie vierde erfgenaam van de nalatenschap is en elk van beide deelnemers voor een achtste.
12.
Bij brief van 19 juni 2019 heeft het Amtsgericht Bremen (rechter in eerste aanleg Bremen, Duitsland), het nalatenschapsgerecht in deze zaak, de deelnemers ervan in kennis gesteld dat een verzoek om opstelling van een gerechtelijke erfrechtverklaring was ingediend en hun verzocht stukken over te leggen.
13.
Op 13 september 2019 hebben de deelnemers voor de rechtbank Den Haag (Nederland) een verklaring houdende verwerping van de nalatenschap van de erflater afgelegd. Deze verklaring is op 30 september 2019 ingeschreven in het erfrechtregister van deze rechtbank.
14.
Nadat verzoekster de stukken had aangevuld, zijn de deelnemers bij brief van 22 november 2019 door het Amtsgericht Bremen in kennis gesteld van het verzoek en is hun verzocht een standpunt in de zaak in te nemen.
15.
Bij in het Nederlands gestelde brief van 13 december 2019 hebben de deelnemers aan het Amtsgericht Bremen afschriften overgelegd van de stukken die door de rechtbank Den Haag waren opgesteld naar aanleiding van hun verklaringen van verwerping van de nalatenschap.
16.
Bij brief van 3 januari 2020 heeft het Amtsgericht Bremen de deelnemers meegedeeld dat hun brieven en stukken niet in aanmerking konden worden genomen omdat deze niet in het Duits waren vertaald.
17.
Daarop heeft deelnemer N.N. bij in het Duits gestelde brief van 15 januari 2020 aan het Amtsgericht Bremen geantwoord dat de nalatenschap was verworpen en dat de betreffende verklaring van verwerping overeenkomstig het Unierecht door een rechterlijke instantie in het Nederlands was ingeschreven en derhalve geen vertaling behoefde. Daarop heeft het Amtsgericht Bremen geantwoord dat de stukken niet waren vertaald en heeft het de termijnen voor verwerping van de nalatenschap in herinnering gebracht.
18.
Bij beslissing van 27 februari 2020 heeft het Amtsgericht Bremen overeenkomstig § 352e, lid 1, van het Gesetz über das Verfahren in Familiensachen und in den Angelegenheiten der freiwilligen Gerichtsbarkeit (wet betreffende de procedure in familierechtelijke zaken en niet-contentieuze procedures) van 17 december 2008 (hierna: ‘FamFG’)5. de voor de uitspraak over de erfopvolging noodzakelijke feitelijke vaststellingen verricht. Het gerecht heeft vastgesteld dat ook de deelnemers erfgenamen van de erflater waren.
19.
De deelnemers hebben bij brief van 19 maart 2020 beroep tegen deze beslissing ingesteld en hebben daarbij verzocht om een verlenging van de termijn zodat zij aanvullende bewijsstukken konden overleggen. Op 30 juli 2020 hebben zij kleurenkopieën van de door de rechtbank Den Haag opgestelde stukken en vertalingen daarvan in het Duits overgelegd. Vervolgens hebben zij op 17 augustus 2020 de originele stukken overgelegd.
20.
Bij beslissing van 2 september 2020 heeft het Amtsgericht Bremen de zaak doorverwezen naar het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Bremen, Bremen, Duitsland), de verwijzende rechter. In de motivering van deze beslissing heeft het Amtsgericht Bremen aangegeven dat de deelnemers (mede)erfgenamen van de erflater zijn geworden, aangezien zij de termijn voor de verwerping van de nalatenschap niet in acht hebben genomen. Voor een rechtsgeldige verwerping van een nalatenschap volstaat noch een eenvoudig beroep op de verwerping ervan voor de Nederlandse rechter noch de overlegging van afschriften van de betreffende stukken. De verklaring wordt pas geldig wanneer het nalatenschapsgerecht de originele stukken heeft ontvangen. Deze originelen zijn na het verstrijken van de voor de verwerping van de nalatenschap geldende termijn van zes maanden bij het gerecht neergelegd.
21.
De verwijzende rechter merkt op dat onenigheid bestaat over de geldigheid van verklaringen van verwerping van een nalatenschap die worden afgelegd voor een gerecht in een andere lidstaat dan die van het nalatenschapsgerecht. Sommigen zijn van mening dat de enkele aflegging van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het gerecht van de gewone verblijfplaats van degene die de verklaring aflegt tot gevolg heeft dat deze verklaring van verwerping geldig is ten aanzien van het nalatenschapsgerecht en dat sprake is van een zogeheten substitutie. Anderen zijn van mening dat de verklaring, om geldig te zijn, in de voorgeschreven vorm aan het nalatenschapsgerecht moet worden overgelegd of dat dit gerecht hoe dan ook van het bestaan van de verklaring in kennis moet worden gesteld. Dit tweede standpunt kan worden gebaseerd op overweging 32 van de verordening, waaruit kan worden afgeleid dat de wetgever ervan is uitgegaan dat een verklaring van verwerping die wordt afgelegd voor het gerecht van de gewone verblijfplaats van degene die de verklaring aflegt, pas rechtsgevolgen kan hebben indien het nalatenschapsgerecht daarvan in kennis wordt gesteld. Dat wordt met name ondersteund door het feit dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012, anders dan de betreffende bepaling van Duits recht, niet voorziet in de verplichting voor het gerecht van de verblijfplaats van degene die de verklaring aflegt om het nalatenschapsgerecht ervan in kennis te stellen dat een dergelijke verklaring in ontvangst is genomen.
22.
De verwijzende rechter wijst erop dat, indien men het standpunt volgt die door een meerderheid in de rechtsliteratuur wordt aangehangen, namelijk dat sprake is van substitutie van de verklaring van verwerping, deze verklaring reeds rechtsgeldig was toen zij op 13 september 2019 bij de rechtbank Den Haag werd afgelegd. In dat geval is de wettelijke termijn van § 1944, lid 3, BGB in acht genomen en zijn de deelnemers geen erfgenamen geworden. Indien men er daarentegen op basis van overweging 32 van verordening nr. 650/2012 van uitgaat dat geen volledige substitutie heeft plaatsgevonden, kan de rechtsgeldigheid van de verwerping van een nalatenschap daarnaast afhangen van het tijdstip waarop het nalatenschapsgerecht er kennis van heeft gekregen. In dat geval rijst evenwel de vraag aan welke vormvereisten moet zijn voldaan om de verwerping als rechtsgeldig te beschouwen. In dat verband moet worden vastgesteld of de enkele inkennisstelling van het nalatenschapsgerecht, in voorkomend geval de indiening van gewone afschriften van de stukken en, in voorkomend geval, ook de verstrekking van informatie in de taal van het nalatenschapsgerecht toereikend zijn of dat het noodzakelijk is om de originele stukken over te leggen, vergezeld van een beëdigde vertaling ervan in de taal van het nalatenschapsgerecht.
23.
In deze omstandigheden heeft het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de hiernavolgende vragen over de uitlegging van de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012 voorgelegd:
- ‘1)
Vervangt de verklaring van verwerping van een nalatenschap die een erfgenaam aflegt bij het gerecht van een lidstaat dat bevoegd is voor zijn gewone verblijfplaats, overeenkomstig de aldaar geldende vormvereisten, de verwerpingsverklaring die moet worden afgelegd bij het gerecht van een andere lidstaat dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, in die zin dat zij rechtsgeldig wordt geacht vanaf het tijdstip waarop zij wordt afgelegd (substitutie)?
- 2)
Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord:
Moet degene die bij het gerecht van zijn gewone verblijfplaats een naar de vorm geldige verklaring van verwerping van een nalatenschap heeft afgelegd, om te kunnen spreken van een rechtsgeldige verwerpingsklaring, ook het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging ervan in kennis te stellen dat hij deze verklaring heeft afgelegd?
- 3)
Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend en de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:
- a)
Moet het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, worden aangezocht in de in zijn rechtsgebied toepasselijke taal om te kunnen spreken van een rechtsgeldige verwerpingsverklaring, in het bijzonder om de in zijn rechtsgebied gestelde termijnen voor het afleggen van deze verklaring in acht te nemen?
- b)
Is het, om te kunnen spreken van een rechtsgeldige verwerpingsverklaring, in het bijzonder om de in het rechtsgebied van het laatstgenoemde gerecht gestelde termijnen voor het afleggen van deze verklaring in acht te nemen, noodzakelijk dat de akten in verband met de verwerping, die zijn opgesteld door het gerecht van de gewone verblijfplaats van degene die de verklaring van verwerping heeft afgelegd, in origineel met vertaling worden overgelegd aan het gerecht dat bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging?’
24.
In de procedure voor het Hof zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de Spaanse en de Italiaanse regering en door de Europese Commissie. Een pleitzitting heeft niet plaatsgevonden.
IV. Analyse
A. Prejudiciële vragen
25.
Zoals volgt uit de schriftelijke opmerkingen van de Spaanse en de Italiaanse regering en van de Europese Commissie kunnen de vragen van de verwijzende rechter verschillend worden gelezen.
26.
De Spaanse regering lijkt ervan uit te gaan dat de vragen niet zozeer betrekking hebben op de geldigheid van de eigenlijke verklaring van verwerping van een nalatenschap als wel op het feit dat deze verklaring bepaalde gevolgen heeft in de procedure voor het gerecht dat uitspraak over de erfopvolging moet doen. Zelfs wanneer een dergelijke verklaring rechtsgeldig is, heeft deze namelijk geen gevolgen wanneer het gerecht dat bevoegd is om uitspraak over de erfopvolging te doen niet tijdig en naar behoren van het bestaan ervan in kennis wordt gesteld.
27.
Volgens de Italiaanse regering hebben de vragen van de verwijzende rechter betrekking op de formele geldigheid van de verklaring van verwerping van een nalatenschap en meer in het bijzonder op de vraag of deze verklaring rechtsgeldig is indien zij niet is opgesteld in de officiële taal van de plaats waar de nalatenschap is opengevallen.
28.
Gelet op de feiten van het hoofdgeding leest de Commissie de eerste en de tweede vraag van de verwijzende rechter aldus dat deze rechter wenst te vernemen of voor de inachtneming van de termijn voor het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap, ingeval het op de erfopvolging toepasselijke recht een dergelijke termijn vaststelt, moet worden afgegaan op de datum van aflegging van de verklaring voor het krachtens artikel 13 van verordening nr. 650/2012 bevoegde gerecht of op de datum waarop het bestaan ervan ter kennis is gebracht van het gerecht dat een algemene bevoegdheid heeft om uitspraak te doen in een zaak over de erfopvolging.
29.
In het kader van de procedure van artikel 267, derde alinea, VWEU staat het aan het Hof om vragen betreffende de uitlegging van Unierechtelijke bepalingen te beantwoorden op een wijze die nuttig is voor de verwijzende rechter in de zaak die tot het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft geleid.
30.
Uit de motivering van de gestelde vraag volgt dat de uitkomst van het hoofdgeding voor de verwijzende rechter afhangt van de vaststelling of de deelnemers de termijn voor verwerping van de nalatenschap die is neergelegd in het op de erfopvolging toepasselijke recht in acht hebben genomen: a) al op het moment waarop zij de verklaring van verwerping van de nalatenschap voor de rechtbank Den Haag hebben afgelegd, b) pas op het moment dat zij het nalatenschapsgerecht van hun verklaringen in kennis hebben gesteld, c) pas op het moment dat zij bij dit gerecht afschriften van de stukken ter bevestiging van hun verklaringen hebben neergelegd, of d) pas op het moment dat zij bij dit gerecht de originele stukken hebben neergelegd, vergezeld van een vertaling ervan in het Duits. De verwijzende rechter kwalificeert de in de prejudiciële vraag aan de orde zijnde rechtsvraag als een probleem inzake de geldigheid van een verklaring van verwerping van een nalatenschap en gaat uit van de premisse dat de sleutel tot beantwoording van deze vraag moet worden gezocht in de uitlegging van artikel 13 en artikel 28, onder b), van verordening nr. 650/2012, alsook in de vaststelling of in het geval van artikel 13 daarvan sprake is van substitutie.
31.
Bovendien moet in navolging van de Commissie worden opgemerkt dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap naar Duits recht een wilsverklaring is die door de persoon tot wie ze is gericht, in ontvangst moet worden genomen (deze verklaring is empfangsbedürftig of amtsempfangsbedürftig). De Duitse rechtsleer lijkt er derhalve van uit te gaan dat de verklaring, om geldig te zijn, binnen de wettelijke termijn moet worden afgelegd voor het nalatenschapsgerecht6., te weten het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden, en dat het vereiste van aflegging ervan voor dat gerecht een voorwaarde is voor de materiële en niet voor de formele geldigheid van een dergelijke rechtshandeling.7.
32.
Ik lees de gestelde vragen in deze context en ben derhalve van mening dat zij geen betrekking hebben op de wijze waarop in gerechtelijke procedures in het algemeen moet worden aangetoond dat een rechtsgeldige verklaring van verwerping van een nalatenschap is afgelegd.8. Ik vat de prejudiciële vragen aldus op dat zij betrekking hebben op de geldigheid van een verklaring van verwerping van een nalatenschap die is afgelegd voor het gerecht van de staat waar de erfgenaam zijn gewone verblijfplaats heeft, in een situatie waarin het op de erfopvolging toepasselijke recht bepaalt dat een dergelijke verklaring materieel geldig is wanneer deze tijdig is afgelegd voor het nalatenschapsgerecht, te weten het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden.9.
33.
