HR, 16-09-2014, nr. 13/04398
ECLI:NL:HR:2014:2840
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2014
- Zaaknummer
13/04398
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2840, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1576, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1576, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2840, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Geen schriftuur houdende middelen ingediend. N.o. cassatieberoep.
Partij(en)
16 september 2014
Strafkamer
nr. 13/04398 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2012, nummer 22/004391-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Geen schriftuur houdende middelen ingediend. N.o. cassatieberoep.
Nr. 13/04398 E Zitting: 10 juni 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 3 februari 2012 de verdachte ter zake van 3. en 4. “medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, vierde lid, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, meermalen gepleegd” en 5. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en de teruggave gelast aan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
2. Deze zaak hangt samen met zaaknummers 12/01257 E, 13/04334 E, 13/04394 E en 13/04396 E. In alle zaken zal ik vandaag concluderen.
3. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld.
4. De aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv is op 24 september 2013 betekend. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 25 november 2013. Er is gedurende deze termijn geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG