Rb. Gelderland, 01-12-2016, nr. AWB - 15 , 3781, 15, 3782 en 15, 3783
ECLI:NL:RBGEL:2016:6448
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
01-12-2016
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 3781, 15_3782 en 15_3783
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:6448, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 01‑12‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:7681, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2016/0844 met annotatie van
NLF 2016/0844 met annotatie van
Uitspraak 01‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Rioolheffing Nijmegen 2013 en 2014. Verbindendheid Verordening. Begrotingssystematiek vanaf 2010 is niet één op één vergelijkbaar met die in 2006, waarover de Hoge Raad eerder heeft beslist (Schommelfonds). De geïntegreerde voorziening in het GRP 2010-2016 bevat een aantal elementen, te weten een negatieve balanspositie, jaarlijkse rente hierover en investeringen. Het oude Schommelfonds wordt in tien jaar afgebouwd. In het GRP is een berekening van de jaarlijkse last gemaakt, berekend als gemiddelde over twintig jaren. Deze berekening is jaarlijks met recente gegevens (waaronder een lagere rente) geactualiseerd. De kapitaallasten in het overzicht Rioleringskosten obv de primitieve begroting worden vanuit de geïntegreerde voorziening gedekt. Na een verdere rekenexercitie (zie de uitspraak) is vanuit de geïntegreerde voorziening per saldo sprake van een negatieve last ter zake voor een bedrag van onderscheidenlijk € 1.166.787 en € 867.286. De gekozen werkwijze is toegestaan. Dat de spaarcomponent uit de voorziening in het overzicht is opgenomen en weer afgetrokken is geen zinloze exercitie, nu dit een dubbeltelling voorkomt en de gemaakte uitsplitsing het inzicht in de raming vergroot. Spaarbedragen voor vervangingsinvesteringen mogen nog in hetzelfde jaar worden afgeboekt op de investeringen. Dat er een kenmerk van (kosten)egalisatie in de voorziening zit, maakt niet dat geen sprake is van een voorziening. De wijze van verwerking van uitgestelde investeringen is evenzeer toegestaan. Verwijzing naar de relevante passages uit het GRP 2010-2016 en de website van de gemeente is voldoende. Uit de stukken die naar aanleiding van een WOB-verzoek van eiser zijn overgelegd is de aansluiting in de cijfers af te leiden. Eiser heeft geen specifieke bedragen of lasten betwist. Geen overschrijding opbrengstlimiet.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 15/3781, 15/3782 en 15/3783
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 1 december 2016
in de zaken tussen
[X] , te [Z] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 aanslagen rioolheffing opgelegd ter zake van de objecten [A-straat 1] ( [000] + [001] ) en [A-straat 2] , beide te [Z] (aanslagnummer [002] ).
Voor het jaar 2014 heeft verweerder een aanslag rioolheffing aan eiser opgelegd ter zake van het object [A-straat 2] te [Z] .
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 mei 2015 de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brieven van 30 juni 2015, ontvangen door de rechtbank op 1 juli 2015, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en twee verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [A] en [B] .
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en daarvan exemplaren overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar van de onroerende zaken [A-straat 1] ( [000] + [001] ) en [A-straat 2] te [Z] (hierna: de panden). De panden zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2. De gemeente Nijmegen heft met ingang van 1 januari 2006 een rioolrecht, en vanaf 2009 een rioolheffing, van eigenaren van onroerende zaken die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Van gebruikers-niet eigenaren wordt geen rioolheffing geheven.
3. Op 16 januari 2015 heeft de Hoge Raad arrest gewezen op het beroep in cassatie in een proefprocedure van eiser over het jaar 2006 (zie ECLI:NL:HR:2015:67).
4. Uit het overzicht “Rioleringskosten obv de primitieve begroting 2013” kan worden afgeleid dat voor 2013 de raming van zowel de baten als de lasten sluit op een bedrag van € 11.494.743. Uit het overzicht “Rioleringskosten obv de primitieve begroting 2014” kan worden afgeleid dat voor 2014 de raming van zowel de baten als de lasten sluit op een bedrag van € 11.928.985. In beide overzichten zijn onder meer een bedrag aan kapitaallasten en een voorziening GRP-nieuw opgenomen. Buiten deze posten zijn geen afschrijvingslasten van de vervangingsinvesteringen en de kosten van verbetering van het rioleringsstelsel in de basisberekening van de rioolheffing opgenomen. Wel zijn in de beide overzichten onder meer bedragen aan onderhoud en reparatie opgenomen. Voorts is bij de overzichten verwezen naar het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen (hierna: GRP) 2010-2016, dat via internet te raadplegen is.