Aangezien de verwijzende rechter de kwestie van de substitutie in de eerste vraag centraal stelt, neem ik aan uit dat hij ervan uitgaat dat het in het Duitse recht neergelegde vereiste dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht moet worden afgelegd, geen vereiste is voor de formele geldigheid van de verklaring in de zin van artikel 28 van verordening nr. 650/2012. De vraag over de eventuele substitutie is evenwel slechts gerechtvaardigd indien deze premisse wordt bevestigd. In de eerste plaats moet namelijk worden onderzocht of dit vereiste een voorwaarde is voor de formele of voor de materiële geldigheid van een dergelijke handeling.10.
34.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen opnieuw te formuleren en stel ik voor om in de eerste plaats vast te stellen of de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat het vereiste van het op de erfopvolging toepasselijke recht inzake het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht, te weten het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden, moet worden opgevat als voorwaarde voor de formele geldigheid van een dergelijke verklaring in de zin van artikel 28 van de verordening.
B. Algemene opmerkingen over de geldigheid van verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap in het kader van verordening nr. 650/2012
1. Verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap
35.
Zoals bekend zijn alle rechtsstelsels ter wereld het erover eens dat erfgenaam kan zijn wie bij overlijden van de erflater bestaat. Daarmee is het wel gedaan met de eensgezindheid van standpunten over de erfopvolging.11. Derhalve moet bij het definiëren van Unierechtelijke begrippen op het gebied van het erfrecht de nodige voorzichtigheid aan de dag worden gelegd wanneer deze niet uitdrukkelijk door de Uniewetgever zijn gedefinieerd. De aanvaarding en de verwerping van een nalatenschap zijn zulke begrippen.
36.
In beginsel is een door een erfgenaam afgelegde verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap een eenzijdige rechtshandeling waarbij de houder van bepaalde rechten uit de erfopvolging van een erflater beslist of hij de hem door deze erfopvolging toebedeelde rechten en verplichtingen aanvaardt, eventueel met een beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de erflater.12.
37.
Aangezien dergelijke verklaringen niet alleen van aanzienlijk belang zijn voor personen die bij het openvallen van een nalatenschap bepaalde rechten hebben verkregen maar tevens voor de schuldeisers van erflaters, voorzien de verschillende rechtsorden in specifieke voorwaarden voor de geldigheid van dergelijke verklaringen. Met het oog op de rechtszekerheid en de bescherming van de schuldeisers moet met name een wettelijke termijn worden vastgesteld waarbinnen de erfgenamen dergelijke verklaringen kunnen afleggen. Het niet-afleggen van een dergelijke verklaring binnen deze termijn heeft veelal de definitieve verkrijging van de nalatenschap tot gevolg. Deze overwegingen pleiten tevens voor het opleggen van bijzondere vereisten met betrekking tot de vorm van dergelijke verklaringen, met inbegrip van de tussenkomst van een rechterlijke instantie of een notaris.
38.
De prejudiciële vragen van de verwijzende rechter hebben betrekking op verklaringen van verwerping van een nalatenschap die zijn afgelegd voor het krachtens artikel 13 van verordening nr. 650/2012 bevoegde gerecht. Op dergelijke verklaringen is ook artikel 28 van deze verordening van toepassing. Ik ben van mening dat moet worden ingestemd met de opvattingen van de rechtsleer dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het enkel van toepassing is op verklaringen die zijn afgelegd na het openvallen van de nalatenschap13. alsmede dat het niet van toepassing is wanneer het gerecht, om bepaalde rechtsgevolgen teweeg te brengen waarin het op de erfopvolging toepasselijke recht voorziet, maatregelen moet nemen die verder gaan dan het loutere in ontvangst nemen van de verklaring, zoals bijvoorbeeld het geven van een beslissing of het inleiden van een andere procedure.14.
39.
Bijgevolg moet worden aangenomen dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012 van toepassing is op verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap krachtens welke een persoon die een bepaald erfrecht heeft, overeenkomstig het op de erfopvolging toepasselijke recht, door het afleggen van een eenzijdige wilsverklaring die geen rechterlijke bevestiging vereist en waarvoor geen aanvullende procedure hoeft te worden ingeleid, definitief15. houder van de uit hoofde van de nalatenschap aan hem toekomende rechten en verplichtingen wordt, daar definitief van afziet of, in voorkomend geval, houder van deze rechten wordt met een beperking van zijn aansprakelijkheid voor de schulden van de erflater.
2. Geldigheid van de verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap
40.
De vervulling van de voorwaarden om de in het vorige punt genoemde gevolgen teweeg te brengen kan in verschillende rechtsorden anders worden gekwalificeerd. Zowel de daadwerkelijke verrichting, de geldigheid als de doeltreffendheid van een handeling die gericht is op de verwezenlijking van dergelijke gevolgen kan worden nagegaan. Om terminologische verwarring te voorkomen zal ik hierna het begrip ‘geldigheid’ hanteren. Onder het begrip ‘geldigheid van de verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap’ versta ik de vervulling van de voorwaarden van het op de erfopvolging toepasselijke recht om door middel van een eenzijdige wilsverklaring de in punt 39 van deze conclusie genoemde gevolgen teweeg te brengen, namelijk de definitieve verwerving van de uit de nalatenschap voortvloeiende rechten en verplichtingen, de definitieve afstand daarvan of, in voorkomend geval, de definitieve verwerving ervan met een beperking van de aansprakelijkheid voor de schulden van de erflater.
41.
Een voorbeeld van een dergelijke voorwaarde is het vereiste van Duits recht dat de verklaring van verwerping van een nalatenschap wordt afgelegd voor het nalatenschapsgerecht.
42.
Wat betreft de voorwaarden voor de geldigheid van de verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap kan onderscheid worden gemaakt tussen de erfrechtelijke voorwaarden voor de materiële en de formele geldigheid. De voorwaarden voor de materiële geldigheid zijn in dit geval de voorwaarden die worden gesteld in de bepalingen van het erfrecht en niet de voorwaarden van andere regelingen, zoals die van het personele statuut16..
43.
Wanneer de materiële en de formele geldigheid door dezelfde rechtsorde worden bepaald, is de afweging welke voorwaarden voor de geldigheid van een dergelijke verklaring voorwaarden inzake de materiële geldigheid en welke voorwaarden inzake de formele geldigheid van een dergelijke verklaring zijn van weinig praktisch belang. Dat is anders wanneer bij de feiten sprake is van een buitenlands aspect en de geldende collisieregels van het internationaal privaatrecht erin voorzien dat de voorwaarden voor de materiële geldigheid en die voor de formele geldigheid van een dergelijke rechtshandeling door verschillende rechtsorden worden bepaald.
44.
Indien de materiële geldigheid van een verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap beheerst wordt door een erfrechtregeling en de formele geldigheid door een formele regeling, is de verrichte rechtshandeling geldig wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor de materiële geldigheid van de eerste en de voorwaarden voor de formele geldigheid van de tweede regeling.
3. Alternatieve regeling inzake de vorm van verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap in het kader van verordening nr. 650/2012
45.
