Hof 's-Hertogenbosch, 30-06-2017, nr. 20-011554-05 OWV
ECLI:NL:GHSHE:2017:2995
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-06-2017
- Zaaknummer
20-011554-05 OWV
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:2995, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑06‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2023, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 30‑06‑2017
Inhoudsindicatie
36e Sr: Ontnemingsbedrag van ruim 1,5 miljoen euro toegewezen. Het Hof ziet geen aanwijzingen voor onrechtmatigheid van het bewijs ook niet van de verslagen van de telefoongesprekken en bezigt deze dan ook voor het bewijs. Zie voor arresten in de strafzaak: ECLI:NL:GHSHE:2002:AE5920 en ECLI:NL:HR:2003:AH9922.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-011554-05 OWV
Uitspraak : 30 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 20 mei 2005 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-001303-98 tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [verblijfadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 948.990,48 en is de betalingsverplichting eveneens op dat bedrag vastgesteld.
De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 2.376.800,- en een bedrag van € 2.139.000,- als betalingsverplichting zal opleggen.
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – verweren gevoerd die strekken tot primair niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering en subsidiair tot afwijzing van de ontnemingsvordering.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Samenstelling ontnemingsvordering van het openbaar ministerie
In het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen veroordeelde heeft het openbaar ministerie een tweetal financiële rapportages opgemaakt.
De eerste financiële rapportage is opgemaakt op 6 mei 2002 en bestaat uit een relaasproces-verbaal (pagina’s 1 t/m 104) en bijlagen (pagina 105 t/m 1251). De ontnemingsvordering welke heeft geleid tot de beroepen beslissing is gebaseerd op deze rapportage.
De tweede financiële rapportage is op verzoek van het hof in hoger beroep tot stand gekomen. Het betreft het rapport “Nader strafrechtelijk Financieel Onderzoek”, opgemaakt op 1 augustus 2013 en bestaat uit een relaasproces-verbaal (pagina’s 1t/ m 54) met bijlagen A-1 tot en met E-1.
In laatstgenoemd nader strafrechtelijk financieel onderzoek is het onderzoek beperkt tot een drietal nadere onderzoeken ten aanzien van de navolgende zaakdossiers:
1. [Betrokkene zaaksdossier 1] ;
2. [Betrokkene zaaksdossier 2] ;
3. [Betrokkene zaaksdossier 3] .
De ontnemingsvordering van het openbaar ministerie in het hoger beroep is enkel gebaseerd op voornoemde drie zaakdossiers.
Het voordeel bestaat in de visie van het openbaar ministerie ten aanzien van voormelde zaaksdossiers uit de navolgende elementen:
Zaakdossier [Betrokkene zaaksdossier 1] :
- afstaan van (uiteindelijk) 16 nog te bouwen appartementen te Kartal (Turkije) aan [Zwager veroordeelde] voor een totaalbedrag van: € 1.763.856,-
- ontvangen rente/aflossingsverplichtingen: € 334.026,-
Totaal: € 2.097.882,-+
Zaakdossier [Betrokkene zaaksdossier 2] :
- twee geldbedragen van: DM 100.000,- en DM 60.000,- = DM 160.000,-
- een personenauto (Mercedes E200) ter waarde van DM 75.000,-
Totaal: DM 235.000,-
door Openbaar Ministerie gelijk gesteld aan: € 120.153,-+
Zaakdossier [Betrokkene zaaksdossier 3] :
- aankoopprijs aandeel restaurant (omgerekend): € 158.823,-+
Ontnemingsvordering van het openbaar ministerie: € 2.376.858,-,
welk bedrag is afgerond naar een vordering van € 2.376.800,-.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de ontnemingsvordering dient te worden verklaard vanwege het uitzonderlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdediging heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheid dat het meer dan 19 jaren geleden is dat de vordering en machtiging SFO aan veroordeelde is uitgereikt en er beslag is gelegd op onder meer bezittingen van veroordeelde.
Het hof verwerpt dit verweer. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. het standaardarrest HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578) is dat overschrijding van de redelijke termijn, waaronder de inzendingstermijn mede is begrepen, niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging onderscheidenlijk de ontnemingsvordering, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf onderscheidenlijk het vastgestelde ontnemingsbedrag. De vermindering van de straf onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf (onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag) die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In het hierna volgende zal op dit punt nader worden ingegaan.
De veroordeling en wettelijke grondslag
De veroordeling
Veroordeelde is bij arrest van dit hof van 30 juli 2002 (parketnummer 20.000493.01) in de strafzaak onder meer veroordeeld ter zake dat hij:
“Feit 6:
In de periode van 22 september 1997 tot en met 27 maart 1998 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie, die mede bestond uit [namen van vier deelnemers aan de organisatie] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van moord en wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling en het binnen het grondgebied brengen van heroïne en het plegen van strafbare voorbereidingen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne, van welke organisatie verdachte feitelijk bestuurder was”.
Het hof heeft in voormeld arrest (pagina 35) verder het volgende overwogen:
“De organisatie hield zich bezig met drugsdelicten en kende daarnaast een geweldsafdeling die zorgde voor de incasso van schulden en voor vergelding. Zolang de zaken goed liepen bemoeide verdachte (veroordeelde) zich nauwelijks met de gang van zaken, maar bij problemen bleek zijn stem doorslaggevend te zijn. Hij had binnen de organisatie de macht uiteindelijke beslissingen te nemen en hij had het gezag waardoor anderen aan zijn opdrachten gehoor gaven of wilde geven”.
Het hof neemt deze overweging uit het arrest over en maakt deze tot de zijne.
De wettelijke grondslag
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van elk van de hiervoor genoemde zaaksdossiers op het standpunt gesteld dat daarin sprake is geweest van soortgelijke feiten van bedreigingen en intimidaties waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, op grond waarvan het voordeel op de voet van artikel 36e lid 2 (oud) Sr kan worden ontnomen.
Het hof overweegt ten aanzien van elk van de zaaksdossiers het navolgende.
Ten aanzien van het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 2]
De advocaat-generaal heeft zich in het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 2] op het standpunt gesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten doordat [Betrokkene zaaksdossier 2] door bedreiging zou zijn gedwongen ter voldoening van een schuld aan veroordeelde, geldbedragen en een auto af te staan.
Het hof is van oordeel dat uit de voorliggende stukken niet aannemelijk is geworden dat, voor zover er sprake is van door bedreiging verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel, dit op enigerlei wijze aan veroordeelde is toegekomen. Op grond daarvan wordt de ontnemingsvordering voor zover gebaseerd op dit zaaksdossier afgewezen.
Gelet op dit oordeel behoeven de verzoeken en verweren van de verdediging ten aanzien van dit zaaksdossier geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 3]
De advocaat-generaal heeft zich in het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 3] op het standpunt gesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten doordat [Betrokkene zaaksdossier 3] door bedreiging zou zijn gedwongen ter voldoening van een schuld aan veroordeelde, een aandeel in (de inventaris) van het restaurant [naam restaurant] te Amsterdam af te staan.
Het hof is van oordeel dat uit de voorliggende stukken niet aannemelijk is geworden dat, voor zover er sprake is van enig door bedreiging verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel, dit op enigerlei wijze aan veroordeelde is toegekomen. Op grond daarvan wordt de ontnemingsvordering voor zover gebaseerd op dit zaaksdossier afgewezen.
Gelet op dit oordeel behoeven de verzoeken en verweren van de verdediging ten aanzien van dit zaaksdossier geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 1]
Het hof leidt uit de hieronder opgenomen bewijsmiddelen de navolgende gang van zaken af uit het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 1] .
[Betrokkene zaaksdossier 1] heeft in 1997 ten behoeve van de bouw van een nieuwbouwproject onder meer van een persoon genaamd [Schuldeiser] een geldbedrag geleend van in totaal DM 800.000,-, tegen een maandelijks rentepercentage van 6%.
Na enige tijd kon [Betrokkene zaaksdossier 1] niet meer aan de rentebetalingen voldoen, waarna hij werd benaderd door [Schuldeiser] met het dringende verzoek aan zijn verplichtingen te voldoen. Op het moment dat [Betrokkene zaaksdossier 1] aangaf dit niet te kunnen, bleek dat de persoon van wie het geld afkomstig was de veroordeelde was geweest, wiens belangen werden vertegenwoordigd door diens zwager [Zwager veroordeelde] .
Vervolgens werd [Betrokkene zaaksdossier 1] benaderd door mensen die door [Zwager veroordeelde] op hem waren afgestuurd en [Betrokkene zaaksdossier 1] met dreigementen en intimidatie dwongen zijn schulden te voldoen. Als onderpand voor de ontstane schuld werd aanvankelijk genoegen genomen met het feit dat [Betrokkene zaaksdossier 1] de eigendom van een drietal stukken grond in Kartal overdroeg.
Door de niet betaling van de schuld werd eenzijdig beslist dat als straf de rente per maand omhoog ging naar 7%. Ook de schuld werd eenzijdig verhoogd naar een bedrag van DM 1.800.000, waarvoor maandelijks een rente van DM 126.000 betaald diende te worden. Van [Betrokkene zaaksdossier 1] werd geëist dat hij als een soort schuldbekentenis cheques voor de totale schuld en de verschuldigde rente uitschreef.
Omdat de waarde van de overgedragen grond de schuld niet meer dekte, werd van [Betrokkene zaaksdossier 1] geëist dat hij in Kartal te bouwen appartementen in eigendom zou overdragen. [Betrokkene zaaksdossier 1] wilde aanvankelijk 20 appartementen overdragen omdat deze de tegenwaarde van de schuld zouden hebben. Op dat moment werd echter gesteld dat hij een schuld van DM 2.760.000,- zou hebben. Er werd door veroordeelde, [Zwager veroordeelde] en anderen een dermate druk op [Betrokkene zaaksdossier 1] uitgeoefend dat hij bang was dat men de dreigementen tegen hem en zijn gezinsleden zou uitvoeren. Onder dwang en bang voor uitvoering van de dreigementen heeft [Betrokkene zaaksdossier 1] voldaan aan de eis om een complete flat (blok C) met 30 appartementen af te staan, die vervolgens op naam van [Zwager veroordeelde] werden gesteld. De eerder overgedragen grond werd weer terug aan hem overgedragen. Omdat de appartementen aanvankelijk te klein werden bevonden, en de eisen aan te bouwen appartementen waren gewijzigd, zijn ze vergroot en zijn er uiteindelijk 14 appartementen en 2 kelderappartementen opgeleverd. Deze appartementen waren nog niet afgebouwd.
Weergave bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen
Algemene opmerking:
De hierna opgenomen bewijsmiddelen zijn afkomstig uit de navolgende bronnen:
A
Financieel rapport T-09 d.d. 6 mei 2002, bestaande uit een samenvattend relaasdossier (pagina’s 1 t/m 104) alsmede de bijlagen A t/m H (pagina’s 105 t/m 1251);
B.
Nader SFO-rapport d.d. 1 augustus 2013, bestaande uit een samenvattend relaasdossier (pagina’s 1 t/m 54) alsmede de bijlagen A t/m E;
C.
Aanvullend rapport d.d. 9 januari 2014, opgemaakt naar aanleiding van uit Turkije afkomstige uitvoeringsstukken naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan Turkije;
D.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2017 inzake de aangetroffen cheques, beslaglijsten alsmede omrekening naar euro’s.
E.
Opnieuw uitgeluisterde en in het Turks en Koerdisch vertaalde tapgesprekken.
F.
De processen-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris.
1.
Bron B, bijlage D-8, pagina 331-333, proces-verbaal getuigenverhoor [Betrokkene zaaksdossier 1] op 29 april 1999, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op uw vragen met betrekking tot de schulden die ik heb bij [veroordeelde] geef ik de volgende antwoorden:
In 1997 had ik in verband met een bouwproject behoefte aan een lening. Vanwege de economische crisis van 1996/1997 kon ik bij de banken geen lening krijgen. Ik heb toen in Besiktas van zo’n 50 woekeraars (tegen zeer hoge rente) in totaal ongeveer 7 à 8 miljoen Duitse Mark kunnen lenen. Dit geleende geld had ik nodig voor het bouwproject uit de brochure die u mij toont. Eén van die 50 personen was [Schuldeiser] , van wie ik totaal zo’n 800.000 Mark in coupures van 600 en 200 had geleend. Ik had deze lening tegen een maandelijkse rente van 6% voor onbepaalde tijd gekregen en ik betaalde gedurende een jaar steeds maandelijks de afgesproken rente. [Schuldeiser] kwam zelf langs om het op te halen. Ik betaalde de rentebedragen altijd contant aan hem uit. Daarna kon ik de rentelasten niet meer betalen en op dat moment zei [Schuldeiser] mij dat het geleende geld niet van hem zelf was maar van [Zwager veroordeelde] . Na een tijdje kwam [Zwager veroordeelde] met een paar personen naar mij toe. Als onderpand voor mijn schulden heb ik in mei 1997 drie kadastrale aktes van mijn percelen grond overgedragen aan [Zwager veroordeelde] .
De 3 afschriften uit het kadaster die u mij toont behoren bij deze overdrachten.
Na overdracht van de eigendom verhoogde [Zwager veroordeelde] en zijn mannen de maandelijkse rente als straf naar 7%. Vanaf dit moment passeerden ze [Schuldeiser] en deelden me mede dat ik voortaan met hen zelf te doen had. Zo kwamen ze van mei 1997 tot december 1997 maandelijks om de rente te innen. Voor het hoofdbedrag en de renteschulden lieten ze me cheques uitschrijven. Als ik de rente op tijd betaalde, gaven ze de cheque weer terug en lieten ze me voor de rente van de komende maand weer een nieuwe cheque uitschrijven. Deze uitwisseling van geldcheques ging lange tijd zo door.
Als ik een maand de rente niet kon betalen, dan werd die rente opgeteld bij het hoofdbedrag en moest ik de volgende maand ook de rente over deze rente betalen en lieten ze me een nieuwe cheque uitschrijven. De kopieën van de diverse cheques die u mij laat zien zijn de cheques waarvan ik hiervoor heb verteld dat ik ze ondertekende.
Op deze wijze was het hoofdbedrag op 20-12-1997 gestegen tot 1.800.000 Duitse Mark. Toen ze daarna uit mijn omgeving vernamen en zelf zagen dat ik moeite had met betalen wilden ze het gehele hoofdbedrag en de rente opeens onder dwang van mij terug hebben. Ik had echter geen geld. Ze vonden de eigendomsaktes van de 3 percelen grond die ik als onderpand had gegeven niet voldoende en wilden ook nog het geld terug. Ik heb hen toen twintig appartementen waarop ik het appartementsrecht had in het complex Yasam Sitesi aangeboden. Hierover zijn we een aantal maal bij elkaar gekomen. Tijdens deze bijeenkomsten lieten ze me de persoon die zij “Baba” noemden via zijn zaktelefoon opbellen. Dit gesprek had plaats in het kantoor van [Advocaat] , de advocaat van Baba. Toen ik aan de advocaat vroeg wie Baba was zei hij dat dat [veroordeelde] was die zaken deed in Duitsland. Hierna heb ik hem in de telefoongesprekken altijd zo aangesproken.