5. Naar aanleiding van een WOB-verzoek van eiser heeft verweerder een toelichting, gedateerd 21 juli 2014, met een aantal bijlagen aan eiser gestuurd. Tot die bijlagen behoren onder meer de berekeningen dotaties primitieve begroting over de jaren 2010 tot en met 2014.
Geschil
6. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolheffing terecht aan eiser zijn opgelegd. Eiser stelt dat de Verordening Rioolheffing 2013 van de gemeente Nijmegen (hierna: de Verordening 2013) en de Verordening Rioolheffing 2014 onverbindend dienen te worden verklaard in verband met een overschrijding van de opbrengstlimiet. Met name is daarbij thans nog in geschil of het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015 dient te worden gevolgd en of de ramingen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Gemeentewet. Voorts heeft eiser gesteld dat de raming onvoldoende inzichtelijk is.
Beoordeling van het geschil
7. In de Verordening 2013 is onder meer het volgende vastgesteld:
“Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2. Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing
1. De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.
2. Ingeval het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt.
(…)
Artikel 6 Belastingtarieven
1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt 0,0659%.
2. De belasting per perceel bedraagt per belastingjaar niet meer dan € 1.977,-.
(…)”
8. De Verordening Rioolheffing 2014 is tekstueel gelijkluidend. Het percentage in artikel 6, eerste lid, van de Verordening Rioolheffing 2014 is 0,0693 en het maximumbedrag in het tweede lid van dit artikel € 2.079.
9. Eiser heeft met verwijzing naar de procedure over het jaar 2006, waarin de Hoge Raad op 16 januari 2015 arrest heeft gewezen, gesteld dat de feiten in de onderhavige jaren anders liggen dan waarvan de Hoge Raad is uitgegaan in zijn beoordeling voor 2006. Hij bestrijdt dat de werkwijze die verweerder heeft gekozen (met gebruikmaking van een voorziening GRP-nieuw) is toegestaan. Hij stelt voorts dat de geraamde rioleringskosten niet zijn te herleiden tot de Stadsbegroting en dat onderliggende documenten ter staving en onderbouwing van de beweerde kosten ontbreken, zodat geen sprake is van een deugdelijke raming.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat naar de bedoeling van de wetgever ook de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2015, ECLI: NL:GHARL:2015:2573). Daarbij kan de rechtspraak van de Hoge Raad over de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet overeenkomstig worden toegepast.
11. Bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet moet worden beoordeeld of het totaal van de geraamde baten het totaal van de geraamde lasten van alle in de verordening geregelde diensten niet overschrijdt. Verweerder dient in een geval als het onderhavige inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen, maar daarbij mag niet van verweerder worden verlangd dat van alle in de verordening genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze is vastgelegd, hoe de kosten ter zake zijn geraamd (vgl. Hoge Raad 4 februari 2005, ECLI: NL:HR:2005:AP1951 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI: NL:HR:2014:938).
12. Indien de belanghebbende ten aanzien van een of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een “last ter zake” en voor zover hij voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van de desbetreffende post(en) twijfel bestaat, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen; dat wil zeggen: in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is - deze twijfel weg te nemen.
13. Bij het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (zie voormeld arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014).
14. Nu de begrotingssystematiek in de onderhavige jaren niet één op één gelijk is aan die in 2006, zal de rechtbank eerst uiteenzetten hoe deze in de jaren 2013 en 2014 is opgezet.
15. Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Nijmegen (hierna: de raad) het GRP 2010-2016 vastgesteld. Hierin is, voor zover thans van belang, het navolgende opgenomen:
“Binnen de bestaande regels en wetgeving kiezen we voor een zo eenduidig en eenvoudig mogelijke en transparante financiële structuur. Er is daarom gekozen voor een geïntegreerde voorziening waarin de drie componenten voor spaardeel voor investeringen, onderhoud en jaarlijkse financiële resultaten in samenhang met elkaar, maar wel apart zichtbaar worden, en gescheiden geregistreerd en beheerd worden.