Overeenkomstig artikel 23, lid 1, en artikel 23, lid 2, onder e), van verordening nr. 650/2012 worden de overgang van een nalatenschap alsmede de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap of van een legaat beheerst door het recht dat overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van verordening nr. 650/2012 op de erfopvolging van toepassing is.
46.
Tegelijkertijd bepaalt artikel 28 van verordening nr. 650/2012 dat een verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap naar de vorm geldig is indien zij voldoet aan de voorschriften van a) het op de erfopvolging toepasselijke recht (lex successionis) of b) het recht van de staat waar degene die de verklaring aflegt, zijn gewone verblijfplaats heeft.
47.
Bovendien verleent artikel 13 van verordening nr. 650/2012 subsidiaire bevoegdheid tot aanvaarding of verwerping van een nalatenschap aan de gerechten van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam.
48.
De combinatie van artikel 23, lid 1, en artikel 23, lid 2, onder e), van verordening nr. 650/2012 enerzijds en artikel 13 en artikel 28, onder b), van deze verordening anderzijds impliceert dat de materiële geldigheid van verklaringen die zijn afgelegd voor gerechten die krachtens artikel 13 van deze verordening bevoegd zijn, in beginsel moet worden beoordeeld in het licht van het op de erfopvolging toepasselijke recht en dat de formele geldigheid ervan moet worden beoordeeld in het licht van het recht van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam, dat tevens het recht is van het gerecht dat zijn verklaring in ontvangst neemt.
4. Afbakening van de aspecten betreffende de materiële geldigheid en de aspecten betreffende de formele geldigheid van verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap
49.
In het kader van het internationaal privaatrecht is het niet eenvoudig om de vorm van een rechtshandeling af te bakenen van het materieelrechtelijke aspect ervan. De verschillende rechtsstelsels benaderen deze kwestie namelijk op verschillende wijzen.17.
50.
In het geval van de door het Unierecht geharmoniseerde regels van internationaal privaatrecht moet deze vraag autonoom worden beantwoord. Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de bewoordingen van de bepaling, maar ook met de context van deze bepaling en de doelstelling van de betrokken regeling.18.
51.
Bij gebreke van een uitdrukkelijke verwijzing naar het recht van een lidstaat is derhalve een autonome kwalificatie vereist en moet de draagwijdte van de aspecten betreffende de materiële geldigheid en de aspecten betreffende de formele geldigheid van een rechtshandeling op eenvormige wijze worden vastgesteld.19. De kwalificatie in het op de erfopvolging toepasselijke recht, zoals het in het onderhavige geval aan de orde zijnde Duitse recht, is hier niet relevant.
52.
De eventuele vaststelling dat een geldigheidsvoorwaarde betrekking heeft op de vorm van een handeling heeft automatisch tot gevolg dat deze voorwaarde wordt uitgesloten van de groep van voorwaarden inzake de materiële geldigheid. Een aspect kan namelijk niet tegelijkertijd worden beoordeeld in het licht van twee verschillende regelingen (zoals, in het onderhavige geval, een op de nalatenschap toepasselijke regeling en een op de vorm toepasselijke regeling).
C. Vereiste inzake het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht als voorwaarde voor de geldigheid ervan
1. Draagwijdte van deze conclusie
53.
De draagwijdte van deze conclusie wordt bepaald door die van de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen en door het voorwerp van het hoofdgeding. Het in deze conclusie onderzochte rechtsvraagstuk wordt begrensd door twee kwesties, namelijk de aard van de afgelegde verklaring en de naar Duits recht geldende voorwaarde voor de geldigheid ervan. Meer in het bijzonder hebben de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter betrekking op een door erfgenamen afgelegde verklaring van verwerping van een nalatenschap en op de naar Duits recht geldende voorwaarde dat een dergelijke verklaring binnen de wettelijke termijn wordt afgelegd voor het nalatenschapsgerecht, te weten het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden.
54.
Derhalve beperk ik mij in het vervolg van mijn analyse tot overwegingen over de door de erfgenaam afgelegde verklaring van verwerping van een nalatenschap en de naar nationaal recht geldende voorwaarde voor de geldigheid van deze verklaring, namelijk dat deze wordt afgelegd voor het nalatenschapsgerecht, te weten het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden.20.
55.
Het antwoord op de prejudiciële vragen hangt derhalve af van de autonome uitlegging van het begrip ‘vorm’, dat door de wetgever wordt gehanteerd in artikel 28 van verordening nr. 650/2012, en, meer in het bijzonder, van de vaststelling of het vereiste inzake het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht een voorwaarde is voor de formele geldigheid van een dergelijke rechtshandeling.
56.
In verordening nr. 650/2012 heeft de wetgever in artikel 26, lid 1, en artikel 27, lid 3, de geldigheidsvoorwaarden uitdrukkelijk autonoom gekwalificeerd en heeft hij met betrekking tot uiterste wilsbeschikkingen vastgesteld welke aspecten van dergelijke rechtshandelingen de materiële geldigheid en welke de formele geldigheid ervan betreffen. Verordening nr. 650/2012 bevat daarentegen geen bepaling waarin wordt gespecificeerd welke aspecten betrekking hebben op de materiële geldigheid van een verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap en welke betrekking hebben op de formele geldigheid van een dergelijke verklaring. Dat is derhalve een kwestie die door uitlegging van deze verordening moet worden opgelost.
2. Kwalificatie van het vereiste inzake het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht als voorwaarde voor de formele geldigheid ervan
57.
In beginsel wordt onder het begrip ‘vorm’ van een rechtshandeling verstaan de rechtens vereiste wijze waarop een persoon die rechtsgevolgen wil teweegbrengen, zijn wil kenbaar dient te maken en waarvan de niet-inachtneming betekent dat deze gevolgen niet teweeg worden gebracht.21. Het afleggen van een verklaring voor een rechterlijke instantie is een wijze waarop degene die de verklaring aflegt, zijn wil kenbaar maakt. In de regel wordt het enkele vereiste dat de verklaring de geadresseerde dient te bereiken evenwel niet geacht formeel van aard te zijn.22. Dat is een argument tegen de kwalificatie van dit vereiste van Duits recht als voorwaarde voor de formele geldigheid van de verklaring.
58.
Uitgangspunt voor een autonome uitlegging zijn de bewoordingen, de context en het doel van de betreffende regeling. De bewoordingen van artikel 28 van verordening nr. 650/2012 geven geen ondubbelzinnig antwoord op de vraag hoe dit vereiste moet worden gekwalificeerd. Artikel 28 van deze verordening hangt evenwel nauw samen met artikel 13 ervan, ook al is de werkingssfeer van dit artikel niet beperkt tot verklaringen die worden afgelegd voor het gerecht dat bevoegd is krachtens die bepaling. Artikel 13 van verordening nr. 650/2012 geeft aan dat de voorwaarde voor de bevoegdheid van het gerecht van de staat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam erin bestaat dat het in die staat geldende erfrecht voorziet in de mogelijkheid om in rechte een verklaring van verwerping van een nalatenschap af te leggen. Daaruit volgt dat de bevoegdheid in de zin van artikel 13 van verordening nr. 650/2012 veronderstelt dat naast elkaar twee rechtsorden bestaan die in beginsel dezelfde oplossing hanteren, namelijk dat de gerechten de taak hebben verklaringen van verwerping van een nalatenschap in ontvangst te nemen.