Tijdens deze telefoongesprekken probeerde [veroordeelde] me eerst op een vriendelijke manier te overtuigen om mijn schulden te betalen. Toen ik zei dat ik geen geld had begon hij mij zwaar te bedreigen. Op dreigende toon zei hij “Ik heb geld nodig. Ik laat in het Zuidoosten scholen bouwen en besteed daar veel geld aan liefdadigheid. Ik heb geen appartementen nodig.” Als hij zo praatte, antwoordde ik hem alleen maar dat ik geen geld had en hem alleen maar de appartementen kon geven en vroeg hem steeds om hierin toe te stemmen. Hij bedreigde mij met te zeggen dat dit niet goed zou gaan, dat ik zo mijn vrouw en kinderen in gevaar bracht en hij in Turkije erg belangrijke vrienden had, dat hij zelfs op het allerhoogste niveau zijn mannetjes had, dat hij een sterke organisatie had, dat ik nergens naar toe zou kunnen vluchten. Ik maakte me dan ook zorgen over mezelf en mijn familie. Tijdens deze telefoongesprekken met [veroordeelde] waren bij mij steeds [Advocaat] de advocaat, zijn familie [Zwager veroordeelde] en twee kaalgeschoren, potige personen van wie ik de naam niet kende aanwezig. Deze personen keken mij bij deze gelegenheden vernietigend en dreigend aan.
Onder deze omstandigheden heb ik zo’n 2 à 3 telefoongesprekken met [veroordeelde] gevoerd. Ik kon niets meer tegen zijn bedreigingen doen en ben gezwicht.
Zo werden mijn 3 stukken grond aan mij terug verkocht en heb ik hen een heel appartementencomplex met 30 appartementen verkocht. Zo ben ik uit deze benarde situatie gered. Ik heb een ontzettend grote schade geleden. Voor een schuld van 1.800.000 Duitse Mark had ik eigenlijk maar 20 appartementen hoeven geven, maar ik heb er uiteindelijk onder invloed van de uitgeoefende druk en bedreiging 10 bij moeten doen. Ze zeiden namelijk dat mijn schuld van 1.800.000 DM na een jaar, wanneer de bouw klaar is, 2.700.000 DM zou zijn geworden en dat ik door die 10 appartementen te geven hun verlies had gedekt. De marktwaarde van de dertig appartementen die ik ze heb gegeven is echter wel 4.000.000 DM. Zo hebben ze me nog extra schade toegebracht.
De kopieën van de uittreksels uit het kadaster (2 pagina’s), die u mij laat zien, zijn de kadaster inschrijvingen van het blok van 30 appartementen dat ik aan hun heb gegeven.
De persoon die op de kadaster inschrijving staat vermeld, [Boekhouder] , is mijn boekhouder en coördinator. Ik had voor de formaliteit deze onroerende zaken korte tijd tevoren laten zetten op naam van [Boekhouder] om zo beslaglegging erop te voorkomen. De echte eigenaar was ik echter zelf.
De verkoop van deze 30 appartementen was definitief en zonder voorwaarden. Zelfs als ik nu 1.800.000 DM contant zou vinden en dit aan hen zou betalen, zouden ze ze absoluut niet teruggeven, omdat de totale waarde ervan zoals ik net reeds zei nu rond de 4.000.000 DM ligt.
2.
Bron B, D-8, pagina 334, proces-verbaal verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens het verhoor werden aan de getuige (het hof begrijpt: de getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] ) de volgende stukken getoond, welke als bijlage bij dit proces-verbaal worden gevoegd:
1. twee foto’s van een appartementencomplex (laagbouw) aan zee;
2. drie tapu’s (eigendomsbewijzen) van grondstukken in Kartal-Istanbul, perceelnummers 2, 26 en 27, ten name van [Zwager veroordeelde] , d.d. 23mei 1997;
3. een tapu (eigendomsbewijs) van 30 stuks appartementen in het appartementencomplex te Kartal-lstanbul, ten name van [Zwager veroordeelde] ; d.d. 9 januari 1998;
4. een overdrachtsbewijs van bovenstaande 30 appartementen door [Boekhouder] aan [Zwager veroordeelde] , d.d. 9 januari1998;
5. zes cheques van de Yapi ve Kredi Bankasi ten name van [Betrokkene zaaksdossier 1] .
3.
Bron B, bijlage D-9, pagina 347-348, proces-verbaal van verhoor van getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] d.d. 8 juni 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraag:
Op 10-12-1997 belt advocaat [Advocaat] in uw bijzijn met [veroordeelde] en even later komt u aan de telefoon en spreekt met [veroordeelde] . Uit dit gesprek blijkt dat u geld schuldig bent aan [veroordeelde] . Wat was de rol van advocaat [Advocaat] hierbij en wat is er na dit gesprek gebeurd?
Ik kende advocaat [Advocaat] niet eerder. Hij kwam met een aantal mannen met kaal geschoren hoofden en dikke nekken. Hij zei tegen mij ‘Ik ben de gevolmachtigde van [veroordeelde] . Jij hebt een schuld van 800 duizend DM uitstaan bij [veroordeelde] . Jij hebt dat niet kunnen betalen. [veroordeelde] heeft jouw vermogen uitgezocht, hij heeft er zelf rente opgelegd. Je dient dit onroerend goed van 30 appartementen te geven, zo zullen we onderling afrekenen.
Toen ik tegen hem zei “30 appartementen zijn 6 miljoen DM waard, u vraagt te veel rente van mij”, zei hij we kunnen 30 appartementen niet splitsen, omdat het één eigendomsbewijs betreft, dien je het als één eigendomsbewijs te geven, ten tweede is de bouw nog niet gereed, je kunt het op deze manier niet verkopen. Jij dient het in zijn geheel aan ons over te dragen. Wij nemen dit eigenlijk als borg, als het later klaar is en verkocht wordt, zullen we ons geld pakken en het overige aan jou teruggeven”. Hij zei toen “Hij heeft een familielid in Turkije genaamd [Zwager veroordeelde] , we gaan het onroerend goed op zijn naam overdragen”. Het onroerend goed stond op naam van [Boekhouder] . Ik heb een opdracht aan [Boekhouder] gegeven, en hij heeft het onroerend goed overgedragen aan [Zwager veroordeelde] . Omdat advocaat [Advocaat] en de personen bij hem die ik niet ken, mij onder druk zetten door te zeggen dat “de overdracht binnen 24 uur moest plaatsvinden” en mij intimideerden, heb ik het onroerend goed binnen 24 uur overgedragen aan [Zwager veroordeelde] .
De rente van het geld dat ik met rente had geleend werd eenzijdig door [veroordeelde] opgelegd, maar toen zijn mannen elke maand langskwamen, maakte ik bezwaar dat de rente te hoog was. Zij zeiden echter “ [veroordeelde] heeft ons dit zo bevolen, we kunnen geen cent minder nemen” en hielden vol. Ik verzamelde hier en daar het geld en leverde het aan hen. Uiteindelijk ben ik van hen bevrijd door het onroerend goed aan te geven. De rente die ik aan de mannetjes van [veroordeelde] heb betaald, zal 2 tot 3 keer meer zijn dan het hoofdgeld. Nadat ik zoveel rente heb betaald, ben ik bevrijd door mijn onroerend goed over te dragen. Ik betaalde 126 duizend DM per maand.
Op deze manier heb ik 1,5 à 2 jaar lang rente betaald. Later heb ik mijn onroerend goed overgedragen omdat ik niet meer in staat was om de rente te betalen. Advocaat [Advocaat] zei tegen mij “wij nemen dit onroerend goed als borg voor het tegoed, wij weten dat de waarde van het onroerend goed eigenlijk veel meer is dan de hoeveelheid die wij tegoed hebben. Wij nemen het echter als borg. Als we het onroerend goed later verkopen, zullen we de rest van het saldo teruggeven aan jou”, maar ik heb het geld niet teruggekregen. Zij zijn niet meer naar mij toe gekomen, ik heb hen niet meer gezien.
Ik had de cheque met een bedrag van 1.800.000 DM, die mij getoond wordt, als borg gegeven. Ook de cheques ter waarde van 126 duizend DM had ik als borg gegeven, maar de betalingen heb ik contant gedaan.
Aangezien ik de cheques van 126 duizend betaald had, moest ik het terugkrijgen, maar zij hebben de cheques niet aan mij teruggegeven. [veroordeelde] en zijn mannetjes hebben bovendien nog meer cheques dan deze in handen, ze hebben het niet aan mij teruggegeven.
4.
Bron A, bijlage G-5, pagina 1059 t/m 1065, proces-verbaal van getuigenverhoor van [Zwager veroordeelde] op 27 maart 1997, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vraag: Licht u toe wat uw relatie is met [veroordeelde] , en of u verwanten bent van elkaar of niet.
Antwoord: Ik ken [veroordeelde] sinds 1984, toen wij buren waren van elkaar, toen wij in de wijk Sehitlik woonden in de provincie Diyarbakir. Ik heb in die tijd [veroordeelde] nooit gezien. Dat hij bij verstek veroordeeld was en in de gevangenis zat in Engeland vanwege een drugsdelict, hoorde ik nadat ik getrouwd was van zijn familie. In oktober 1984 heb ik een – gearrangeerd – huwelijk gesloten met zijn zus [naam zus] . Sinds die tijd is [veroordeelde] mijn zwager.
(pagina 1063)
Vraag: Geeft u eens toelichting op de 32 appartementen waarover u het heeft in uw gesprek, en die in januari 1998 van ene [Betrokkene zaaksdossier 1] worden gekocht en die men op uw naam wil laten zetten.
Antwoord: De bewuste appartementen zijn de eerder door mij genoemde 32 appartementen in het district Kartal, die ik in ruil voor de bouwkavel zal krijgen. De werkelijke eigenaar van deze appartementen is de familie [familienaam van veroordeelde] . Ze zijn gekocht van iemand die [Betrokkene zaaksdossier 1] heet. Ze staan echter op mijn naam. Deze bouwkavel, drie percelen bouwgrond in Kartal, had [Betrokkene zaaksdossier 1] gekocht in ruil voor de schuld die hij had aan [Broerveroordeelde] . De percelen stonden op mijn naam. Daarna hebben wij op aanwijzingen van [Broer veroordeelde] deze drie percelen opnieuw overgedragen aan [Betrokkene zaaksdossier 1] . In ruil voor de drie percelen hebben wij het stuk bouwgrond gekocht waarover ik het had en waarop de 32 appartementen zijn gebouwd. De eigenlijke eigenaar is [Broer veroordeelde] . Omdat hij zelf niet in Turkije verblijft, staan ze op mijn naam.
Vraag:
In al uw gesprekken ontvangt u directe aanwijzingen van [veroordeelde] . Terwijl u in uw verklaringen zegt dat de meeste zaken door [Broer veroordeelde] worden geleid. Licht dit eens toe.
Antwoord:
Omdat [Broer veroordeelde] ziek is, worden alle zaken van de familie geregeld door [veroordeelde] .
5.
Bron B, bijlage D-4, pagina 307, Proces-verbaal van verklaring [Zwager veroordeelde] van 25 december 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[veroordeelde] is mijn zwager (broer van echtgenote). Maar ik heb op geen enkele wijze een zakelijke relatie met hem. [Broer veroordeelde] , jongere broer van [veroordeelde] , leende geld aan een persoon genaamd [Betrokkene zaaksdossier 1] om een particuliere school te bouwen. Het geldbedrag dat geleend is weet ik niet. Maar toen [Betrokkene zaaksdossier 1] het geld dat hij had geleend niet op tijd betaalde, droeg [Boekhouder] in ruil voor dit geldbedrag twee onroerende goederen op verschillende plaatsen ter grootte van 500 vierkante meter over op mijn naam in het eigendomsregister. Ik heb deze overdrachtshandelingen op verzoek van [Broer veroordeelde] op mij genomen en gerealiseerd. Daarna heb ik deze bouwpercelen aan [Betrokkene zaaksdossier 1] geretourneerd en als tegenprestatie kreeg ik zestien wooneenheden in een gebouwenblok, zijnde een van de woningen op [adres 1] in [het stadsdistrict] Kartal in [de provincie] Istanbul, dat verder werd afgebouwd door [betrokkene 1] Hiervoor heb ik naar aanleiding van de instructies door [Betrokkene zaaksdossier 1] een overeenkomst gesloten met [betrokkene 1] De bouw duurt nog altijd voort.
6.
Bron B: Aanvullende verklaring van [Zwager veroordeelde] 30 maart 1998, p. 297:
Vraag: Uit uw gesprek met [veroordeelde] blijkt dat u samen met een advocaat die [Advocaat] heet, zijn zaken behartigt. Licht u dit gedetailleerd toe.
Antwoord: De advocaat [Advocaat] is de advocaat van [veroordeelde] die zijn handelsaangelegenheden in Turkije behartigt. Zaken die moesten gebeuren, gaf ik in opdracht van [veroordeelde] aan hem door. In opdracht van [veroordeelde] betaalde ik hem maandelijks DM 2000.
7.
Bron B: Verklaring [Zwager veroordeelde] 25 december 2008, p. 310:
5- In de maand januari van het jaar 1998 zijn er door [Boekhouder] 30 appartementen op naam van [Zwager veroordeelde] overgedragen. Wat is de reden hiervan?
Omdat [veroordeelde] in het buitenland zat had hij in Turkije niemand wie hij kon vertrouwen. Om die reden heeft hij de 30 appartementen waarvan de bouw nog niet was aangevangen en die op diens aandeel van de bouwgrond stonden, op mijn naam gezet.
(…)
Ik heb er geen bemoeienis mee. Later in 2004 heb ik deze appartementen die op mijn naam stonden, overgedragen aan [betrokkene 2] . Ik vermoed dat hij het op zijn beurt momenteel heeft overgedragen aan [betrokkene 3] . Ik heb niets te maken met deze appartementen.
Ik heb in een eerdere verklaring aangegeven dat het 16 appartementen waren. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de vergunning voor het aantal te bouwen verdiepingen vanwege de aardbeving met de helft is verminderd. Daarom zijn de 30 appartementen uiteindelijk 16 appartementen geworden. Dit is de reden van de afwijking in de aantallen.
De appartementen waarover wij hier nu spreken zijn de appartementen in aanbouw op het adres [adres 1] in Kartal.
6- Wat is het bedrag dat u heeft ontvangen toen u de 16 appartementen overdroeg aan [betrokkene 2] ?
Ik heb hiervoor geen enkel geldbedrag ontvangen. Het is als volgt gegaan; De Marmer- en Pijpfabriek die [veroordeelde] in Diyarbalcir heeft gekocht, heeft hij van [betrokkene 3] gekocht. Als tegenwaarde voor de restantbetaling heeft hij de 16 appartementen op naam van [betrokkene 2] overgedragen. [betrokkene 2] is een mannetje van [betrokkene 3] . In onderling overleg hebben zij deze formaliteit voltooid. Hij heeft de Marmerfabriek voor een bedrag van 1 miljoen 750 duizend Dollar gekocht. (….)
8.
Bron E, vertaalde Koerdische gesprekken, pagina A30, het vertaalde gesprek van 10 december 1997, voor zover inhoudende, 971210 – 17:46:
[veroordeelde] ([veroordeelde]) belt naar een NN man die hij aanspreekt als 'mijn hoca' [=leraar ofwel geestelijk leider]. Na de begroeting
Opnemer: Goed, we zitten hier en praten. We komen naar jou toe.
[veroordeelde]: Jullie komen naar mij toe?
NN: Ja. We komen naar jou toe.