De nieuwe Geïntegreerde Voorziening GRP vervangt de huidige Voorziening GRP-nieuw (ook wel ‘schommelfonds’ genoemd).”
16. De bedoeling van de raad is om in de toekomst te komen tot wat wel een “ideaalcomplex” wordt genoemd: investeringen in de riolering worden gelijkmatig gespreid, jaarlijks wordt het aan dat jaar toegerekende deel van de investeringen afgeboekt op de voorziening en wordt datzelfde bedrag uit de rioolheffing aan de voorziening gedoteerd. In dat verband is in 2006 het Schommelfonds in het leven geroepen. Investeringen tot 2005 worden boekhoudkundig op langere termijn (in beginsel veertig jaar) afgeschreven. Er is thans sprake van een tussenvorm, waarbij tot 2030 het systeem van veertig jaar afschrijven (voor investeringen van voor 2005) en het systeem van direct afboeken (voor investeringen vanaf 2005) naast elkaar bestaan. In het GRP 2010-2016 is berekend dat de stand van het Schommelfonds per 1 januari 2010 € 7.102.502 zou bedragen.
17. De geïntegreerde voorziening die de raad in het GRP 2010-2016 heeft opgezet bevat een aantal elementen. Er is sprake van een negatieve balanspositie per 1 januari 2010 van € 31.383.000. Deze hangt direct samen met de nog lopende afschrijvingen over investeringen tot 2005 en dient in het jaar 2030 tot nihil te zijn teruggebracht. Tot die tijd wordt hierover (althans over het resterende deel) jaarlijks rente bijgeschreven. Voorts dienen jaarlijks investeringen te worden gedaan. Daartegenover staat dat de positieve stand van € 7.102.502 uit het Schommelfonds in tien jaren wordt afgebouwd.
18. Op basis van de cijfers zoals die ten tijde van het opstellen van het GRP 2010-2016 bekend waren zijn destijds berekeningen gemaakt. Als bijlage 8.2 bij het GRP 2010-2016 bevindt zich een overzicht van de totale baten en lasten, uitgesplitst per jaar van 2010 tot en met 2039, bestaande uit een spaarbedrag investeringen, een dotatie onderhoud, een bedrag aan overige exploitatielasten, en voor de jaren 2010 tot en met 2019 een bedrag ter zake van vrijval exploitatie als gevolg van afbouw voorziening (de afbouw van het Schommelfonds). Het spaarbedrag investeringen beloopt de eerste twintig jaren telkens € 6.909.000, de dotatie onderhoud € 2.250.296. Het bedrag aan overige exploitatielasten wisselt jaarlijks. Vermeerderd met btw sluit het totaal van de lasten voor 2010 op € 12.067.244.
19. In bijlage 8.2.a zijn - voor zover thans van belang - de begrote investeringen over een periode van twintig jaar uitgesplitst per jaar en naar de onderdelen aanleg, vernieuwing en verbetering. De totaal begrote investeringen voor deze twintig jaren, inclusief bedragen aan in te halen achterstallige investeringen, belopen € 80.214.318. Daarnaast is in 2010 de rente over de balanspositie over de periode van twintig jaar in totaal begroot op € 26.593.274, uitgaand van een rente van 5,0% over 2010 en 6,5% over de volgende jaren. Per jaar komen deze bedragen uit op een (gemiddelde) investering van € 4.010.716 en een (gemiddelde) rente van € 1.329.664. De begrote werkelijke bedragen per jaar wijken hiervan af. Vanaf 2011 zijn de begrote bedragen bovendien jaarlijks aangepast, omdat ieder jaar van de op dat moment bekende gegevens wordt uitgegaan. Deze kunnen afwijken van de cijfers ten tijde van het opstellen van het GRP 2010-2016. Zo is vanaf 2011 een lagere rente gehanteerd en is rekening gehouden met een eventueel feitelijk gerealiseerd exploitatieoverschot van het voorafgaande jaar. Er zijn dus ook voor de jaren 2013 en 2014 nieuwe berekeningen dotaties primitieve begroting opgesteld, die getalsmatig afwijken van de berekeningen uit 2010, omdat met de meest actuele cijfers herberekeningen zijn gemaakt. Deze zijn naar aanleiding van het WOB-verzoek aan eiser ter beschikking gesteld.