59.
Artikel 13 van verordening nr. 650/2012 verwijst derhalve uitdrukkelijk naar het recht van de staat waar de erfgenaam zijn gewone verblijfplaats heeft, ook al doet het dat enkel om de gronden voor de rechterlijke bevoegdheid vast te stellen. Dit is een aanwijzing dat de draagwijdte van de in rechte te verrichten handelingen moet worden vastgesteld in het licht van het recht van de staat waar de erfgenaam zijn gewone verblijfplaats heeft. In overeenstemming daarmee is de in artikel 28 van verordening nr. 650/2012 gehanteerde oplossing dat de draagwijdte van de handelingen die bij het afleggen van een verklaring in rechte moeten worden verricht, wordt bepaald door hetzij het op de erfopvolging toepasselijke recht hetzij het recht van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam. Hieruit volgt dat alle in rechte te verrichten handelingen door de ene of door de andere rechtsorde moeten worden bepaald. Voor zover deze handelingen betrekking hebben op de wijze van uiting en vastlegging van de wil van de erfgenaam om de nalatenschap te verwerpen, beschrijven zij de vorm van de verklaring van verwerping van de nalatenschap. De tussenkomst van de rechter bij de verrichting van deze handelingen moet worden behandeld als een onderdeel van deze vorm.
60.
Het doel van de regeling blijkt uitdrukkelijk uit het eerste deel van overweging 32 van verordening nr. 650/2012. De regeling is vastgesteld ten behoeve van de erfgenamen en legatarissen en moet hen in staat stellen voor de gerechten van de lidstaat van hun gewone verblijfplaats verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap af te leggen in de vorm die door het recht van die lidstaat is bepaald.
61.
Om dit doel te verwezenlijken heeft de Uniewetgever in artikel 13 van verordening nr. 650/2012 een subsidiaire bevoegdheid neergelegd voor de gerechten van de staat van gewone verblijfplaats van degene die tot een nalatenschap wordt geroepen om verklaringen van verwerping van een nalatenschap in ontvangst te nemen. Voorts heeft de Uniewetgever in artikel 28, onder b), van deze verordening bepaald dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap naar de vorm geldig is indien zij voldoet aan de voorschriften van het recht van de staat waar degene die de verklaring aflegt zijn gewone verblijfplaats heeft.23.
62.
In het geval van verklaringen van verwerping van een nalatenschap die zijn afgelegd voor het gerecht dat bevoegd is krachtens artikel 13 van verordening nr. 650/2012 waarborgt artikel 28, onder b), van deze verordening dat het specifieke, uit de bijzondere bevoegdheid van artikel 13 ervan voortvloeiende recht van degene die bevoegd is om de in overweging 32 van de verordening bedoelde verklaring af te leggen niet illusoir is. Door het gerecht van de staat van zijn gewone verblijfplaats te verzoeken zijn verklaring van verwerping van een nalatenschap in ontvangst te nemen verkrijgt de tot de nalatenschap geroepen persoon de zekerheid dat de formele geldigheid van de voor dat gerecht verrichte handeling niet afhangt van de formele vereisten voor een dergelijke verklaring die zijn neergelegd in het op de erfopvolging toepasselijke recht.24.
63.
De aandacht zij gevestigd op de bijzondere situatie van personen die een nalatenschap verwerpen. Anders dan in het geval van aanvaarding van een nalatenschap hoeven deze personen in beginsel niet te verwachten dat in de toekomst nog bijkomende handelingen moeten worden verricht. Met hun verklaring wensen zij definitief afstand van hun erfrechten te doen en zich te onttrekken aan de uit dien hoofde op hen rustende verplichtingen. Vaak betreft het personen die geen contact met de erflater hadden toen deze nog in leven was en die derhalve niet van hem willen erven en de voorkeur geven aan rechtszekerheid (geen risico van aansprakelijkheid voor de eventuele schulden van de erflater) boven eventuele materiële voordelen (die voortvloeien uit de verkrijging van vermogensbestanddelen uit de nalatenschap).25.
64.
Het doel van verordening nr. 650/2012, dat erin bestaat erfgenamen in staat te stellen verklaringen van verwerping van een nalatenschap af te leggen in de staat van hun gewone verblijfplaats, vereist dat deze personen, wanneer zij zich wenden tot het gerecht met een bijzondere bevoegdheidsgrond om hun verklaringen in ontvangst te nemen, daarbij een handeling voor dit gerecht verrichten en aldus voldoen aan de formele vereisten van het op de plaats van de handeling toepasselijke recht, voor de gerechten van andere staten geen verdere stappen hoeven te ondernemen om te bewerkstelligen dat hun handeling geldig is.
65.
Anders zou een persoon die de nalatenschap verwerpt een reeks handelingen dienen te verrichten om vast te stellen welk recht op de erfopvolging van toepassing is, onder meer nagaan waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van overlijden (artikel 21 van verordening nr. 650/2012)26. en of deze een keuze met betrekking tot het op de erfopvolging toepasselijke recht heeft gemaakt (artikel 22 van verordening nr. 650/2012). Vervolgens zou moeten worden vastgesteld welk van de gerechten van de betreffende lidstaat territoriaal bevoegd is om de verklaring in ontvangst te nemen en zouden de relevante stukken in de officiële taal van het nalatenschapsgerecht moeten worden vertaald en aan dat gerecht moeten worden toegezonden. Al deze handelingen zouden moeten worden verricht vóór het verstrijken van de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is neergelegd. De daarmee gepaard gaande last zou voor iemand die niet van de erflater wenst te erven volstrekt onevenredig zijn, ongeacht het recht dat op de erfopvolging van toepassing is.27.
66.
De Commissie heeft geheel terecht opgemerkt dat de aanname dat het afleggen van een verklaring voor dit gerecht ontoereikend is, gelet op de beperkte omvang van de bevoegdheid van het gerecht bedoeld in artikel 13 van verordening nr. 650/2012, zou betekenen dat artikel 13 van deze verordening voor erfgenamen geen enkel nut heeft. In plaats van te zorgen voor een bekorting van de tijd die een erfgenaam die de nalatenschap wil verwerpen nodig heeft om deze kwestie af te handelen lijkt het erop dat de gebruikmaking van de door dat artikel geboden mogelijkheid die tijd zelfs zou verlengen. Het risico bestaat zelfs dat artikel 13 van verordening nr. 650/2012 bij de erfgenaam ten onrechte de indruk wekt dat de voor het gerecht van zijn gewone verblijfplaats verrichte handelingen rechtsgeldig zijn en hem daardoor schade berokkent. Bijgevolg zouden de in de overwegingen 7 en 32 van die verordening genoemde doelstellingen niet alleen niet worden bereikt, maar zou zelfs het tegenovergestelde het geval zijn en zou de verordening bijdragen tot een verhoging van de onzekerheid betreffende de rechtspositie van de erfgenaam.