[veroordeelde]: Og, goed, jullie zijn welkom. Mijn huis is groot, dat weet je.
NN: Ja, je huis is groot, ik geef je broeder [Betrokkene zaaksdossier 1] . Hij wil naar jou toe komen. Eventueel komen we samen wel naar je toe. Kijk!
NN man [ [Betrokkene zaaksdossier 1] ; krakende oude stem] komt aan de lijn. [veroordeelde] spreekt ook deze man aan als 'hoca'. Er volgt een hartelijke begroeting. [Betrokkene zaaksdossier 1] zegt dat hij ziek is. [veroordeelde] zegt dat te kunnen begrijpen en dat [Betrokkene zaaksdossier 1] wel erg moe moet zijn omdat hij het zo ontzettend druk heeft met zijn werkzaamheden. [Betrokkene zaaksdossier 1] zegt dat hij geen woorden kan vinden, dat hij zich beschaamd voelt tegenover [veroordeelde], dat zijn batterij op dreigt te raken, dat hij net met mensen zat te praten en eigenlijk niet goed weet wat hij zal zeggen. Hij wil [bijnaam advocaat] (het hof begrijpt: [Advocaat] ) aan de telefoon geven omdat hij tegen [bijnaam advocaat] alles heeft verteld.
[veroordeelde] merkt op dat het er bij [Betrokkene zaaksdossier 1] aan ontbreekt dat hij geen programma heeft.
[Betrokkene zaaksdossier 1] : Ja, [veroordeelde] , het gaat niet goed met mij. En ik zeg dat ik al mijn bezittingen wil afstaan aan mijnheer [veroordeelde] . Ik wil het geven. Hij heeft heel veel ellende doorgemaakt, veel zweet gelaten, zich in het zweet gewerkt. In plaats van mij tegenover hem beschaamd te voelen, kan het beter geven.
[veroordeelde] bedankt en zegt dat hij het als zijn taak ziet om [Betrokkene zaaksdossier 1] behulpzaam te zijn en dat hij hem waardeert. Desondanks voelt hij zich beschaamt als [veroordeelde] hem waardeert, zegt hij. [veroordeelde] zegt dat daar geen enkele reden voor is en dat [Betrokkene zaaksdossier 1] er toch goed bij zit. [Betrokkene zaaksdossier 1] zegt dat hij voor wat contanten betreft in een moeilijke situatie zit. [veroordeelde] zegt dat hij eerder ook al via zijn eigen kinderen aan het kind van [Betrokkene zaaksdossier 1] heeft laten weten dat hij zijn hulp aanbiedt om die drukte eens te ordenen en dat hij niet wil dat [Betrokkene zaaksdossier 1] zich beschaamd zal voelen. [Betrokkene zaaksdossier 1] zegt dat het hem zwaar begint te vallen nu het geld allemaal op elkaar valt en er ook nog rente bij komt, en dat hij er niet uit komt, dat hij ook nog aan een paar plaatsen betalingen moet verrichten, dat hij veel problemen heeft, dat [Advocaat] dat 'hier' allemaal ziet en dat hij zelf dag en nacht werkt om zich niet beschaamd te voelen tegenover [veroordeelde], maar dat hij het ondanks dat hij zo hard werkt, niet weet te redden.
[Betrokkene zaaksdossier 1] stelt voor om naar een formule te zoeken waarbij hij [veroordeelde] al zijn geld kan betalen en er geen cent schuld over zal blijven zodat hij zich niet meer beschaamd zal hoeven te voelen.
[Betrokkene zaaksdossier 1] : Mijnheer [Advocaat] kan hier natuurlijk, terecht, ook geen antwoord op geven zonder dat hij daartoe uw instructie heeft gekregen. Hij weet ook niet wat hij kan zeggen hij ziet mijn situatie, mijn verdriet. Toch laat ik de beoordeling aan u over. Ik geef hem de telefoon. Praat maar eens met mijnheer [Advocaat] . Wij denken er ook over om helemaal naar u toe te komen.
[veroordeelde]: Geduld mijn hoca, u bent meer dan welkom. Het zou mij een eer zijn om u te ontvangen, mijn hoca. Ik zal wel eens met de vrienden spreken.
Hierna komt de eerste opnemer [Advocaat] aan de lijn en vertelt over het probleem dat de man wel bezittingen heeft, maar niet over geld beschikt, waardoor hij in de problemen is gekomen. [Advocaat] : Die moeten wij in de groep oplossen.
[veroordeelde] vraagt wat hij zou kunnen doen en wat het voorstel van de hoca ( [Betrokkene zaaksdossier 1] ) is. [Advocaat] zegt dat zij proberen wat ideeën uit te wisselen, dat de man wel bezittingen heeft, dat hij ook nog wat tegoeden heeft en nog zaken die hij moet betalen, dat de tegoeden die hij 'hier' in deze stad nog heeft waarschijnlijk net voldoende zijn om zijn schulden af te lossen en dat hij heeft bedacht hoe dat binnen de groep is op te lossen. Hij stelt voor om volgende week samen met broeder [Betrokkene zaaksdossier 1] , als die daartoe in staat is, naar [veroordeelde] toe te komen en hij elkaar te gaan zitten en met elkaar te praten.
[veroordeelde] zegt dat hij er geen moeite mee heeft om uitstel te verlenen, maar dat er toch eerder sprake was van verkoop van een onroerende zaak waar de hoca ( [Betrokkene zaaksdossier 1] ) over heeft gesproken. [Advocaat] zegt dat daar geen twijfels over zijn. [veroordeelde] vraagt wat het nu precies is dat hij voor zijn hoca ( [Betrokkene zaaksdossier 1] ) zou kunnen doen. [Advocaat] zegt dat het niet mogelijk is om dat zo maar in detail uit te drukken. [veroordeelde] zegt dat men het niet zo groot moet maken en dat het voor hoca [Betrokkene zaaksdossier 1] toch niet onoplosbaar is en dat hij zich geen zorgen moet maken.
[ [Advocaat] herhaalt deze uitspraken lachend voor [Betrokkene zaaksdossier 1] ]
[Advocaat] : Ik heb zelf, zonder overleg hierover met jou, een voorstel gedaan, namelijk dat wij gedurende drie of vijf maanden geen rente en tussentijdse betalingen zullen aannemen en dat wij die later ook kunnen innen. Maar voor zover ik heb begrepen wil broeder [Betrokkene zaaksdossier 1] dit op een of andere manier toch dinges doen. Hij wil dit speciaal met jou bespreken en op een manier oplossen.
[veroordeelde]: Als je spreekt over op een manier oplossen, spreek voor mij dan niet in raadsels. Jullie zijn verstandige mensen.
[Advocaat] : Nee, ik praat niet in raadsels.
[veroordeelde]: Wat wil hoca nu? Wil hij dit betalen of zeggen wij soms "Nee, betaal niet" als hij wil betalen?
[Advocaat] : Nee, hij wil betalen, daar komt het probleem vandaan trouwens.
[veroordeelde]: Wat is het probleem dan? Heeft hij geen geld soms?
[Advocaat] : Hij heeft geen geld.
[veroordeelde]: Laten we in dat geval onroerende za(a)k(en) verkopen en omzetten in geld. Daar is toch geen beletsel.
[Advocaat] : Daarover is geen twijfel.
[veroordeelde]: Wat zouden jullie anders voor een formule kunnen bedenken?
[Advocaat] : ik weet het niet. Dat is trouwens de hele bedoeling.
[veroordeelde] vraagt nog even door over de bedoeling en hoe men had gedacht dit op te lossen en wat ( [Betrokkene zaaksdossier 1] ) hoca daarover in gedachten heeft. [Advocaat] brengt deze vraag over aan [Betrokkene zaaksdossier 1] en geeft vervolgens [Betrokkene zaaksdossier 1] weer aan de telefoon. [Betrokkene zaaksdossier 1] zegt dat hij zelf 65 jaar is, maar dat hij [veroordeelde] met zijn ervaring als 1000 telt, dat hij weet hoe zwaar [veroordeelde] het heeft en dat hij een cent die hij van [veroordeelde] zou achterhouden als ritueel verboden zou zien, en dat ook niet zou willen. Hij stelt voor dat hij appartementen aan een makelaar zal geven en dat [veroordeelde] af zal zien van zijn rente over een aantal maanden en die zal verrekenen met de opbrengst van de verkoop onder de werkelijke waarde. Tevens stelt hij voor om zijn andere onroerende zaken te laten taxeren door mensen die daar verstand van hebben, hij zegt dat mijnheer [Advocaat] daar ook wel verstand van heeft, dat zij allemaal samen kunnen taxeren en dat hij bereid is akkoord te gaan met de uitkomst daarvan. Hij zweert dat hij bereid is om daarna, indien gewenst, alles om te zetten in geld zodat het in de vorm van geld kan worden gebruikt, mocht [veroordeelde] de onroerende zaken liever zo laten omdat die mogelijk in de toekomst kunnen worden gebruikt, is dat ook goed.
[Betrokkene zaaksdossier 1] : Dus, ik wil zeggen: als ik mijn grond die 10 cent waard is, zou verkopen aan u voor wat er over blijft nadat de renten zijn afgetrokken, als dat 7 is, geef ik het voor 7, is het 6, geef ik het voor 6, of als het 5 is, voor 5 of als je zegt: ik neem helemaal geen geld, ook goed. Deze rechten van u op een miljoen 800 duizend Mark wil ik u in goederen betalen. Maar, als u zegt: 'laat zitten, betaal maar rente', moet je die renten ook bij de zetten. Alsof ik de volgende maand en de maanden daarna, zes maanden, zou kunnen betalen. Als de waarde hiervan vandaag 10 lira is, maar 5 lira rente heeft, sowieso ligt er op dat geld van u nog een jaar rente, als ik die toch eens zou kunnen betalen, is dat meer dan anderhalf miljoen dollar. Ik wil wel, maar mijnheer [Advocaat] is ook hier, ik ben dus niet in staat om dat te kunnen betalen. Zij weten dat. Daarom: laten we dit nu afsluiten en de onroerende zaken kunnen in de toekomst op uw naam staan, laten we de handen ineen slaan en elkaar behulpzaam zijn, ik zou willen dat het geld als u dat wilt in geld zal worden betaald zodat u dat kunt gebruiken en als u dat niet wilt, dat het dan als onroerende za(a)k(en) op uw naam blijft staan, maar ik wil van deze schuld, van deze last af. Want voor een eervol mens is schuld echt een kwelling. Ik kan al niet slapen en vraag mij steeds af hoe ik dit kan betalen. Mijn gezondheid is verstoord. Ik ben momenteel zelfs niet in staat om te praten. Mijn verstand is zelfs niet meer goed. Mijnheer [Advocaat] heeft mij daarom uitgenodigd en ik heb gezegd: "Zien jullie maar hoe mijn situatie is en wat jullie willen voorstellen. Er zijn hiervoor bevoegde en deskundige mensen die het maar eens moeten berekenen." Dus als uitkomst wil ik mijn rechten aan u overdragen, zonder dat er een cent van u bij in zal schieten.
[veroordeelde] zegt dat hij het goed heeft begrepen en bedankt [Betrokkene zaaksdossier 1] voor zijn goede bedoelingen. Hij vraagt zich af waar de problemen van [Betrokkene zaaksdossier 1] vandaan komen en zegt dat hij dacht dat [Betrokkene zaaksdossier 1] met het geld dat hij van hem ([veroordeelde]) had geleend zaken heeft gedaan en dat voor hem alles goed ging. [Betrokkene zaaksdossier 1] zegt dat het helemaal niet goed gaat. [veroordeelde] zegt hierop dat als het voor [Betrokkene zaaksdossier 1] een last geworden is, er natuurlijk gezamenlijk naar een oplossing moet worden gezocht.
[Betrokkene zaaksdossier 1] : Geloof mij, ik ben alle dagen van de ochtend tot de avond hard aan rennen om de rente voor u/jullie bijeen te schrapen. Mijnheer [Advocaat] is daar getuige van en uw/jullie kinderen. Dus een maand lang gedurende 30 dagen vanaf de eerste tot de laatste dag van de maand ren ik om jullie rente bij elkaar te krijgen. En ik krijg ze niet bij elkaar. Of ik kan het alleen maar in gedeelten betalen. Al mijn werk en mijn kracht blijven liggen. Kijk, Allah zij gedankt, ondanks dat u een punt bent gezakt, is het voor mij niet mogelijk om in een jaar anderhalf miljoen Mark aan rente te betalen. Tot op de dag van vandaag heb ik gesparteld en gedaan, zodat niemand mijn stem zou horen, tja, hoe noemen ze dat? "Ik heb bloed gespuugd en ben tot een rode drank verworden." Ik heb gezegd: "Ik wil dit betalen". Maar ik ben helemaal uitgeput. Maar begrijpt u/begrijpen jullie het niet verkeerd als ik zeg dat ik uitgeput ben, wil ik daarmee niet zeggen dat ik u/jullie je rechten wil onthouden. Jullie mogen het bovenmatig nemen. Maar laten we dit op een punt stoppen. Is dat niet mogelijk?
[veroordeelde]: Zegt u het maar. Als u wilt kunnen we het vandaag nog stopzetten. Echt ik..
[Betrokkene zaaksdossier 1] : [onderbreekt] Ik heb het uitgerekend en ik heb 4 miljoen en 900 duizend Mark betaald aan u/jullie. Dat zij u/jullie gegund. Ik stel voor om de rente en de hoofdsom. En deze (fon:) een achthonderd, voor hoeveel maanden u nog wilt hebben, zoveel rente daarbij te voegen, en daartegenover onroerende za(a)k(en) te stellen, tegen de huidige waarde, laten we het afsluiten. Alleen beloof ik u/jullie: Als jullie er over denken om deze onroerende za(a)k(en) om te zetten in geld, wil ik daarbij wel behulpzaam zijn. Mijnheer [Advocaat] moet u/jullie daar ook maar bij helpen, als jullie willen zetten jullie het om in geld en als jullie willen kunnen jullie het voor anderen laten werken. Alleen is mijn advies: de huidige economische situatie in Turkije is slecht. Geeft u/geven jullie je geld aan niemand. Het maakt niet uit aan wie u het geeft, die persoon kan het straks niet opbrengen en uiteindelijk zal hij u/jullie hoofdpijn bezorgen. Namelijk als ik het niet heb kunnen geven, als ik het niet heb kunnen betalen, kan helemaal niemand dat geven. Onroerende zaken zijn goed, onroerende zaken zijn briljanten [onverstaanbaar] begrijp je? Het houdt altijd een waarde. Precies alsof ik u/jullie goud aanbiedt. [geëmotioneerd] Dat houdt altijd zijn waarde. Ik geef het. Kijk.
Hierna komt [Advocaat] weer aan de lijn en spreekt met [veroordeelde]. [veroordeelde] zegt dat de geachte hoca maar even zichzelf bij elkaar moet rapen en geen verdriet moet hebben.
[veroordeelde]: Hij heeft met het geld dat hij van ons heeft gehad goede zaken gedaan voor zichzelf en hij heeft er zelf goed geld aan verdiend. Hij heeft daar voordeel uit gehaald. Met zijn overwegingen hebben wij best wel geduld gehad.
[veroordeelde]: Als hij (…)
[Advocaat] : Natuurlijk. Als mijn huis dit wil hebben, laat hij dan een (…)
[veroordeelde]: We zijn ons ervan bewust dat wij dit ook niet gemakkelijk hebben verdiend. Daarnaast is het zo dat ik van het geld dat ik van de hoca ontvangen heb, maandelijks 80.000 lira in Engeland, Amerika en in Duitsland (uit)geef aan scholen.