20. Voor de berekening van de post kapitaallasten in het overzicht “Rioleringskosten obv de primitieve begroting 2013” is aansluiting gezocht bij de gemiddelde bedragen en niet bij de begrote werkelijke bedragen voor 2013. Daarbij is naast een bedrag aan (gemiddelde) investeringen van € 3.976.364 en een bedrag aan (gemiddelde) rente van € 938.106 tevens 1/18 deel van de resterende negatieve balanspositie ad € 32.032.622, oftewel € 1.779.590 (bij wijze van aflossing) meegeteld. Dit resulteert in een totaalbedrag van afgerond € 6.694.000. Deze bedragen zijn opgenomen op de tweede pagina van bijlage 5 bij de brief van verweerder aan eiser van 21 juli 2014.
21. Het bedrag van € 6.694.000 is in het overzicht “Rioleringskosten obv de primitieve begroting 2013” in eerste instantie volledig als kapitaallasten opgevoerd. Daaronder is een post “Voorziening GRP-nieuw” opgenomen. Deze bestaat uit vijf elementen en laat het verloop van de voorziening zien. Allereerst is het bedrag van € 6.694.000 onder de noemer “Spaarcomponent (dotatie)” nog een keer vermeld. Daarna is hetzelfde bedrag weer in mindering gebracht onder de noemer “Dekking kapitaallasten (onttrekking)”. Vervolgens is een bedrag van € 2.161.784 opgenomen onder de noemer “Normonderhoud (dotatie)”. Dit bedrag komt overeen met het bedrag op de derde pagina bij voormelde bijlage 5. Hierop is een bedrag van € 2.308.684 in mindering gebracht onder vermelding van “Werkelijk onderhoud (onttrekking)”. Dit bedrag stemt overeen met de optelling van de posten onderhoud en reparatie bovenaan in hetzelfde overzicht. Ten slotte is een bedrag van € 1.019.887 in verband met de afbouw van het Schommelfonds in mindering gebracht. Hoewel de rechtbank niet geheel duidelijk is waarom het meer is dan 1/10 van € 7.102.502, wordt daaraan geen gewicht toegekend nu een hogere aftrek in het voordeel van de belastingplichtige is. Het bedrag stemt wel overeen met het bedrag op de eerste pagina van meergenoemde bijlage 5. Per saldo levert dit een negatieve last ter zake van € 1.166.787 op.
22. Voor 2014 is dezelfde berekeningswijze gehanteerd, gebaseerd op geactualiseerde cijfers. Dit resulteert in het overzicht “Rioleringskosten obv de primitieve begroting 2014” in een kapitaallast van € 6.687.000 en een aftrek onder de post voorziening GRP-nieuw van € 867.286.
23. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat de nieuwe geïntegreerde voorziening in de kern niet afwijkt van het Schommelfonds zoals dat in 2006 bestond. Daarom volstaat de rechtbank voor de argumenten ter zake van het Schommelfonds met verwijzing naar de zaken met zaaknummers 15/3917 en 15/7681, waarin zij op 4 februari 2016 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:RBGEL:2016:509). Kort gezegd is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder beschreven werkwijze toelaat dat het bedrag dat aan het Schommelfonds wordt toegevoegd als last ter zake kan worden meegenomen. Dit is voor het jaar 2009 ook bevestigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:9513) in een procedure van eiser. De rechtbank verwijst evenzeer naar die uitspraak. Zij ziet geen aanleiding ten aanzien van eiser voor de onderhavige jaren tot een ander oordeel te komen dan het gerechtshof over 2009.