67.
Gelet op de doelstelling van de Uniewetgever om het de erfgenamen gemakkelijker te maken, moet worden aangenomen dat de subsidiaire bevoegdheid die door artikel 13 van verordening nr. 650/2012 wordt verleend aan de gerechten van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam tot gevolg heeft dat deze erfgenaam de mogelijkheid moet hebben om definitief afstand te doen van de rechten die hij aan de nalatenschap ontleent door de betreffende handeling alleen te verrichten voor het gerecht van zijn gewone verblijfplaats. Dat rechtsgevolg van de afstand van de erfrechten van de erfgenaam kan er derhalve niet van afhankelijk worden gesteld dat deze erfgenaam voor een gerecht in een andere lidstaat nog andere handelingen verricht.
68.
Voornoemde omstandigheden pleiten voor de aanname dat het vereiste van het op de erfopvolging toepasselijke recht inzake het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht moet worden gekwalificeerd als voorwaarde voor de formele geldigheid van die verklaring. Dat is noodzakelijk voor het nuttige effect (effet utile) van de bepalingen die voorzien in de mogelijkheid om verklaringen van verwerping van een nalatenschap in te dienen bij het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam.28.
69.
In een dergelijke situatie is de termijn die door het op de erfopvolging toepasselijke recht wordt vastgesteld voor het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap in acht genomen wanneer vóór het verstrijken van deze termijn bij het gerecht van de staat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam alle handelingen in rechte zijn verricht die volgens het recht van die staat vereist zijn om de verklaring als afgelegd te beschouwen. Om deze termijn in acht te nemen is het niet nodig om een verklaring voor een in een andere lidstaat gelegen nalatenschapsgerecht af te leggen indien dit vereiste uitsluitend voortvloeit uit het op de erfopvolging toepasselijke recht.
3. Betekenis van overweging 32 van verordening nr. 650/2012
70.
In deze context rijst de vraag die hoe dan ook aan de vragen van de verwijzende rechter ten grondslag ligt, namelijk hoe de laatste volzin van overweging 32 van verordening nr. 650/2012 moet worden uitgelegd. Uit deze volzin volgt uitdrukkelijk dat wie een verklaring van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap aflegt in de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats, het gerecht of de autoriteit die de erfopvolging behandelt, binnen de termijn die in het op de erfopvolging toepasselijke recht is bepaald, ervan in kennis moet stellen dat een dergelijke verklaring bestaat.
71.
In de rechtsleer bestaat onenigheid over de betekenis van de laatste volzin van overweging 32 van verordening nr. 650/2012. De bepalingen van de verordening, en met name de artikelen 13 en 28 ervan, voorzien niet in de verplichting om de gerechten van een andere lidstaat van het bestaan van de verklaring van verwerping van een nalatenschap in kennis te stellen of om dergelijke verklaringen over te leggen. Een dergelijke verplichting kan niet voortvloeien uit enkel een overweging van de verordening, met name wanneer de nakoming ervan bepalend is voor de geldigheid van de verklaring.29.
72.
Uit de enkele overwegingen van een verordening kunnen voor particulieren inderdaad geen rechten en verplichtingen voortvloeien.30. Deze overwegingen spelen een wezenlijke rol bij de uitlegging van de bepalingen van het dispositief. Zij wijzen op de door de wetgever nagestreefde doelstellingen en geven bovendien een korte uiteenzetting van de middelen om deze doelstellingen te bereiken. Deze middelen worden evenwel nader uiteengezet in het dispositief van de verordening.
73.
De omstandigheid dat de verplichting om het gerecht in kennis te stellen waarvan sprake is in de laatste volzin van overweging 32 van verordening nr. 650/2012 niet uitdrukkelijk wordt vermeld in het dispositief van deze verordening betekent echter niet dat deze verplichting niet bestaat. Artikel 28 van verordening nr. 650/2012 is opgenomen in hoofdstuk III ervan, dat het opschrift ‘Toepasselijk recht’ draagt en dat de collisieregels bevat. Overeenkomstig artikel 23, lid 1, en artikel 23, lid 2, onder e), van verordening nr. 650/2012 worden de overgang van een nalatenschap alsmede de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of verwerping van een nalatenschap of van een legaat beheerst door het recht dat overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van die verordening op de erfopvolging van toepassing is. De materiële geldigheid van een verklaring van verwerping van een nalatenschap is derhalve onderworpen aan het op de erfopvolging toepasselijke recht. Indien de verplichting om het nalatenschapsgerecht van het bestaan van de verklaring in kennis te stellen in dat recht een voorwaarde zou zijn voor de materiële geldigheid van de verklaring, kan worden betoogd dat de laatste volzin van overweging 32 verwijst naar de verplichting die voortvloeit uit het recht dat overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van de verordening op de erfopvolging van toepassing is. Dat zou het geval zijn indien de kwalificatie van de vorm van de verklaring van verwerping van een nalatenschap naar Duits recht zou worden toegepast. In dat geval zou de verplichting voortvloeien uit artikel 21 van verordening nr. 650/2012, gelezen in samenhang met § 1945 BGB.31.
74.
Zoals volgt uit deze conclusie verzetten de bepalingen van verordening nr. 650/2012 zich evenwel tegen een dergelijke kwalificatie. In deze situatie, bij gebreke van een eenvormig Unierechtelijk stelsel inzake het in ontvangst nemen van verklaringen van verwerping van de nalatenschap waarin is bepaald dat verklaringen over de nalatenschap van een bepaalde erflater aan één enkel voor de nalatenschap bevoegd gerecht moeten worden toegezonden, moet de laatste volzin van overweging 32 aldus worden uitgelegd dat een persoon die een verklaring van verwerping van een nalatenschap heeft afgelegd, de nodige handelingen dient te verrichten waardoor het gerecht dat de erfopvolging behandelt, kennis kan nemen van het bestaan van een geldige verklaring. Door het verrichten van deze handelingen kan het risico worden vermeden dat uitspraak wordt gedaan op basis van de onjuiste vaststelling dat er geen verklaring van verwerping van een nalatenschap is afgelegd. Het verzuim om deze handelingen te verrichten en om het gerecht dat de erfopvolging behandelt, daarvan in kennis te stellen kan evenwel niet tot gevolg hebben dat de afgelegde verklaring ongeldig is.