[Advocaat] : Ja ja. Nee, dat hebben we besproken.
[veroordeelde]: Ik geef namelijk iedere maand meer dan 80.000 Mark aan scholen. Ik geef dat aan de scholen.
[Advocaat] : Vijf minuten voordat jij belde hebben wij daarover gesproken.
[veroordeelde]: Als ik namelijk iedere maand 80.000 lira aan scholen uitgeef, dus eh deze mensen, dat is hetzelfde werk wat mijn hoca doet. Dat maakt ons overigens ook gelukkig. Wij hebben hier in werkelijkheid best veel onroerende za(a)k(en). Laten wij hier een middenweg zoeken waarbij wij geen verlies zullen lijden,
[Advocaat] : Ja, dat is ook mijn voorstel.
[veroordeelde]: zodat de hoca niet in een moeilijke situatie hoeft te blijven.
[Advocaat] : Nee hoor. Ik laat hem niet in een moeilijke situatie achter.
[veroordeelde]: Ofwel op basis van de belofte die hij ons eerder heeft gedaan. Heeft hij het Lyceum afgegeven, mijn hoca? Waar heeft hij nog iets waarvan hij denkt dat aan ons te geven? Of waarmee hij denkt te verrekenen?
[Advocaat] : Hij heeft hier met [naam] een gezamenlijk wooncomplex. Wij beschikken over brochures daarvan. De waarden daarvan zijn wel zo ongeveer duidelijk. Daar zou hij iets van kunnen geven. Er zijn ook nog wel andere plaatsen die hij zou kunnen geven. Ik zal daar een lijst van nemen. Er is best wel een middenweg te vinden waarbij jullie beiden geen verlies zullen lijden. En als jullie dan, zoals ik zei, gedurende een maand of zes de zaak zouden kunnen exploiteren alsof het gezamenlijk bezit is, en dan bekijken wat het heeft opgebracht, zouden we nog het meerdere of mindere aan opbrengst kunnen bespreken en kunnen verrekenen. Als het voor meer wordt verkocht, betalen we bij en als het voor minder wordt verkocht, eh [schamper lachje] [Betrokkene zaaksdossier 1] zegt [onverstaanbaar]redt het mij uit deze problemen.
[veroordeelde]: Waarom is het voor hem een probleem? Dat kan ik maar niet begrijpen.
[Advocaat] : Nee, het enige probleem zit niet daarin. Toen hij problemen kreeg met de contante geldstroom heeft hij dat uiteraard ook ondervonden zoals alle Turken en als we het hebben over zijn problemen heeft hij het niet alleen over het deel dat met jou te maken heeft. Het komt namelijk allemaal op elkaar, je weet het wel. Het geld is geen geld. [niets meer waard] Vanuit dat opzicht.
[veroordeelde]: Zou jij de namen even willen opschrijven, mijn hoca? De eerste naam, als de hoca dat wil, laat hem dan een zekerheid geven die ons tevreden stelt.
[Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: Laat hem ons een zekerheid geven. Ben ik duidelijk?
[Advocaat] : Ja.
[veroordeelde]: Laat deze zekerheid, zoals wij al eerder hebben besproken, een stuk hoger zijn dan ons bedrag.
[Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: Als hij deze zekerheid geeft, kunnen wij als hij wil zes maanden of als hij wil een jaar uitstel geven.
[Advocaat] : Oke. Een jaar.
[veroordeelde]: Het verschil van iedere maand zullen wij dan, is er nu 1800 daar?
[Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: Als hij dan het restant van de afgelopen maand en dat van deze maand zou kunnen geven, zou dat goed zijn.
[Advocaat] : Dat eh zal hij deze woensdag aan ons betalen.
[veroordeelde]: Oké. Dat is mooi. En voor wat buiten dat nog verblijft, laten we zeggen... laten we zes maanden of een jaar uitstel geven, en als hij nog meer wil, dan nog meer.. maar laten we dat wel bovenop elk maandbedrag berekenen.
[Advocaat] : Oké.
[veroordeelde]: Dat is één voorwaarde. En een tweede voorwaarde is, zoals jij hebt gezegd, laten we de verkoop aan ons realiseren, aan de hand van de lijst van onroerende zaken die hij ons gaat geven,
[Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: eehhh, misschien kunnen er ook onroerende zaken bij zijn waarmee wij akkoord zouden kunnen gaan.
[Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: Het kunnen ook onroerende zaken zijn waarvoor wij klanten moeten zoeken. En laten wij onze diensten gratis verrichten voor hem. Laat onze medewerkers zich inzetten en laten zij daar geen rechten of commissie voor nemen.
[Advocaat] : Oké.
[veroordeelde]: eehh. Dit heb jij opgeschreven toch he?
[Advocaat] : Ik ben het aan het opschrijven.
[veroordeelde]: Laten we het afsluiten. Eeehhh.. en een derde
[Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: Dan een derde voorwaarde buiten dit, als zij nog andere problemen hebben,
[Advocaat] : ja
[veroordeelde]: Laat hem ons dan weer een zekerheid geven en laten wij hem dan nog meer geld geven.. [Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: dan los je hun problemen op.
[Advocaat] : Ja.
[veroordeelde]: eehh, dit zijn de drie dingen die ik te zeggen heb.
[Advocaat] : Oké.
[veroordeelde]: Als het zodanig is dat wij het kunnen accepteren, want het moet inkomen genereren voor ons, want ik moet geld geven aan die scholen.
[Advocaat] : Ja.
[veroordeelde]: Ik heb op dit moment geen andere mogelijkheid om [onverstaanbaar], maar binnen een maand zal ik die bron wel creëren, dat is geen probleem. Als hij een onroerende zaak kan geven die ons inkomen zal verschaffen of die wij binnen een maand of drie zouden kunnen verkopen, of als het een onroerende zaak is die een waarde heeft van het geld dat hij van ons onder zich heeft, dan zou dat ook kunnen. Dit is nu vier, toch?
[Advocaat] : Het zijn er vier geworden, ja.
[veroordeelde]: Ja. Als hoca buiten dit nog andere dingen te zeggen heeft wil ik ook wel naar hem luisteren en ik zal over tien minuten terugbellen.
[Advocaat] : Oké.
[veroordeelde]: Vertel jij het maar broeder.
9.
Bron B, relaasproces-verbaal, p. 11: Op 19 december 1997 belde [veroordeelde] met [advocaat] .
10.
Bron E, Vertaalde Koerdische gesprekken, pagina A42, het vertaalde gesprek van 19 december 1997, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, 19971219 – 11:35:
[veroordeelde] belt naar NN man.
Het gesprek vangt aan in het Koerdisch.
Later in het gesprek gaat [veroordeelde] over in het Turks:
[veroordeelde]: De flikker zegt dat hij een notitie bij zijn advocaat heeft achtergelaten. Als hij u/jullie nu had gebeld, als de eerloze kerel het nu gisteren had gezegd.
NN: [koerdisch]
[veroordeelde]: Zeg dat dus maar tegen zijn advocaat. Zeg tegen hem wat ik heb gezegd. Het is niet nodig om onfatsoenlijk te zijn. Hij moet hem bellen en het zeggen. Waarom laat hij ons daarheen komen? Goed, hoe was het met die levering? Vertel dat eens. Op de wijze zoals je met [Advocaat] had besproken?
NN: Ja. Tegen de kostprijs.
[veroordeelde]: Tja, soms kost het mij moeite om het te begrijpen. Ja, tegen de kostprijs, maar hoe zit dat dan? Vertel dat eens aan mij. Als je wil, geef [Advocaat] dan eens aan mij.
NN: Ja, ik zal hem geven, broeder. Ik geef hem zelf.
Hierna komt [Advocaat] aan de lijn en er volgt een begroeting. [Advocaat] spreekt [veroordeelde] aan als 'oom' [broer van zijn vader] [Advocaat] zegt desgevraagd dat hij [veroordeelde] wel hoort, maar dat het geluid slecht is. [veroordeelde] zegt dat zijn stem zo is omdat hij een beetje ziek is. [Advocaat] zegt dat [veroordeelde] goed op zichzelf moet passen. [veroordeelde] zegt dat hij dat ook doet, maar dat het weer 'hier' plotseling is veranderd waardoor niet alleen hij, maar nagenoeg iedereen verkouden is geworden.
[Advocaat] : Ik heb met dinges gesproken, ik heb met de advocaat gesproken over die kostprijskwestie en ik heb gezegd dat wij de kosten er niet uit zullen kunnen halen en dat het niet erg gezond is als je de kostprijs er niet uit kunt halen, maar dat wij vandaag of morgen dit programma zullen uitvoeren. Hij zei: Ik heb jou vanwege het geld dinges gedaan, we hebben dat nodig. Regel jij die kwestie met het geld dan neem ik contact op en ik zal jou bellen. lk heb hem een half uur of 15 minuten geleden gesproken. Voor april...
[veroordeelde]: Die kwestie van de kostprijs..eh.. hoe zit dat mijn 'hoca’[geestelijk leider of docent] die eh.. waar jij het over had, die blok van 35 appartementen?
[Advocaat] : Nee, nee. JIJ had een voorstel. Dat had [Zwager veroordeelde] tegen mij gezegd. Jij zou hebben gezegd: "Laat ze een kostprijs berekenen" en aan de hand van die kostprijs zou jij [onverstaanbaar] waarschijnlijk. [veroordeelde]: Ja. Dat had ik eerder al gezegd. Waarschijnlijk heeft de vriend...
[Advocaat] : Natuurlijk. Natuurlijk. Hij zei: "Ik heb niet gezegd dat wij het tegen de kostprijs zouden verkopen, maar ik heb hem andere dingen gezegd." Ik heb gezegd:" Deze man verkoopt het nu voor 10 à 11 miljard aan contant geld, de makelaar. Hij geeft hem vier appartementen. Als ik dan koper zal worden van 30 appartementen, wordt dat er al een minder en ten tweede: Als de makelaar ze verkoopt gaat er ook zijn winst nog af. En ten derde", heb ik gezegd, "je hebt ons toegezegd dat wij 20% korting krijgen. Hoe je het ook bekijkt, je komt toch weer uit op de getallen die wij genoemd hebben. Daar hoeft niet over gediscussieerd te worden. Blijft staan dat de zaak/het goed jullie eigendom is. Wij zeggen niet dat jullie je zaak/goed aan ons moeten geven. Verkoop het dan voor mijn part voor 50 miljoen en geef ons ons geld! Het gaat ons daar niet om." Hij zei: "Oké Daar zijn wij het wel over eens. Ik heb dat besproken." Er is niets aan de hand, het komt op mij over alsof er geen detail is. Als jij een ander voorstel hebt, zeg dat dan ook. Het programma voor vandaag is de kwestie van het geld.
[veroordeelde]: Ja, maar nu we het toch over de kostprijs hebben, noemen jullie naar hen toe geen prijs. Als je het over kostprijs hebt, bij de manier waarop zij dat noemen kun je niet spreken van een kostprijs. En dan is er nog het volgende: Wanneer zullen die appartementen klaar zijn? Ze kunnen de kostprijs van over twee jaar niet nu al op ons afwentelen. Snap je?
[Advocaat] : Natuurlijk, natuurlijk, natuurlijk, natuurlijk, natuurlijk.
[veroordeelde]: Dat moet je nu al in je berekening meenemen. Als die appartementen over twee jaar klaar zijn, en over twee jaar zo veel waard zullen zijn, dan kan hij dat geld niet nu reeds van ons krijgen. [Advocaat] : Natuurlijk, natuurlijk, natuurlijk, natuurlijk. Daar houden wij wel rekening mee bij het maken van een berekening. Natuurlijk kun je nu geen prijzen van over twee jaar berekenen.
[veroordeelde]: Eh, dinges, eh, jij denkt dat zij geen nevenbedoelingen of zo hebben?
[Advocaat] : Ik denk niet dat er een nevenbedoeling is, want zij zitten er zelf bovenop. Die eh degene die ik advocaat noem, is eigenlijk niet werkzaam als advocaat. Hij is een [onverstaanbaar] vriend. Hij heeft mij vaak gebeld. Hij belde een aantal keren achter elkaar. Om die andere te bereiken, dat is een beetje moeilijk. Of hij is ziek of er is wat anders. Misschien heeft hij nog andere schuldeisers of is hij ergens voor op de vlucht. Hij heeft mij trouwens wel ook het telefoonnummer van zijn vrouw gegeven. Hij heeft het telefoonnummer van zijn huis gegeven, ik heb ze allemaal.
[veroordeelde]: Ja ja
[Advocaat] : Het komt op mij over alsof er geen negatieve dingen zijn.
[veroordeelde]: Ja. In dat geval ziet het er nu uit dat het voor ons geld een verkoop tegen de kostprijs gaat worden. Althans, zo ziet het er nu uit.
[Advocaat] : Zo ongeveer wel ja. Maar, ehh..
[veroordeelde]: Maar noem hen geen bepaalde prijs! Laat zij zelf een prijs noemen. Drie appartementen, vijf appartementen, dertig appartementen, dat is niet hetzelfde.
[Advocaat] : Natuurlijk
[veroordeelde]: En hierover, zou ik ook nog met hem moeten praten. Alleen, als ik zeg dat ik met hem moet praten, bedoel ik dat ik jullie een idee moet noemen, zodat jullie dat aan hen kunnen doorgeven. Alleen, ze moeten wat concreter zijn. Wat willen ze? Ze moeten concreet zijn. En ze moeten ook maar eens aangeven waar ons cijfer op uitkomt. Hebben jullie die berekening al gemaakt?
[Advocaat] : Dat hebben we gedaan. We hebben de cijfers van over zes maanden berekend hier.
[veroordeelde]: Hoeveel is dat dan?
[Advocaat] : Twee miljoen zeshonderd zoveel, twee miljoen zevenhonderd zestig.
[veroordeelde]: 2 7 60?
[Advocaat] : Ongeveer zo'n cijfer komt er uit. Dat is het cijfer voor over zes maanden.
[veroordeelde]: [humt] Is dat zo? Is het niet meer?
[Advocaat] : Dat is eigenlijk meer nu, maar we hebben expres wat meer gezegd zodat er voor nog wat te onderhandelen over zou blijven.
[veroordeelde]: Nee, nee! Het zou meer moeten zijn. [onverstaanbaar]
[Advocaat] : [lachend:] Ja, maar wat zou jij dan doen?
[veroordeelde]: [lacht]
[Advocaat] : Het is zo veel. Zoveel is het.
[veroordeelde]: Maar negenhonderd zoveel is trouwens al de moeder, of niet?
[Advocaat] : 1926 is de moeder en als je de kalveren [onverstaanbaar] eh eh, reken dat maar uit.
[veroordeelde]: ]humt] En als het op die manier zal gebeuren, op hoeveel appartementen komt dat dan volgens jullie begroting? Hebben jullie dat al berekend?
[Advocaat] : Welnu, er is een berekening die ik uit mijn hoofd heb gemaakt, Ik ben natuurlijk geen dinges, ik ben geen bouwkundige.
[veroordeelde]: Nee, nee, technisch gezien. Een rond cijfer.
[Advocaat] : Kijk, technisch gezien zou hij ons in deze fase een blok kunnen geven. Dan zullen wij gerust worden.
