Faillietverklaring uitgesproken op aanvrage van een schuldeischer, wiens vordering niet opeischbaar is.

Na het vorderingsrecht van den aanvrager te hebben vastgesteld, heeft het Hof overwogen, dat de schuldenaar achterstallig is in de betaling van zijne betasting, dat hij voorts verschillende andere opeischbare schulden heeft en ten slotte, dat hij sedert meerdere jaren telkens in groote finantieele moeilijkheden verkeert. Uit deze feiten en omstandigheden kon het Hof afleiden, dat de schuldenaar in den toestand verkeerde, dat hij heeft opgehouden te betalen, terwijl de vraag, of zulks terecht is geschied in cassatie niet ten toetse kan komen.