4. Voorstel voor een antwoord
75.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat het in het op de erfopvolging toepasselijke recht neergelegde vereiste inzake het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht, te weten het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden, een voorwaarde voor de formele geldigheid van de verklaring is. In een situatie waarin de formele geldigheid van de afgelegde verklaring wordt beoordeeld in het licht van het overeenkomstig artikel 28, onder b), van verordening nr. 650/2012 aangewezen recht heeft het niet-voldoen aan dit vereiste derhalve niet tot gevolg dat een verklaring die is afgelegd voor een krachtens artikel 13 van die verordening bevoegd gerecht ongeldig is.
D. Bewijs dat een verklaring van verwerping van een nalatenschap is afgelegd voor een gerecht van een andere lidstaat
76.
De prejudiciële vraag van de verwijzende rechter kan ook aldus worden gelezen dat zij betrekking heeft op de noodzaak om in gerechtelijke procedures in een andere lidstaat te bewijzen dat een geldige verklaring van verwerping van een nalatenschap is afgelegd voor het krachtens artikel 13 van verordening nr. 650/2012 bevoegde gerecht, alsmede op de wijze waarop dit bewijs moet worden geleverd. Deze problematiek komt aan de orde in een aanzienlijk deel van de schriftelijke opmerkingen van de Spaanse regering.
77.
Dit is een belangrijk probleem van groot praktisch belang. De vraag is namelijk wat voor zin het heeft dat een erfgenaam een geldige verklaring van verwerping van een nalatenschap aflegt wanneer met deze verklaring geen rekening wordt gehouden in de beslissing van een gerecht van een andere lidstaat omdat niet is voldaan aan de procedurele vereisten die met name betrekking hebben op het aantonen daarvan.
78.
Gelet op de motivering van de bewoordingen van de prejudiciële vraag moet evenwel worden aangenomen dat de verwijzende rechter van oordeel is dat het probleem van de niet-nakoming van de procedurevoorschriften door de deelnemers T.N. en N.N. in de onderhavige zaak niet aan de orde is. Volgens de verwijzende rechter lijdt het namelijk geen twijfel dat de deelnemers tijdig alle door het Nederlandse recht voorgeschreven handelingen tot verwerping van de nalatenschap hebben verricht. Het lijdt evenmin twijfel dat alle door het nalatenschapsgerecht gevraagde stukken uiteindelijk bij dat gerecht zijn ingediend, vergezeld van een vertaling in de officiële taal van dat gerecht. Gelet op de bewoordingen van de verwijzingsbeslissing moet ten slotte worden aangenomen dat het Amtsgericht Bremen de bestreden beslissing niet heeft gegeven wegens het ontbreken van afdoend bewijs van de verwerping van de nalatenschap door de deelnemers T.N. en N.N. voor de rechtbank Den Haag tijdens de gevoerde procedure of wegens de niet-nakoming van de procedurele verplichtingen, maar omdat zij de handelingen die voorwaarde waren voor de geldigheid van hun verklaringen van verwerping van de nalatenschap niet binnen de door § 1944 BGB gestelde termijn voor het nalatenschapsgerecht hadden verricht.
79.
In een dergelijke situatie acht ik het, voor een antwoord aan de verwijzende rechter dat nuttig is voor zijn uitspraak in deze zaak, niet nodig om in te gaan op de noodzaak om in een gerechtelijke procedure in een lidstaat afschriften, originelen en vertalingen over te leggen die zijn opgesteld in een andere lidstaat om aan te tonen dat een geldige verklaring van verwerping van een nalatenschap is afgelegd.
V. Conclusie
80.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen te beantwoorden als volgt:
‘De artikelen 13 en 28 van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring moeten aldus worden uitgelegd dat het in het op de erfopvolging toepasselijke recht neergelegde vereiste inzake het afleggen van een verklaring van verwerping van een nalatenschap voor het nalatenschapsgerecht, te weten het gerecht van de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden, een voorwaarde voor de formele geldigheid van die verklaring is. In een situatie waarin de formele geldigheid van de afgelegde verklaring wordt beoordeeld in het licht van het overeenkomstig artikel 28, onder b), van deze verordening aangewezen recht heeft het niet-voldoen aan dit vereiste derhalve niet tot gevolg dat een verklaring die is afgelegd voor een krachtens artikel 13 van verordening nr. 650/2012 bevoegd gerecht ongeldig is.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑01‑2022
Oorspronkelijke taal: Pools.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107, met rectificatie in PB 2015, L 43, blz. 33).
In het vervolg van deze conclusie zal ik voor al deze verklaringen samen voor het gemak het begrip ‘verklaringen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap’ gebruiken.
BGBl. I, blz. 1077.
BGBl. I, blz. 2586.
Najdecki, D.W., ‘BGB § 1945 Form der Ausschlagung’, in: Burandt, W., Rojahn, D. (red.), Erbrecht, 3e druk, C.H. Beck, München, 2019, punt 2; Heinemann, J., ‘BGB § 1945 Form der Ausschlagung’, in: beck-online.GROSSKOMMENTAR, C.H. Beck, München, in de versie van 15 juli 2021, punt 10.
Zie bijvoorbeeld Dutta, A., ‘EuErbVO Artikel 28 Formgültigkeit einer Annahme- oder Ausschlagungserklärung’, in: Münchener Kommentar zum Bürgerlichen Gesetzbuch, 8e druk, C.H. Beck, München, 2020, punt 5; Schmidt, J.P., ‘EuErbVO Artikel 28 Formgültigkeit einer Annahme- oder Ausschlagungserklärung’, in: Dutta, A., Weber, J. (red.), Internationales Erbrecht, 2e druk, C.H. Beck, München, 2021, punt 16.
Daarop ga ik in deel D van mijn analyse in.
In de rechtssituatie in het hoofdgeding leek de verklaring van verwerping van een nalatenschap niet alleen te kunnen worden afgelegd voor het nalatenschapsgerecht dat territoriaal bevoegd is gelet op de gewone verblijfplaats van de erflater in Duitsland, maar ook voor het gerecht dat bevoegd is voor de in Duitsland gelegen gewone verblijfplaats van degene die de verklaring aflegt. Dat laatste gerecht zou echter gehouden zijn de verklaring te doen toekomen aan het gerecht dat territoriaal bevoegd is voor de gewone verblijfplaats van de erflater op het tijdstip van overlijden. Zie in dat opzicht § 344, lid 7, FamFG.
Zie Lagarde, P., ‘Article 28’, in: Bergquist, U., Damascelli, D., Frimston, R., Lagarde, P., Odersky, F., Reinhartz, B., Commentaire du règlement européen sur les successions, Dalloz, Parijs, 2015, punt 4, blz. 140.
Ludwiczak, W., Międzynarodowe prawo prywatne, 5e druk, Ars boni et aequi, Poznań 1996, blz. 280.
In de Franstalige rechtsleer wordt dit recht aangeduid als option de l'héritier. Zie Wautelet, P., ‘Article 28. — Validité quant à la forme de la déclaration concernant l'acceptation ou la renonciation’, in: Bonomi, A., Wautelet, P., Le droit européen des successions, 2e druk, Bruylant, Brussel, 2016, punt 5, blz. 478.