[veroordeelde]: Nee, nee, mijn 'hoca' [leraar of geestelijk leider], als de door jou geschetste situatie precies volgens ons cijfer zal plaatsvinden, en jullie geschatte prijs zo rond de zes zal zijn, hoeveel wordt het dan? Dat was mijn vraag. Hebben jullie dat al berekend?
[Advocaat] : Nee, die berekening, natuurlijk maken wij die. Nu, eh 1800, iets meer dan 2, maar natuurlijk, wij hebben gesproken over de prijzen van over zes maanden. Binnen zes maanden zal een zekere waarde blijken. Heb ik het duidelijk kunnen maken?
[veroordeelde]: Ja, ja. Wat ik nu wil zeggen is
[Advocaat] : De prijs die over zes maanden zal gelden is..
[veroordeelde]: Wat ik zeg is: Als jullie de huidige prijzen zouden stellen op zes...
[Advocaat] : Ja
[veroordeelde]: Met dit bestaande cijfer.. hoeveel appartementen zouden we dan moeten krijgen? Dat is wat ik vraag. Hebben jullie dat berekend?
[Advocaat] : Eh nu, tussen zes en zeven, natuurlijk, natuurlijk, wij hadden gedacht 70 gemiddeld tussen zes en zeven, als er dan zo ongeveer 35 zullen zijn, dan zal dat voldoende zijn om uw/jullie tegoeden te dekken. En als je denkt over zes maanden later, dan zal daaruit een waarde gaan blijken.
[veroordeelde]: Nee. Toch heb ik het nog niet goed kunnen duidelijk maken denk ik. Maar precies, mijn 'hoca' als je nu uitgaat van zes, hoeveel appartementen zouden we dan netto krijgen voor die zeven zoveel van ons?
[Advocaat] : [kennelijk tegen iemand in zijn nabijheid: 'nu 2 700, wil je dat even doen?]
[veroordeelde]: Oh, dat hebben jullie nog niet gedaan? Oké
[Advocaat] : Nee. We hebben het gedaan, we hebben het gedaan. We hebben het gedaan, maar.. [kennelijk tegen iemand in zijn nabijheid: 2 53, 6, 6... dat kan niet. 0 ja, dat moet je in Turkse, eh omzetten in TL (=Turkse Lira).]
Het moet iets zijn zo rond de 45 à 50. Als je voor de berekening uitgaat van 6.
[veroordeelde]: Laat de vriend dat eens uitrekenen. Zouden wij deze nu kunnen verkopen, mijn 'hoca'? Eh, kunnen we het omzetten in geld?
[Advocaat] : Nu, dit is tegen zes of zo best te verkopen. Met gemak is dat te verkopen. Want er is al iemand die ze achter mekaar verkoopt voor 18. Wat wij er op zetten is plus 1. Hier zijn ze wel te verkopen. Ik denk dat ze voor 6 of 6 1/2, ook voor 7 wel te verkopen zijn.
[veroordeelde] vraagt nog een tijdje door over de verkoopmogelijkheden en merkt daarbij op dat de boel wel getaxeerd zou moeten worden en dat hij er wel zeker van zou willen zijn dat het te verkopen zal zijn. [Advocaat] zegt dat hij er van overtuigd is dat dat geen probleem zal zijn, dat hij daar al een aantal aannemers naar toe heeft gebracht.
[Advocaat] : Bovendien hebben wij zes maanden de tijd. Het is niet moeilijk om 15, 20 of 30 appartementen in een periode van zes maanden te verkopen. Dat lijkt mij geen erg moeilijke taak. [veroordeelde] zegt dat hij toch graag heeft dat genoemde zaken zullen worden uitgezocht en dat hij dat erg belangrijk vindt. [Advocaat] zegt dat [veroordeelde] zich daarover geen zorgen hoeft te maken en dat hij bezig is het uit zoeken.
[veroordeelde]: En dan dit eh, dit bedrijf, dat is toch niet in negatieve omstandigheden hè?
[Advocaat] : Dat is tot op heden niet het geval geweest. Als het vanaf nu wel zo zou zijn, is dat iets wat zij zelf moeten weten. Wij hebben hen niet een dergelijke [onverstaanbaar] gelaten.
[veroordeelde]: Als zij in een dergelijke negatieve situatie terecht zouden komen, misschien, wij denken dan wel van niet, maar stel dat het toch gebeurt, hebben zij dan nog andere [onroerende] goederen of bezittingen? Kunnen wij daar bij komen op het moment dat wij dat willen?
[Advocaat] : eh, ja, we eh weten dat zij [onroerende] goederen of bezittingen hebben. Maar wat en waar zij die hebben en hoeveel of hoe weinig dat is, dat kunnen we natuurlijk niet dinges doen. Ook niet wat op wiens naam geregistreerd staat kunnen wij niet weten. Maar er is wel een goederendinges, er is een verzameling van goederen.
[veroordeelde]: Zijn zij middenstanders? Kunnen wij hen zo nodig bereiken?
[Advocaat] : Natuurlijk, natuurlijk, natuurlijk.
[veroordeelde]: En hebben jullie ook gekeken naar de opleveringsdata van de door hen in het verleden afgesloten overeenkomsten?
[Advocaat] : Eh, naam, eh overeenkomst, zegt dat het in de maand augustus van het komende jaar, van 1999, klaar zal zijn.
[veroordeelde]: En als het dan niet klaar is, staat daar iets over in?
[Advocaat] : Eh ja, hij is zelf jurist, hij heeft zijn eigen juristen. De bouw...
[veroordeelde]: [onderbreekt] Nee, nee, dat weten we nu wel. Ik vraag wat er in de overeenkomst staat, mijn 'hoca'.
[Advocaat] : Nee, eh, de overeenkomst hebben wij niet. Die nemen we nog wel.
[veroordeelde]: Laten we die dan nemen. Laten we die asjeblieft eerst nemen.
[Advocaat] : [onverstaanbaar] laten we die nemen.
[veroordeelde]: Laten we eerst eens kijken wat daar in staat zodat we dat weten voordat we een prijs vaststellen. [Advocaat] : Natuurlijk.
[veroordeelde]: Dus stel dat de man het niet klaar heeft op de afgesproken datum, wat er dan gebeurt.
[Advocaat] : Natuurlijk, er zal daar ongetwijfeld een clausule over in staan, maar dat moeten wij natuurlijk wel weten.
[veroordeelde]: Dat moeten wij weten en laten we aan de hand daarvan een prijs vaststellen. Als er namelijk geen boeteclausule in staat zou de man het zo nog een jaar later kunnen opleveren.
[Advocaat] : Natuurlijk, natuurlijk.
[veroordeelde]: En nog wat: HOE zal de man de appartementen opleveren? Levert hij ze op als alles van A tot Z afgewerkt is of zullen bepaalde zaken voor rekening van de eigenaar of van de koper komen? Staat daar iets over in de overeenkomst?
[Advocaat] : Dat verwacht ik niet, maar we zullen er naar kijken. Natuurlijk. Ook daar zullen we natuurlijk naar kijken. We zullen daar gedetailleerd naar kijken.
11.
Bron B, relaasproces-verbaal, pagina 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Op 3 januari 1998 belde [veroordeelde] met ene " [C] ".
12.
Bron E, Vertaalde Koerdische gesprekken, pagina A51, vertaalde gesprek van 3 januari 1998, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, 19980103 – 12:57:
[veroordeelde]: Hierna vraagt en krijgt [veroordeelde] ene [C] aan de lijn. Er volgt eerst een beleefde begroeting waarna [C] zegt dat hij 'hier' is.
[veroordeelde]: [C] , die plaatsen aan de overkant waar wij zijn geweest, heb je daarvan voor allemaal een goede taxatie kunnen maken?
[C] : Die heb ik gemaakt broeder.
[veroordeelde]: Ja?
[C] : De appartementen daar zijn niet vergelijkbaar. Ik heb dat gezegd broeder, deze zijn nieuw, van onderuit verwarmd en helemaal modern. Maar de oude appartementen zijn niet zo en de prijzen van de oude appartementen liggen momenteel rond de zes en zeven miljard.
[veroordeelde]: Ja
[C] : Wij hebben dit hier desondanks op tien miljard gesteld. Voor die tien miljard komt dat volgens onze berekening precies uit.
(…)
[veroordeelde]: Heb jij de berekening voor het gehele blok dat hij aan ons geeft, al precies op basis van vreemde valuta gemaakt?
[C] : Ja eh, het zit zo broeder. Wij krijgen daarvan 34 appartementen. Wij hebben dat niet op basis van vreemde valuta gedaan.
[veroordeelde]: 32 of komen er 34?
[C] : Dat moeten er 34 zijn. [informeert bij iemand in zijn nabijheid] Oh, het blijken er 32 te zijn. [veroordeelde]: Alleen twee of vier stuks of zo daarvan zijn duplex dus hè?
[C] : Twee stuks zijn duplex broeder.
[veroordeelde]: Het zijn er vier. Waarschijnlijk twee boven en twee beneden.
[C] : Nee, een beneden en een boven, dus twee stuks.
[veroordeelde]: Was dat zo?
[C] : Ja. Er zijn daar twee stuks duplex. Maar die tellen ze als [onverstaanbaar] appartement. [veroordeelde]: Hoe??
[C] : Ze tellen die als vier appartementen.
[veroordeelde]: Volgens die berekening gaan wij uit van 32 dus
[C] : Ja. Ze berekenen 320 broeder.
[veroordeelde]: Hoe??
[C] : Ze rekenen 320 miljard. Als we dat omrekenen naar dollars..
[veroordeelde]: Voor allemaal?
[C] : Ja. Dan komen we uiteindelijk op 238 duizend lira. Dat maakt een miljoen 538, broeder. En dat komt precies overeen met ons geld.
[veroordeelde]: En hoeveel wordt dat dan, als je voor de berekening uitgaat van de huidige 10 miljard? Alles? [C] : Dat maakt een en 538 duizend dollar broeder.
[veroordeelde]: Een en 538?
[C] : Ja. Dat komt maar net uit met ons geld.
[veroordeelde]: Het komt maar net uit dus?
[C] : Ja. Een 538 x 1.78 = twee zeven honderd broeder. Dat is 2117 duizend Mark. [veroordeelde]: Dat heb ik begrepen. Maar we kunnen het altijd nog voor dat bedrag verkopen? [C] : Dat kunnen we, broeder. We kunnen het altijd verkopen.
13.
Bron B, relaasproces-verbaal, pagina 12, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 09 januari 1998 werd de eigendomsakte opgemaakt waarin 30 appartementen, in de provincie Istanbul, District Kartal, overgingen van [Boekhouder] naar [Zwager veroordeelde] .
14.
Bron B, bijlage C-2, pagina 208, zijnde een officiële akte opgemaakt door het kadaster voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ten overstaande van [naam] (1) de directeur van het Eigendomsregister van Kartal I. Bolge, zijn
AAN DE ENE PARTIJ : [Boekhouder]
AAN DE ANDERE PARTIJ : [Zwager veroordeelde]
Zij hebben gezamenlijk en afzonderlijk mede gedeeld en verklaard dat het 780/3276 stuk grond aandeel dat zich bevindt in de provincie Istanbul, het district Kartal, de wijk [naam] en de locatie [naam] en waarvan de overige eigenschappen vermeld staan op de achterzijde van dit officiële document en dat in etagerecht is verdeeld van woningen I tot 30 in Blok C van het (bak) stenen appartementsgebouw dat gebouwd zal worden volgens het algemene bouwproject dat in het dossier is opgenomen op het stuk bouwgrond van 4970, 17m2 genummerd met rasternr. 53, [kavelnummer] en perceelnr. 1 en geregistreerd staat op registerpagina 9545 van de eigendomsakte, nadat het geregistreerd stond op naam van [Boekhouder] , [Boekhouder] het totale 780/3276 stuk grond aandeel dat in etagerecht is verdeeld van woningen 1 tot 30 in Blok C en waarvan ieder deel (..) bedraagt, (..) aan [Zwager veroordeelde] , heeft verkocht.
Deze officiële akte, die de akte impliceert is door mij opgesteld, het geschrevene voorgelezen en nadat gebleken is dat zij volledig met het door hen verzochte in overeenstemming zijn, is het op vrijdag, negende dag van de maand januari van het jaar negentienhonderdnegentig (..) op kantoor door ons allen ondertekend en bekrachtigd.
15.
Relaas proces-verbaal p. 12 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 27 maart 1998 werd in het kantoor van [betrokkene 5] te Istanbul een doorzoeking uitgevoerd. Tijdens de doorzoeking werd onder andere een eigendomsbewijs inbeslaggenomen waarin een overdracht was aangetekend van 30 appartementen te Kartal, Istanbul. Bijgevoegd was een machtiging waarin ene [Boekhouder] werd gemachtigd, namens de eigenaar, op te kunnen treden bij deze overdracht aan [Zwager veroordeelde] .
16.
Bron B, vertaling uittreksel uit het handelsregister, pagina 268, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gepubliceerd in het Dagblad van het Turkse Handelsregister van 15 maart 1990 Van het handelsregister te Istanbul
Registratienummer: 263390/210962.
Handelsnaam: [naam van de onderneming] `.
Adres van de onderneming: Istanbul, [adres 2] .
Verzocht is om de registratie en publicatie van de oprichtingsakte van bovengenoemde onderneming zoals goedgekeurd door het Ministerie van Industrie en Handel op 1.3.1990 en waarvan de handtekeningverklaring van het 24e notariaat te Istanbul d.d. 31.1.1990, nummer 3694 is overlegd. Hierbij wordt bekend gemaakt dat conform de bepalingen in het Turks Handelsrecht nummer 6762, en gebaseerd op de documenten in onze administratie, registratie heeft plaatsgevonden op 7.3.1990.
Oprichtingsakte van [naam van de onderneming]
Oprichting
Artikel 1
Door ondergenoemde personen is een besloten vennootschap opgericht:
a. [veroordeelde] , Turks staatsburger,
[adres 3] - Istanbul
b, [Broer veroordeelde] , Turks staatsburger,
[adres 3] - Istanbul
c. [familielid 1] , Turks staatsburger,
[adres 3] - Istanbul
d. [familielid 2] , Turks staatsburger,
[adres 3] - Istanbul
Naam van de onderneming
Artikel 2
Naam van de onderneming is [naam van de onderneming] .
Vestiging van de onderneming
Artikel 4
De onderneming is gevestigd op het adres [adres 2] , Fatih/Istanbul.
17.
Bron B, bijlage D-12, pagina 356 t/m 357, proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , beroep aannemer, op 8 juni 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
1- Op welke datum bent u begonnen met de bouwwerkzaamheden op de bouwgrond district Kartal, die eigendom is van [betrokkene 6] en [Betrokkene zaaksdossier 1] ?
- Ik heb met deze grondeigenaren in juli 1996, waarvan ik de exacte datum mij niet meer kan herinneren bij de notaris in het district Kartal een overeenkomst afgesloten. Volgens deze overeenkomst zou van de appartementen die op de bouwgrond gebouwd zouden worden, 50% aan mij toekomen en de overige 50% zou gelijkelijk worden verdeeld tussen deze personen die de eigenaar van de grond zijn. De grondeigenaren zouden enkel de grond leveren, alle overige kosten zouden door mij worden gedragen. Enkel indien de buitengevel van de gebouwen van graniet zou worden voorzien, zou ik de werkzaamheden verrichten en het transport zou op rekening van [betrokkene 6] en het materiaal op rekening van [Betrokkene zaaksdossier 1] komen.