24. Hetgeen hiervoor is overwogen ter zake van de systematiek leidt tot de conclusie dat sprake is van een directe aansluiting tussen de kosten die zijn opgenomen in de berekening van de totale lasten in de overzichten “Rioleringskosten obv de primitieve begroting” en de berekeningen zoals die met inachtneming van het GRP 2010-2016 voor de jaren 2013 en 2014 telkens met de meest actuele cijfers zijn gemaakt. Anders dan eiser meent, is geen sprake van een zinloze exercitie door in de post Voorziening GRP-nieuw de spaarcomponent mee te nemen (in 2013 € 6.694.000, in 2014 € 6.687.000) en ditzelfde bedrag onder de noemer dekking kapitaallasten gelijk weer in mindering te brengen. Hetzelfde bedrag is immers daarvóór al onder het kopje kapitaallasten opgenomen. De kapitaallasten bedragen € 6.694.000 en deze worden uit de voorziening GRP-nieuw gefinancierd. Nu er in de voorziening GRP-nieuw ook andere componenten zitten (normonderhoud en afbouw Schommelfonds) zou het enkele vermelden van het totaalbedrag van respectievelijk
-/- € 1.166.787 (2013) en -/- € 867.286 (2014) onvoldoende inzicht verschaffen. De elementen die tot dit bedrag leiden zijn daarom uitgesplitst. Daartoe behoort ook de spaarcomponent. Nu ditzelfde bedrag echter al als kapitaallast in het overzicht is opgenomen, zou de opname daarvan zonder correctie leiden tot een dubbeltelling. Terecht trekt verweerder daarom het bedrag af dat reeds als kapitaallast is meegenomen. Naar de aard der zaak is dit hetzelfde bedrag. Op deze wijze wordt duidelijk gemaakt dat de kapitaallasten worden bekostigd uit de voorziening GRP-nieuw, wat tevens betekent dat er wel degelijk een onttrekking plaatsvindt uit die voorziening en niet slechts toevoegingen plaatsvinden. Het bedrag wordt ten volle doorberekend, maar dat is niet in strijd met de wet of de comptabiliteitsvoorschriften, mede gelet op de overweging van de Hoge Raad in voormeld arrest van 16 januari 2015 dat spaarbedragen voor vervangingsinvesteringen nog in datzelfde jaar mogen worden afgeboekt op die investeringen. Overigens is het uiteindelijk niet zo dat de vervangingsinvesteringen in het jaar van aanschaf (altijd en volledig) worden afgeboekt naar nul uit de opbrengst van de rioolheffing van hetzelfde jaar, omdat het gemiddelde aan investeringen over twintig jaar de basis vormt voor de bepaling van het tarief en niet de begrote werkelijke kosten van het desbetreffende jaar.
25. Dat er een kenmerk van egalisatie in de voorziening zit is juist. Dit maakt het echter niet minder een voorziening. De egalisatie vindt naar het oordeel van de rechtbank op kostenniveau plaats. Dat dit een doorwerking heeft in het tarief is juist, maar maakt nog niet dat sprake is van een tariefegalisatievoorziening. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de voorziening aan de omschrijving van artikel 229b, tweede lid, van de Gemeentewet, dat - voor zover van belang - bepaalt dat onder de lasten mede worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa.
26. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat er bewust voor is gekozen een bedrag aan uitgestelde investeringen over de jaren 2005 tot en met 2009 binnen de geïntegreerde voorziening op te nemen en niet direct te verrekenen met het positieve saldo van het Schommelfonds, om de eenvoud van het systeem te vergroten en te bewerkstelligen dat meevallers bij de investeringen direct terugvloeien in de begroting. Ook op dit punt is daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van een redelijke raming.
27. Anders dan eiser, die heeft aangevoerd dat de cijfers in de stukken niet te herleiden zijn tot onderliggende documenten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende inzicht heeft verschaft. De cijfers in de overzichten “Rioleringskosten obv de primitieve begroting” zijn niet onderbouwd door de primitieve begrotingen daarbij te voegen, maar er is in de overzichten verwezen naar de relevante passages uit het GRP 2010-2016 en de website waarop dit plan te vinden is. Naar aanleiding van het WOB-verzoek van eiser heeft verweerder aanvullende stukken overgelegd, waarvan de cijfers aansluiten op de bedoelde overzichten. Hoewel het enig onderzoek vergt, is aan de hand van deze gegevens inzichtelijk dat bedragen afkomstig zijn uit de begroting. Het had dan op de weg van eiser gelegen specifieke bedragen te betwisten dan wel aan te voeren dat een of meer lasten niet als lasten ter zake van de rioolheffing kunnen worden beschouwd. Dit heeft eiser niet gedaan. Daarmee heeft hij geen twijfel gezaaid omtrent de juistheid van de door verweerder aangeleverde cijfers en wordt aan een nadere onderbouwing door verweerder niet toegekomen. In de overgelegde cijfers heeft de rechtbank geen inconsequenties of onjuistheden vastgesteld. Er is daarom geen sprake van twijfel over de juistheid van de raming van de baten en de lasten. De opbrengstlimiet is niet overschreden.
28. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
29. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. I. Linssen en mr. A.F. Germs‑de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 december 2016 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: |
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.