In die zin bijvoorbeeld Wautelet, P., ‘Article 13. — Acceptation de la succession, d'un legs ou d'une réserve héréditaire, ou renonciation à ceux-ci’, in: Bonomi, A., Wautelet, P., Le droit européen des successions, 2e druk, Bruylant, Brussel, 2016, punt 3, blz. 258; Lein, E., ‘EuErbVO Artikel 13 Annahme oder Ausschlagung der Erbschaft, eines Vermächtnisses oder eines Pflichtteils’, in: Dutta, A., Weber, J. (red.), Internationales Erbrecht, 2e druk., C.H. Beck, München, 2021, punt 9.
In die zin bijvoorbeeld Wautelet, P., ‘Article 13 — Acceptation de la succession, d'un legs ou d'une réserve héréditaire, ou renonciation à ceux-ci’, op. cit., blz. 258–259; Lein, E., ‘EuErbVO Artikel 13 Annahme oder Ausschlagung der Erbschaft, eines Vermächtnisses oder eines Pflichtteils’, op. cit., punt 5. Dit wordt tevens bevestigd door overweging 33 van verordening nr. 650/2012.
Onverminderd de eventuele mogelijkheid om zich aan de gevolgen van de aflegging van de verklaring te onttrekken indien het op de erfopvolging toepasselijke recht in deze mogelijkheid voorziet.
Bijvoorbeeld de voorwaarde dat de geldigheid van de handeling afhangt van de leeftijd van degene die de verklaring aflegt.
Ludwiczak, W., op. cit., blz. 175.
Zie arrest van 23 mei 2019, WB (C-658/17, EU:C:2019:444, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
In die zin ook, met betrekking tot artikel 11 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6), Loacker, L.D., ‘The Rome I Regulation. Article 11. Formal validity’, in: Calliess, G.-P., Renner, M. (red.), Rome Regulations: Commentary, 3e druk, Wolters Kluwer, Alphen aan den Rijn, 2020, punt 29, blz. 302.
Ik sluit niet uit dat de hiernavolgende overwegingen en conclusies ook gelden voor andere soorten verklaringen. Daarop zal ik in deze conclusie evenwel niet vooruitlopen.
Zie bijvoorbeeld het Rapport betreffende het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst door Mario Giuliano, hoogleraar aan de Universiteit van Milaan, en Paul Lagarde, hoogleraar aan de Universiteit van Parijs I (PB 1980, C 282, blz. 1) en de opmerkingen betreffende artikel 9 van dat verdrag.
Zie Loacker, L.D., op. cit., punt 30, blz. 303.
In dit verband merk ik op dat artikel 28 van verordening nr. 650/2012 niet alleen van toepassing is op verklaringen die zijn afgelegd voor het gerecht dat bevoegd is krachtens artikel 13 van deze verordening.
In beginsel kan van de niet-vervulling van de formele voorwaarden slechts sprake zijn wanneer het krachtens artikel 13 van verordening nr. 650/2012 bevoegde gerecht zijn eigen procedureregels niet nakomt.
Uiteraard kunnen ook andere redenen aan de orde zijn, bijvoorbeeld zuiver morele, zoals de overtuiging dat de nalatenschap volledig toekomt aan een andere erfgenaam.
Hetgeen ook voor erfgenamen die een ruime kennis over de erflater hebben niet noodzakelijkerwijs voor de hand ligt. Het volstaat te wijzen op de uitgebreide overweging 23 van verordening nr. 650/2012 betreffende de uitlegging van het begrip ‘gewone verblijfplaats’. Daarin is bepaald dat de aangezochte autoriteit, om de gewone verblijfplaats vast te stellen, zich een oordeel dient te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing dient te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze verordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat.
Uiteraard bepaalt het op de erfopvolging toepasselijke recht of de mogelijkheid bestaat om de nalatenschap te verwerpen in de zin van de artikelen 13 en 28 van verordening nr. 650/2012. Bijgevolg moet ook wie de nalatenschap verwerpt, uitgaan van bepaalde aannames met betrekking tot het recht dat op de nalatenschap van de erflater van toepassing is. Ook omdat de subsidiaire bevoegdheid van artikel 13 van verordening nr. 650/2012 de mogelijkheid veronderstelt om overeenkomstig het op de erfopvolging toepasselijke recht voor een gerecht een verklaring van verwerping van een nalatenschap af te leggen. De geldigheid van de in rechte afgelegde verklaring is evenwel niet afhankelijk van de vraag of de overtuiging van degene die de verklaring aflegt gegrond was, maar van de vraag of het uiteindelijk op de erfopvolging toepasselijke recht voorziet in de mogelijkheid om de nalatenschap te verwerpen door middel van een verklaring in rechte. Bovendien is het in het geval van een verklaring van verwerping van een nalatenschap zeer waarschijnlijk dat een verklaring met een bepaalde inhoud in verschillende rechtsorden hetzelfde gevolg zal hebben.
Zie mijn conclusie in de zaak Mahnkopf (C-558/16, EU:C:2017:965, punt 114).
De meningen in de rechtsleer zijn evenwel verdeeld. Het bestaan van de verplichting wordt tegengesproken door Duitse auteurs als Dutta, A., in: ‘EuErbVO Artikel 28 Formgültigkeit einer Annahme- oder Ausschlagungserklärung’, in: Münchener Kommentar zum Bürgerlichen Gesetzbuch, 8e druk, C.H. Beck, München, 2020, punt 13, waarin sprake is van een ‘doelvereiste’ (Sollerfordernis), en Schmidt, J.P., in: ‘Der Erwerb der Erbschaft in grenzüberschreitenden Sachverhalten unter besonderer Berücksichtigung der EuErbVO’, Zeitschrift für Erbrecht und Vermögensnachfolge, 2014, 455, blz. 460. Een gunstiger standpunt over het bestaan van een dergelijke verplichting tot overlegging van een verklaring lijkt te worden ingenomen door Wautelet, P., in: ‘Article 13 — Acceptation de la succession, d'un legs ou d'une réserve héréditaire, ou renonciation à ceux-ci’, op. cit., punt 20, blz. 264, zij het dat de niet-nakoming ervan niet kan leiden tot de sanctie van nietigheid van de verklaring. Nietigheid in het geval van de niet-nakoming van de verplichting wordt gesteund door Odersky, F., ‘Article 13’, in: Bergquist, U., Damascelli, D., Frimston, R., Lagarde, P., Odersky, F., Reinhartz, B., Commentaire du règlement européen sur les successions, Dalloz, Parijs, 2015, punt 2, blz. 84.
Zie met name arrest van 3 september 2015, Inuit Tapiriit Kanatami e.a../Commissie (C-398/13 P, EU:C:2015:535, punten 64–67).
Dat neemt niet weg dat in overweging 32 van verordening nr. 650/2012 sprake is van een kennisgeving over het bestaan van de verklaring en niet van de overlegging ervan aan het ter zake van de erfopvolging bevoegde gerecht.