2- Hoeveel appartementen zouden er op grond van de overeenkomst gebouwd worden en op welke datum is de bouw gestopt?
- Er zouden 526 appartementen met elk een oppervlakte van 56 vierkante meter gebouwd worden. Echter, vanwege de grote aardbeving van Marmara zijn de bouwwerkzaamheden stilgelegd. Tot die datum was ongeveer 40 à 50 procent van de bouw gereed. Nog voordat de bouw was stilgelegd, ik kan mij de exacte datum niet meer herinneren, en nadat de etagerechten waren geregistreerd kwam een persoon genaamd [Zwager veroordeelde] vertellen dat hij de appartementen die aan [Betrokkene zaaksdossier 1] toebehoren wilde kopen en vroeg of hij de eigendomsrechten bezat. Ik heb daarop verteld dat hij de eigendomsrechten had en dat ik de bouw ervan zou voltooien. Vijf jaar later heb ik de bouwwerkzaamheden hervat en heb ik de appartementen die aan [Zwager veroordeelde] toebehoren voltooid en opgeleverd. Ik heb 14 appartementen aan deze persoon opgeleverd. Terwijl ik aanvankelijk 30 appartementen moest opleveren met elk een oppervlakte van 54 à 56 vierkante meter en deze te klein waren bevonden, heb ik de oppervlakte van de appartementen vergroot en heb ik 14 appartementen met elk een oppervlakte van 135 vierkante meter opgeleverd. Tevens waren er twee kelderappartementen die zij volgens de overeenkomst zelf moesten afbouwen.
3- Wat was de marktwaarde van de appartementen toen deze aan [Zwager veroordeelde] werden opgeleverd?
- De marktwaarde van de appartementen die ik aan [Zwager veroordeelde] heb opgeleverd zou in die tijd onder normale omstandigheden 200.000,- Turkse Lira’s zijn.
18.
Bron D, proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Betrokkene zaaksdossier 1]
In relatie tot de zaak [Betrokkene zaaksdossier 1] is het navolgende aan te vullen.
In het proces-verbaal inzake het nader strafrechtelijke financieel onderzoek (hof: zie bron B) is gebleken dat uit het verhoor van de aannemer [getuige 1] is gebleken dat de 16 appartementen die door hem in eigendom zijn overgedragen aan [Zwager veroordeelde] een waarde vertegenwoordigen van 200.000 (Y)TL (nieuwe Turkse Lira) per appartement.
In 2005 vond in Turkije de revaluatie plaats van de “oude” Turkse Lira naar de nieuwe Turkse Lira die hierna tot 2009 werd aangeduid met de afkorting YTL. Bij onderzoek van internetbronnen bleek dat de koers van de YTL in 2005 in euro’s fluctueerde van 1,8142 (jan) tot 1,5944 (dec) en in USD van 1,3530 (jan) tot 1,1855 (dec.), (bron: http://www.tapu.nl/valuta.php?y=2010#2005). Aan de hand van deze koersen, uitgaande van de laagste, dat de waarde per appartement een bedrag van 200.000 YTL gedeeld door 1,8142 = € 110.241,- bedroeg. In totaal zou de waarde van de appartementen 16 x € 110.241,- = € 1.763.856,- hebben bedragen.
19.
Bron B, relaasproces-verbaal, pagina 12, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 27 maart 1998 vond in de verblijfplaats van [veroordeelde] in Nederland een doorzoeking plaats. Daarbij werden onder andere een zestal kopieën aangetroffen van uitgeschreven cheques. De cheques waren allen voorzien van de naam en handtekening van [Betrokkene zaaksdossier 1] cheques waren ondertekend en respectievelijk voorzien van de data bedragen:
- 20.09.1997, 1.800.000 DM (cheque Yapi ve Kredi Bankasi AS)
- 20.09.1997, 126.000 DM (cheque Yapi ve Kredi Bankasi AS)
- 20.11.1997, 126.000 DM (cheque Turk Ticaret Bankasi AS)
- 20.11.1997, 1.300.000 DM (cheque Turk Ticaret Bankasi AS)
- 20.12.1997, 126.000 DM (cheque Yapi ve Kredi Bankasi AS)
- 20.12.1997, 1.800.000 DM (cheque Yapi ve Kredi Bankasi AS)
20.
Bron D, proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2017 inzake de aangetroffen cheques, beslaglijsten alsmede omrekening naar euro’s voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven.
In zowel de financiële rapportage als in het proces-verbaal inzake het nader SFO is vermeld dat er cheques op naam van [Betrokkene zaaksdossier 1] waren aangetroffen in de verblijfplaats van [veroordeelde] .
Op 27 maart 1988 vond een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in perceel [adres 4] te Lieshout, gemeente Laarbeek. Daarbij werden en zestal fotokopieën van cheques aangetroffen en inbeslaggenomen onder de respectievelijke beslagcodes I-B-01-07-01 en I-B-01-07-08. Deze codes staan vermeld op de beslaglijst welke als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal in de strafzaak contra verdachte [veroordeelde] en wel als pagina 2900.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich in het zaaksdossier [Betrokkene zaaksdossier 1] op het standpunt gesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten doordat [Betrokkene zaaksdossier 1] zou zijn gedwongen ter voldoening van een schuld aan veroordeelde, het eigendomsrecht van appartementen af te staan en rente-/aflossingsbetalingen te verrichten.
Standpunten verdediging
Valsheid in geschrift en manipulatie telefoontaps.
Door de raadsvrouwe is met verwijzing naar de gang van zaken rond de tolk [naam tolk] betoogt dat er in het onderzoek sprake is geweest van mogelijke vervalsing van tapverbalen en andere bewijsstukken. Tevens is verzocht om het ter beschikking stellen van de originele opnames van de telefoontaps. Met verwijzing naar de boeken van Ton Derksen, ‘Verknipt bewijs’ (ISVW Uitgevers, 2014) en ‘ [titel boek] ’ (ISVW Uitgevers, 2016) heeft de raadsvrouwe betoogd dat van manipulatie sprake zou zijn.
Tijdens de regiezitting van 27 mei 2014 heeft zij hierover het volgende naar voren gebracht:
‘Nee, geacht hof, U hoeft maar één ding te doen en dat is – basis of geen basis – uitgaan van de schuld van cliënt aan ieder strafbaar feit dat uit de koker van de recherche en het openbaar ministerie opduikt. Want [veroordeelde] is toch een grote drugscrimineel, dat weet toch iedereen? Onder die omstandigheden kun je iemand gewoon levenslang geven op basis van interpretaties van door anonieme tolken geleverde samenvattingen van audio-materiaal dat ernstige onregelmatigheden van manipulatie laat zien. Onder dat soort omstandigheden behoef je de verdediging geen recht op tegenonderzoek te gunnen. Je kunt haar deskundigen gewoon toegang tot het originele audiomateriaal weigeren. Op de aantijging dat er is gemanipuleerd antwoord je, dat ze dat dan maar moet aantonen, maar dat dat haar niet zal lukken zonder te beschikken over het originele materiaal.
Ik noemde het oordeel van uw hof in de hoofdzaak indertijd een schandvlek voor onze rechtstaat. En ik ben die mening nog steeds toegedaan.
Ik wil u nu slechts behoeden voor de volgende misstap die de advocaat-generaal u vraagt te nemen. Ik bied u daarom de recente studie aan die wetenschapsfilosoof Ton Derksen schreef over de zaak [veroordeelde] . Ik wil deze studie graag toevoegen aan dit dossier ter onderbouwing van mijn verzoeken van 11 april jl. tot het horen van diverse getuigen en de toegang met deskundigen tot de originele tapgesprekken waarop de advocaat-generaal zijn aantijgingen baseert.
Ik gaf u op 11 april jl. ook aan dat het onderzoek in herziening door de advocaat-generaal nog steeds loopt en dat er belangrijke nieuwe gegevens uit naar voren komen over de samenwerking met Turkije (die [veroordeelde] toen als grote staatsvijand zag) en de centrale rol die de tolk [naam tolk] daarbij speelde: taptolk en politieman in één en nauw samenwerkend met zowel de Nederlandse als Turkse opdrachtgevers.
Ton Derksen kondigde zijn boek aan met de conclusie, dat de rechters in de hoofdzaak [veroordeelde] zijn voorgelogen. "De afgeluisterde telefoongesprekken zijn niet alleen onjuist vertaald, maar ook gemanipuleerd. Er is geknipt en geplakt in de audiobestanden."
Ik wil dat u de argumenten van Derksen zelf leest en beoordeelt. U wordt namelijk nu gevraagd door de advocaat-generaal om op zijn interpretatie van ditzelfde materiaal en zonder de betrokken getuigen te horen, ook nog eens miljoenen van cliënt te gaan vorderen. We kennen allemaal het spreekwoord: "een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen".
In hoofdstuk 1 analyseert Derksen waarom de a priori aanname van politie, openbaar ministerie en rechters in de zaak – te weten dat [veroordeelde] een gevaarlijke drugscrimineel is – op niets anders is gebaseerd dan een vooroordeel. Werkelijke kennisname van de feiten en gesprekken, d.w.z. niet alleen de samenvattingen en interpretatie die de politie de rechter voorlegde, wijst uit dat het zakenmanscenario veel aannemelijker is. De enige bron van het drugsdealerscenario bleek de Turkse overheid te zijn, die met alle macht probeerde [veroordeelde] het zwijgen op te leggen. [veroordeelde] stond hoog op de lijst van te liquideren invloedrijke Koerden van [Minister President] , de toenmalige Turkse Minister-president. Dit beeld van cliënt is een geheel eigen leven gaan leiden, nu iedereen elkaar daarin is gaan napraten. Derksen laat aan de hand van oude en nieuw opgekomen feiten zien, dat dit drugsdealerscenario een onhoudbaar uitgangspunt blijkt.
Het boek van Derksen zal als novum in de revisieprocedure worden ingebracht. Maar ook uw hof zal niet om zijn analyses heen kunnen in de thans voorliggende ontnemingszaak.’
Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
Met betrekking tot de herziening van de hoofdzaak is door de Hoge Raad nog geen beslissing genomen en ook de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad heeft hieromtrent nog geen conclusie uitgebracht. Wat thans voorligt, is een arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch waarin een veroordeling is uitgesproken van veroordeelde als zijnde leider van een criminele organisatie waarin heroïnehandel plaatsvond en waarin geweld werd gebruikt om “schulden te innen”.
Het hof gaat er derhalve van uit dat verdachte in de periode waarop de ontnemingsvordering betrekking heeft een drugsdealer was. Dit is niet op basis van een vooroordeel, maar op basis van het uitvoerige arrest van het hof in de hoofdzaak en de daarbij behorende uitwerking van de bewijsmiddelen.
Dat veroordeelde ook in het verleden al op grote schaal met drugs in aanraking is gekomen, blijkt uit het rapport van de Metropolitan police d.d. 17 maart 1999, waarin onder het volgende is opgenomen:
[veroordeelde] (nader SFO, bijlage C11, p. 242):
Op 23 augustus 1984 werd de verdachte gearresteerd onder de naam [alias 1] wegens het illegaal binnen het Verenigd Koninkrijk brengen van 6 kilo heroïne. Op 15 februari 1985 werd hij door het Madison Crown Court veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. Op 7 december 1988 werd hij naar Turkije uitgezet om daar zijn gevangenisstraf uit te zitten.
Dat verdachte zich daarnaast ook in het (legale) zakenleven heeft begeven komt eveneens uit het procesdossier in de ontnemingszaak en in de hoofdzaak naar voren.
Boven genoemde stellingen van de raadsvrouwe en het standpunt met betrekking tot het zich in het dossier bevindende bewijsmateriaal heeft het hof ertoe gebracht de bewijsmiddelen en in het bijzonder de weergave van de telefoongesprekken met buitengewone zorgvuldigheid te bezien. De telefoongesprekken zijn in het kader van de hoger beroepsprocedure opnieuw vertaald door een tolk Koerdisch en Turks, die de instemming had van zowel de verdediging als de Advocaat-Generaal. Bij de weergave van de bewijsmiddelen is gebruik gemaakt van deze laatste en integrale vertaling van de afgeluisterde telefoongesprekken.
Personen die aan deze telefoongesprekken hebben deelgenomen, namelijk [Betrokkene zaaksdossier 1] en [Zwager veroordeelde] zijn in het kader van dit onderzoek als getuige bevraagd. Geen van de getuigen heeft tijdens deze bevraging te kennen gegeven dat de telefoongesprekken niet zijn gevoerd, of niet juist zijn weergegeven.
Daar komt bij dat de inhoud van de gesprekken steun vindt in de overige bewijsmiddelen namelijk de daadwerkelijke overdracht van het appartementencomplex in aanbouw, het aangetroffen eigendomsbewijs en de kopieën van cheques in de woning van veroordeelde.
Met betrekking tot de zich (voor wat betreft dit onderdeel) in het strafrechtelijk onderzoek en het nader strafrechtelijk onderzoek bevindende telefoontaps is door de verdediging ook niet gewezen naar telefoontaps waarvan vermoed zou moeten worden dat deze zouden zijn gemanipuleerd of op enigerlei wijze verkeerd zouden zijn vertaald. Integendeel, op p. 34 van het pleidooi wordt ingegaan op een gesprek tussen [veroordeelde] en [Advocaat] , waarna [veroordeelde] vervolgens [Betrokkene zaaksdossier 1] aan de lijn krijgt. Met betrekking tot dit gesprek wordt door de verdediging naar voren gebracht dat het gaat om een civiele kwestie van door de familie uitgeleende gelden en een schuldenaar die zijn overgekomen rentes niet meer kon voldoen. Naar voren wordt gebracht dat [veroordeelde] als familieoudste hierover telefonisch werd geconsulteerd. Er wordt dus op geen enkele wijze vraagtekens gezet bij de tekst van deze en andere gesprekken, noch is ten aanzien van dit of andere gesprekken met betrekking tot dit dossier naar voren gebracht dat hierbij manipulatie heeft plaatsgevonden. Er wordt slechts naar voren gebracht dat de telefoongesprekken en dit gesprek in het bijzonder in een ander licht moeten worden gezien.
Het hof komt tot het bezigen van vertalingen van telefoongesprekken als bewijsmiddelen en wel samengevat op grond van de volgende overwegingen:
- -
De telefoongesprekken worden ondersteund door getuigenverklaringen;
- -
De telefoongesprekken worden ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen (akte overdracht, cheques);
- -
De telefoongesprekken kloppen in tijd en plaats met de overige bewijsmiddelen;
- -
De getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] heeft gezien zijn verklaringen en de overige inhoud van het procesdossier geen eerdere contacten gehad met [veroordeelde] of eerder telefonische gesprekken gevoerd en ook later geen (telefoon) gesprekken meer met hem gevoerd;
- -
De gebezigde gesprekken hebben betrekking op een gebeurtenis die in de toekomst zal gaan plaatsvinden;
- -
Door veroordeelde of diens raadsvrouwe is met betrekking tot de gesprekken niet aangevoerd dat de inhoud niet overeenstemt met een gesprek zoals dat daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot de vertalingen is door de raadsvrouwe aangevoerd dat er sprake zou zijn van gesjoemel en samenvattingen door niet beëdigde tolken. Het hof heeft daarom uitsluitend gebruik gemaakt van de nieuwe vertalingen van de integrale gesprekken door beëdigde tolken.
Het hof heeft kennis genomen van de analyses van Derksen met betrekking tot eventuele manipulaties en al dan niet verkeerde vertalingen van tapverslagen zoals neergelegd in de ter zitting overgelegde boeken. Het hof heeft geconstateerd dat het onderzoek van Derksen geen betrekking heeft op enig bewijsmiddel in de ontnemingszaak.
Aan het hof is niet bekend tot welke conclusie van de advocaat-generaal dit onderzoek in de herzieningszaak zal leiden en vervolgens tevens niet tot welke beslissing van de Hoge Raad. Bij een eventuele herziening van de hoofdzaak komt de grond aan deze ontnemingsprocedure te ontvallen. De stand van zaken is echter thans dat sprake van een onherroepelijk arrest van het Hof te ’s-Hertogenbosch in de hoofdzaak en het hof gaat derhalve verder aan alle aspecten van het herzieningsverzoek, voor zover tijdens deze ontnemingsprocedure naar voren gebracht, voorbij.
Openbaar ministerie niet-ontvankelijk en bewijsuitsluiting
Primair heeft de verdediging ten aanzien van het zaakdossier op het standpunt gesteld dat de advocaat-generaal daarin niet-ontvankelijk is in de ontnemingsvordering. Aan dit verweer is ten grondslag gelegd dat door het lange tijdsverloop aan de verdediging de gelegenheid is ontnomen de getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] te bevragen waardoor van een eerlijk proces geen sprake meer is. Subsidiair zou de onmogelijkheid tot het bevragen van [Betrokkene zaaksdossier 1] tot bewijsuitsluiting van diens verklaring dienen te leiden. Tevens is aangevoerd dat [Betrokkene zaaksdossier 1] in een latere verklaring op zijn eerdere verklaring is terug gekomen en bovendien een brief naar de raadsvrouwe heeft gezonden waar uit naar voren komt dat geen sprake is geweest van bedreigingen.
Het hof overweegt ten aanzien van deze verweren het navolgende.
Ten eerste is de stelling dat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen feitelijk onjuist en heeft de raadsvrouwe het ondervragingsrecht jegens [Betrokkene zaaksdossier 1] wel kunnen uitoefenen en wel op 23 juni 2004 tijdens een rogatoire commissie naar Turkije, in het kader van de ontnemingsprocedure van de rechtbank en relatief kort na de gebeurtenissen. Gedurende dit verhoor is haar slechts één vraag belet te stellen.
De rechter-commissaris heeft in een proces-verbaal van bevindingen daarover het volgende opgemerkt:
Ten aanzien van het verloop van het verhoor wordt opgemerkt dat, nadat de officier van justitie en ik, rechter-commissaris, in de gelegenheid zijn gesteld vragen te stellen aan de getuige, de raadsvrouw in de gelegenheid is gesteld vragen te stellen aan de getuige. Eén van de eerste door de raadsvrouw gestelde vragen, die betrekking had op de waarde van de appartementen in kwestie, werd door de waarnemend Hoofdofficier van Justitie niet toegestaan omdat de relevantie van die vraag niet werd ingezien aangezien, zakelijke weergegeven, het een Turkse civielrechtelijke kwestie betrof. Nadat door de raadsvrouw nog herhaaldelijk was gewezen op het belang van de vraag in kwestie, is door de Hoofdofficier van Justitie aangegeven dat het verhoor beëindigd zou worden. De raadsvrouw heeft zich vervolgens tot mij, rechter-commissaris, gewend met het verzoek te bewerkstelligen dat haar de gelegenheid zou worden geboden verdere vragen te stellen. Ik, rechter-commissaris, heb de raadsvrouw medegedeeld dat ik het, gelet op de stellige en een aantal malen herhaalde afwijzende reactie van de waarnemend Hoofdofficier van Justitie op de verzoeken van de raadsvrouw om deze en nog andere vragen te mogen stellen, niet opportuun achtte me met een gelijkluidend verzoek tot de Hoofdofficier van Justitie te wenden. Op verzoek van de raadsvrouw is de getuige vervolgens nog een schrijven voorgehouden en zijn hem daaromtrent nog enige vragen gesteld, hetgeen in het proces-verbaal van verhoor is gerelateerd, waarna het verhoor van de getuige is beëindigd.
Het hof is van oordeel dat de vraag naar de waarde van de appartementen uiteraard een belangrijke vraag is in het kader van deze ontnemingszaak. De waarde van de appartementen is echter geen vraag die van de zijde van deze getuige beantwoord hoeft te worden, maar aan de hand van andere bronnen en informatie kan worden vastgesteld. Het is ook geen vraag die betrekking heeft op de eigen waarneming en ondervinding van de getuige. Het feit dat een enkele vraag is belet op dit punt, rechtvaardigt niet de conclusie dat het ondervragingsrecht niet uitgeoefend is kunnen worden.
Daarnaast merkt het hof nog op dat – even uitgaande van de juistheid van de stelling dat het ondervragingsrecht niet is uitgeoefend – het feit dat de verdediging de getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] niet (dan wel onvoldoende) heeft kunnen bevragen in het onderhavige geval zou moeten leiden tot uitsluiten van het bewijs van de verklaring, geen doel treft. De verdediging miskent dat uit de zogenaamde Vidgen-jurisprudentie (EHRM 10 juli 2012, NJ 2012/649) voortvloeiende regels (dat het gebruik van een in het vooronderzoek afgelegde verklaring afkomstig van een niet-ondervraagde getuige onverenigbaar is met art. 6 lid 3 EVRM indien die verklaring niet wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal dat betrekking heeft op de door verdachte betwiste onderdelen van de belastende verklaring) niet van toepassing zijn in de ontnemingsprocedure (vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3424 en HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015: 898).
Maar ook wanneer uitgegaan wordt van de geldigheid van deze uit de Vidgen-jurisprudentie volgende regels in de ontnemingsprocedure behoeft in het onderhavige geval niet tot bewijsuitsluiting van de verklaring van [Betrokkene zaaksdossier 1] te worden gekomen. De verklaring van [Betrokkene zaaksdossier 1] is immers geen “sole or decisive” bewijs, maar vindt steun in ander bewijsmateriaal waaronder de eveneens als bewijsmiddel opgenomen telefoongesprekken, de verklaringen van [Zwager veroordeelde] , de akten die omtrent de overdracht zijn opgemaakt en de kopieën van cheques die in de woning van veroordeelde zijn aangetroffen.
In het kader van de hoger beroepsprocedure is de getuige [Betrokkene zaaksdossier 1] wederom als getuige gehoord in Turkije door middel van een rogatoir verhoor. Tijdens dit verhoor heeft hij te kennen gegeven zich weinig meer te herinneren. De raadsvrouwe heeft voor dit verhoor schriftelijke vragen ingezonden. Dit wil echter niet zeggen dat niet meer gezegd kan worden dat het ondervragingsrecht niet meer kan worden uitgeoefend. In het Vidgen II-arrest (HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1017) bevestigt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat de enkele omstandigheid dat de getuige pas na 15 jaar is bevraagd en op veel vragen heeft geantwoord dat hij zich niets meer daarover kan herinneren, geen inbreuk op het ondervragingsrecht van de verdediging inhoudt. Dit oordeel komt ook tot uitdrukking in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad waar is geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een getuige de aan hem gestelde vragen niet (volledig) beantwoordt omdat hij – al dan niet vanwege tijdsverloop – onvoldoende concrete herinneringen heeft aan wat hij met betrekking tot wat aan de verdachte is tenlastegelegd, heeft waargenomen of ondervonden, niet mee brengt dat een effectieve en behoorlijke ondervragingsmogelijkheid heeft ontbroken (vgl. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:679, NJ 2016/471).
Nu in casu naar het oordeel van het hof geen inbreuk is gemaakt op het ondervragingsrecht, behoeft geen uitsluiting van de verklaring van [Betrokkene zaaksdossier 1] als bewijsmiddel plaats te vinden, laat staan de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Met betrekking tot de stelling dat de verdachte gedurende de loop van de procedure ook een andersluidende verklaring heeft afgelegd en een brief naar de raadsvrouwe heeft gezonden met een andere uitleg en de verklaringen van [Betrokkene zaaksdossier 1] derhalve niet betrouwbaar zijn, overweegt het hof het volgende:
[Betrokkene zaaksdossier 1] heeft op 29 april 1999 een verklaring afgelegd en ruim tien jaar later op 9 juni 2010 in gelijke zin gesproken over de bedreigingen van de zijde van [veroordeelde] op grond waarvan hij over gegaan is tot overdracht van het appartementencomplex in aanbouw.
Tijdens een verhoor door de rechter-commissaris is door de verdachte andersluidend verklaard en ook bij brief aan de raadsvrouwe in 2004 is naar voren gebracht: “Ik heb nooit noch een wettelijke noch een onwettelijke relatie met [veroordeelde] gehad.” Het hof heeft in het kader van de hoger beroepsprocedure in de ontnemingszaak een rechtshulpverzoek gestuurd aan de Turkse autoriteiten om te bevorderen dat [Betrokkene zaaksdossier 1] nogmaals werd gehoord. Ter gelegenheid van de uitvoering van dit rechtshulpverzoek heeft [Betrokkene zaaksdossier 1] verklaard hij dat hij enkel via via heeft gehoord dat [Advocaat] advocaat is, maar hem niet persoonlijk kent en hem nog nooit heeft gezien.
De verklaring van [Betrokkene zaaksdossier 1] in 1999, is in grote lijnen herhaald in 2010. [Betrokkene zaaksdossier 1] heeft spontaan verklaard over de gang van zaken die heeft geleid tot de overdracht van de appartementen. Hij werd niet bevraagd over een strafbaar feit, maar heeft dit zelf aangebracht. Dat dit hem niet geheel in dank is afgenomen en het niet uitgesloten is dat hij van de zijde van veroordeelde druk heeft ondervonden om anderszins te verklaren, sluit het hof niet uit. De mededelingen van [Betrokkene zaaksdossier 1] dat hij geen relatie heeft gehad met [veroordeelde] en dat hij [Advocaat] nooit persoonlijk heeft ontmoet, sluit niet aan bij bovenstaande bewijsmiddelen waaruit naar voren komt dat het telefoongesprek van 10 december 1997 waarin uitvoerig ingegaan wordt op de schuld van [Betrokkene zaaksdossier 1] en de betaling daarvan, gevoerd wordt tussen [veroordeelde] enerzijds en aan de andere kant van de lijn [Advocaat] en [Betrokkene zaaksdossier 1] anderszins.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de verklaringen van [Betrokkene zaaksdossier 1] zoals hierboven in de bewijsmiddelen opgesomd betrouwbaar en gaat voorbij aan het feit de getuige in de loop van de procedure op onderdelen anders heeft verklaard.
Dat niet alle onderdelen van de verklaring van de getuigen verklaring van [Betrokkene zaaksdossier 1] terug komen in het telefoongesprek wekt geen verbazing. [Betrokkene zaaksdossier 1] geeft immers aan dat hij meerdere telefoongesprekken heeft gevoerd met [veroordeelde] , terwijl zich bij de opgenomen gesprekken maar één gesprek tussen [veroordeelde] en [Betrokkene zaaksdossier 1] bevindt. De overige gesprekken zijn wellicht gevoerd via telefoonlijnen die niet werden opgenomen.
Geen door veroordeelde genoten voordeel
Algemeen:
Bij pleidooi van de zitting van 27 mei 2014 heeft de raadsvrouwe onder andere het volgende naar voren gebracht:
Interessant in het kader van de ontnemingsprocedure is, dat Derksen in dit verband ook nog eens benadrukt dat zowel Customs & Excise in 1994, als het Nederlandse onderzoeksteam een check hebben uitgevoerd op [Veroordeelde] vermogen. Customs oordeelde het vanuit Turkije naar Engeland overgebrachte familievermogen van [veroordeelde] indertijd geheel clean, d.w.z. van legale herkomst. Het Nederlandse onderzoeksteam onder leiding van Jeroens moest in 2002, d.w.z. na 4 jaar financieel onderzoek, ook toegeven: "geen vermogenstoename te hebben kunnen vaststellen die te relateren was aan de internationale handel in verdovende middelen." (Financieel Rapport van 6 mei 2002, p. 56)
Hierover merkt het hof ten eerste op dat een onderzoek in 1994 – wat daar verder ook van zij – niet relevant is voor een vast te stellen wederrechtelijk voordeel in 1997/98. Uit het voorliggende strafrechtelijk financiële onderzoek is niet alleen niet komen vast te staan dat er een vermogenstoename was van het vermogen van veroordeelde die te relateren was aan de internationale handel in verdovende middelen, maar gezien het rapport, in het geheel geen vermogenstoename is vastgesteld als gevolg van strafbare feiten. Dat wil echter niet zeggen dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel is geweest ter zake van strafbare feiten. De opbrengsten van strafbare feiten kunnen zodanig zijn aangewend dan wel weggesluisd dat deze niet tot een vermogenstoename van veroordeelde hebben geleid. Dit kan bijvoorbeeld door deze wederrechtelijke voordelen te gebruiken voor hoge privé uitgaven voor zichzelf of voor familieleden, door het investeren in illegale producten, bijvoorbeeld drugs, door het steunen van illegale organisaties, zoals de PKK, dan wel door het zodanig wegsluizen van gelden binnen de criminele organisatie dat deze niet voor het onderzoeksteam te achterhalen zijn geweest.
In boven aangehaald telefoongesprek van 10 december 1997 verklaart veroordeelde dat hij voortdurend contant geld nodig heeft voor een school. Dat kan een inderdaad een school geweest zijn, maar ook versluierd taalgebruik voor andere activiteiten, zoals steun aan de PKK, nu de veroordeelde meermaals te kennen heeft gegeven dat hij de Koerdische zaak steunde. In elk geval leiden dergelijke contante bestedingen ertoe dat geen vermogenstoename is vast te stellen. Het feit dat er geen sprake is geweest van een van een constateerbare vermogenstoename zegt derhalve in het geheel niets over de vraag of er sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met gepleegde strafbare feiten.
De verdediging heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat het afstaan van de appartementen en de rente-/aflossingbetalingen een zakelijke kwestie betrof tussen de zwager van veroordeelde, [Zwager veroordeelde] , en diens zakenpartner [Betrokkene zaaksdossier 1] . Veroordeelde zou buiten deze zakelijke kwestie staan en daarin enkel als familie-oudste hebben geadviseerd. Eventueel voordeel zou daarmee niet aan veroordeelde zijn toegekomen.
Met betrekking tot de vraag of de veroordeelde buiten deze kwestie zou staan overweegt het hof het volgende:
Uit de verklaring van [Betrokkene zaaksdossier 1] zoals hierboven weergegeven komt naar voren dat hij een schuld is aangegaan bij [Schuldeiser] . Later bleek hem echter dat de persoon die achter deze lening zat [veroordeelde] was. Het feit dat niet [Schuldeiser] of [Zwager veroordeelde] de persoon was met wie de lening was aangegaan maar [veroordeelde] de werkelijke schuldeiser was, komt uit bovenstaande bewijsmiddelen naar voren.
Het hof wijst op boven aangehaald telefoongesprek van 10 december 1997. Daarin wordt door [veroordeelde] aangegeven dat hij geen moeite heeft met uitstel en zegt [Betrokkene zaaksdossier 1] tegen [veroordeelde] in het zelfde gesprek, “deze rechten van u wil ik in goederen betalen.”
[Betrokkene zaaksdossier 1] heeft verklaard dat hij met betrekking tot de rentebetalingen cheques moest uitschrijven en deze later zouden worden verscheurd wanneer de betalingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Kopieën van een aantal van deze cheques zijn aangetroffen in de woning van veroordeelde in Lieshout.
Uit bovenstaande concludeert het hof dat het [veroordeelde] was die rechthebbende was op de oorspronkelijke vordering en ook degenen was die het heft in handen had met betrekking tot de latere afdreiging welke in relatie stond met deze schuld.
Is het wederrechtelijk verkregen voordeel ook ten goede gekomen van veroordeelde?
Uit de verklaring van [Zwager veroordeelde] komt naar voren dat hij enkel als stroman optrad bij de overdracht van de appartementen en geen daadwerkelijke zeggenschap over had. Bij de latere overdracht van de appartementen heeft hij ook geen betaling ontvangen, maar hebben deze appartementen aldus [Zwager veroordeelde] een rol gespeeld in zakelijke transacties van [veroordeelde] .
Daar komt nog bij dat een eigendomsakte van de appartementen is aangetroffen bij de autogarage die in eigendom was van leden van de familie [familienaam van veroordeelde] , waaronder [veroordeelde] .
Rentebetalingen vormen geen wederrechtelijk verkregen voordeel
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rentebetalingen door [Betrokkene zaaksdossier 1] voortkomen uit een civielrechtelijke geldleningsovereenkomst en daarmee geen wederrechtelijk verkregen voordeel vormen.
Anders dan de advocaat-generaal stelt het hof dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende aannemelijk is geworden dat de rentebetalingen onder bedreiging door [Betrokkene zaaksdossier 1] zijn betaald. Uitsluitend met betrekking tot de overdracht van het appartementencomplex in aanbouw is naar voren gekomen dat deze overdracht heeft plaatsgevonden als gevolg van dreigingen jegens [Betrokkene zaaksdossier 1] en zijn familieleden. De rentebetalingen zullen daarom niet als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. De daarop gebaseerde ontnemingsvordering zal worden afgewezen.
Afstaan van appartementen vormen geen wederrechtelijk verkregen voordeel
Met betrekking tot de vraag of er sprake zou zijn van een civiele kwestie en niet van voordeel uit een strafbaar feit overweegt het hof het volgende:
De oorspronkelijke schuld bedroeg 800.000 Duitse Marken. Gezien bovenstaande bewijsmiddelen is [Betrokkene zaaksdossier 1] vervolgens in handen gevallen van een criminele groepering die woekerrentes per maand vroeg en deze ook eenzijdig verhoogde. Ook het hoofdbedrag dat verschuldigd is, wordt eenzijdig verhoogd. In bovengenoemd telefoongesprek van 10 december 1997 zegt [Betrokkene zaaksdossier 1] dat hij reeds 4 miljoen 900.000 Mark heeft betaald. Dit is een bedrag dat door [veroordeelde] niet wordt weersproken. Van een normale zakelijke transactie is gezien deze reeds betaalde bedragen geen sprake. Het oorspronkelijk geleende bedrag is reeds meer dan zesvoudig terugbetaald en ook uitgaande van normale – en niet misdadige – rente-inningen is het hoofdbedrag reeds ruimschoots terugbetaald. In zijn getuigenverklaring geeft [Betrokkene zaaksdossier 1] ook te kennen dat hij overgaat tot het overdragen van het appartementencomplex in aanbouw vanwege de geuite dreigementen jegens hemzelf en jegens zijn familie.
Dat er sprake is geweest van afpersing bij de overdracht van het appartementencomplex in aanbouw komt naar het oordeel van het hof ook naar voren uit het feit dat uit de verklaringen van [Zwager veroordeelde] en [Betrokkene zaaksdossier 1] duidelijk wordt dat er geen enkele betaling jegens [Betrokkene zaaksdossier 1] tegenover heeft gestaan, noch een officiële vereffening van schulden ter hoogte van de waarde van het complex ter gelegenheid van die overdracht.
Dat [Betrokkene zaaksdossier 1] geruime tijd woekerrentes is blijven betalen en uiteindelijk een appartementencomplex in aanbouw, dat de waarde van de schulden verre overstijgt als gevolg van dreigingen waaraan hij is blootgesteld jegens hem en zijn familie, wekt, gezien de criminele organisatie waarvan [veroordeelde] uitmaakte, geen verbazing. Het hof heeft met betrekking tot de verdachte en de organisatie waar [veroordeelde] deel van uitmaakte bij arrest in de hoofdzaak het volgende overwogen:
De verdachte vormde samen met anderen een criminele organisatie die in Nederland zijn weerga nauwelijks kent. De slagkracht van deze organisatie blijkt alleen al uit de omstandigheid dat de hierboven genoemde strafbare feiten zich hebben voorgedaan in een korte periode, namelijk in de periode van september 1997 tot en met februari 1998. De organisatie hield zich bezig met drugsdelicten en kende daarnaast een geweldsafdeling die zorgde voor de incasso van schulden en voor vergelding. Zolang de zaken goed verliepen, bemoeide de verdachte zich nauwelijks met de dagelijkse gang van zaken, maar bij problemen bleek zijn stem doorslaggevend te zijn. Hij had binnen de organisatie de macht de uiteindelijke beslissingen te nemen en hij had het gezag waardoor anderen aan zijn opdrachten gehoor gaven of wilden geven.
Over de persoon van verdachte zijn enkele bijzonderheden bekend geworden. Hij is buiten Nederland eerder veroordeeld wegens drugsdelicten, hij is sterk internationaal georiënteerd, ook in zijn privéleven, maar de banden met Turkije, althans met de Turkse overheid, lijken verbroken. Turkije heeft om uitlevering gevraagd en de uitlevering is toelaatbaar geacht, maar niet geëffectueerd omdat schending van mensenrechten niet uitgesloten kon worden. De verdachte, die aldus is beschermd, heeft er zelf – met schijnbaar groot gemak – niet voor teruggedeinsd rechten van anderen, inclusief het universele recht op leven, te schenden. In enkele zaken gaat het om afrekening en vergelding binnen de drugswereld, maar in de zogenaamde Kentuckyzaak werden zonder bedenkingen mensen die geheel buiten die kring vallen als slachtoffer aangewezen. Hieruit blijkt dat verdachte levens van anderen van generlei waarde acht.
Uitgaande van deze bevindingen heeft [Betrokkene zaaksdossier 1] door zijn handelen ernstige gevolgen voor zichzelf en/of zijn familieleden voorkomen. De criminele organisatie waarvan [veroordeelde] deel uitmaakte liet openstaande schulden niet onbestraft.
Anders dan de verdediging maar met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen van voldoende aanwijzingen blijkt dat door bedreigingen en intimidaties van de zijde van veroordeelde en zijn stroman in Turkije, zijn zwager [Zwager veroordeelde] en anderen, [Betrokkene zaaksdossier 1] is gedwongen tot het afstaan van appartementen in aanbouw. Deze afdracht vindt daarmee niet langer zijn oorsprong in de onderliggende civiele geldleningsovereenkomst, maar is enkel het gevolg van de door veroordeelde al dan niet middels zijn stroman [Zwager veroordeelde] en anderen uitgeoefende dreigingsdruk.
Deze bedreigingen en intimidaties waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan vormen daarmee een soortgelijk feit als bedoeld in artikel 36e lid 2 (oud) Sr op grond waarvan veroordeelde voordeel heeft genoten. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Schatting van het voordeel
Waardebepaling van de afgestane appartementen
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [Betrokkene zaaksdossier 1] 16 appartementen heeft afgestaan, dat de waarde ten tijde van de overdracht € 110.241,- is geweest en dat dit het voordeel is dat veroordeelde heeft genoten.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het aantal afgestane appartementen en de waardebepaling ervan de navolgende verweren gevoerd.
Geen 16 maar 14 geleverde appartementen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [Betrokkene zaaksdossier 1] geen 16, maar 14 appartementen heeft afgestaan.
Het hof verwerpt dit verweer nu het geen steun vindt in de feiten. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aannemer [getuige 1] volgt dat er 14 appartementen en twee kelderappartementen, derhalve in totaal 16 appartementen zijn geleverd.
Appartementen hebben geen waarde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgestane appartementen geen waarde hebben omdat deze niet zijn gebouwd en er geen uitzicht is dat dit alsnog zal gebeuren.
Het hof verwerpt dit verweer nu het geen steun vindt in de feiten. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aannemer [getuige 1] volgt dat met de bouw van de appartementen is begonnen. Daarnaast heeft de verdediging ter gelegenheid van de zitting van het hof foto’s van de appartementen overgelegd waarop het hof ter zitting heeft waargenomen dat er – weliswaar niet geheel afgebouwde – maar wel degelijk appartementencomplexen zijn verrezen. Voorts verwijst het hof naar de pagina’s 220 en 221 van het nader strafrechtelijk onderzoek waar zich foto’s van het complex in aanbouw bevinden.
Actuele waarde is bepalend
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet de waarde ten tijde van de overdracht bepalend dient te zijn, maar de actuele waarde blijkende uit in 2006 en 2010 uitgevoerde taxaties. Volgens de verdediging dient de waarde op € 2.500,- per appartement te worden gesteld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de waarde van de afgestane appartementen bepaald dient te worden op of zo dicht mogelijk bij de datum waarop de appartementen zijn overgedragen door [Betrokkene zaaksdossier 1] . Op dat moment is het wederrechtelijk verkregen voordeel daadwerkelijk genoten. Dat vervolgens de waarde van de appartementen in de loop der jaren is gedaald – zoals de verdediging heeft gesteld – is een omstandigheid die naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van veroordeelde dient te komen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de appartementen zijn overgedragen in januari 1998.
Omtrent de dagwaarde van de appartementen is een verklaring afgelegd door de aannemer [getuige 1] die de waarde stelt op (omgerekend) € 110.241,- per appartement. Nu het ging om 16 appartementen wordt het totaalbedrag € 1.763.856,-.
Dit is overigens meer dan de gestelde schuld van 2,7 miljoen Duitse Mark waarvan in de bewijsmiddelen sprake is, omgerekend naar de toenmalige dollar koers en vervolgens omgerekend naar de euro koers. Gezien de gestelde schuld heeft veroordeelde zich bij de overdracht van de appartementen derhalve niet te kort gedaan, maar verschilt de geschatte waarde ook niet zeer aanzienlijk van de gestelde schuld.
Daadwerkelijk verkregen voordeel
De vraag is vervolgens of het geschatte door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkgesteld dient te worden aan de hiervoor vastgestelde waarde van de afgestane appartementen.
In het eerste financiële rapport is deze gelijkstelling niet gemaakt. Als voordeel is daarin aangemerkt de waarde van de afgestane appartementen minus de schuld die [Betrokkene zaaksdossier 1] aan veroordeelde had.
In het nadere financiële rapport is vorenstaand uitgangspunt verlaten en is het voordeel gelijk gesteld aan de waarde van de afgestane appartementen, welk standpunt de advocaat-generaal eveneens heeft ingenomen.
Het hof zal de advocaat-generaal in zijn standpunt volgen en overweegt daartoe het navolgende.
Zoals hierboven overwogen heeft [Betrokkene zaaksdossier 1] telefonisch meegedeeld dat hij naar aanleiding van een afgesloten lening als gevolg van eenzijdig verhoogde woekerrentes reeds een bedrag van 4 miljoen 900.000 Mark heeft betaald. Het oorspronkelijk geleende bedrag is reeds meer dan zesvoudig terugbetaald en uitgaande van normale – en niet misdadige – rente-inningen is het hoofdbedrag reeds ruimschoots terugbetaald.
Ook anderszins komt uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren dat [Betrokkene zaaksdossier 1] gedurende 1,5 tot 2 jaar rentebetalingen heeft voldaan. Uitgaande van 1,5 jaar met een rentevoet van 6 procent leidt dit tot een totale rentebetaling van (18 maanden x 126.000 DM) = 2.268.000 DM, hetgeen twee tot drie keer meer aan rente is dan de oorspronkelijke lening van 800.000 DM. In het reguliere economische verkeer zou dit hebben betekend dat de oorspronkelijk aangegane lening met een normale rentevoet ruimschoots zou zijn terugbetaald
Gezien deze gang van zaken beschouwt het hof ook het gehele bedrag dat gemoeid is met de overdracht van het appartementencomplex in aanbouw als wederrechtelijk verkregen voordeel en brengt hierop het bedrag van de oorspronkelijke schuld niet in mindering.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande stelt het hof het geschatte door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 1.763.856,-.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dienaangaande vindt echter wel een verdiscontering plaats van de overschrijding van de redelijke termijn.
Met de advocaat-generaal en de verdediging stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM ruimschoots is overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf onderscheidenlijk het vastgestelde ontnemingsbedrag. De vermindering van de straf onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf (onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag) die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Algemene regels omtrent de wijze waarop de straf onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag dient te worden verminderd, zijn niet te geven. Als uitgangspunt wordt daarbij gehanteerd dat in geval van bijvoorbeeld een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden, doch niet meer dan twaalf maanden, een strafvermindering van 10% wordt verdisconteerd. In geval van een ontnemingsbedrag wordt dit bedrag op overeenkomstige wijze verminderd. De vermindering bedraagt echter in beginsel niet meer dan € 5.000, -.
Zoals gesteld is in de onderhavige zaak sprake van een forse overschrijding. Als aanvangsmoment neemt het hof met de verdediging het moment waarop de vordering en machtiging SFO aan veroordeelde werden uitgereikt te weten 27 maart 1998. Op 20 mei 2005 heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op 2 jaren wordt gesteld met meer dan vijf jaren overschreden. Vervolgens is in mei 2005 door de veroordeelde en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 30 juni 2017 arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld met ruim tien jaren overschreden.
Het hof heeft ter beoordeling gekeken naar de aanvang en de duur van de redelijke termijn tegen de achtergrond van de strekking van artikel 6 EVRM ten aanzien van de redelijke termijn. Voor wat betreft de duur van de redelijke termijn heeft het hof rekening gehouden met ingewikkeldheid van de zaak (een zeer omvangrijk onderzoek over vele jaren in binnen- en buitenland), invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop (de verzoeken van verdedigingszijde tot het horen van getuigen in het buitenland) en wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (de vertraging die de voortgang van de ontnemingszaak heeft opgelopen gedurende het opsporings-, het toenmalige gerechtelijk vooronderzoek en daarop volgende onderzoeken ter terechtzitting). Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid en periode zoals vermeld in art. 511b, eerste lid, Sv.
Gelet op de geconstateerde schending van de redelijke termijn en rekening houdend met de genoemde factoren zal het hof de betalingsverplichting met 10% matigen en in plaats van een betalingsverplichting van € 1.763.856,- een betalingsverplichting van € 1.587.470,- opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslag
Gezien het feit dat een ontnemingsbedrag wordt opgelegd, zal niet over gegaan worden tot opheffing van enig beslag.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 1.763.856,- (één miljoen zevenhonderddrieënzestigduizend achthonderdzesenvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 1.587.470,- (één miljoen vijfhonderdzevenentachtigduizend vierhonderdenzeventig euro).
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 30 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken, zijnde de griffier niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.