NJ 1917, p. 426
HR, 02-03-1917
HR 02-03-1917, ECLI:NL:HR:1917:89
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 maart 1917
- Magistraten
Voorzitter: Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman. Raden: Mrs. J. A. A. Bosch, A. Fentener van Vlissingen, C. O. Segers en A. P. L. Nelissen.
- Zaaknummer
[02031917/NJ_1917,_p._426]
- Conclusie
Conclusie van den Procureur-Generaal Mr. Noyon.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS147982:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1917:89, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑03‑1917
- Wetingang
(BW art. 1639o, 1639p.)
Samenvatting
Dringende reden. Medegedeelde daadzaken. Feitelijke beslissing der Rechtbank, dat die feiten oneerlijkheid opleverden. Wat rechtens is, indien de werkgever wel de feiten volhoudt, maar niet, dat daaruit van oneerlijkheid behoeft te blijken.
Partij(en)
C. van Tilburg, hotelhouder en koopman, wonende te Steenbergen, eischer tot cassatie van een vonnis der Arr.-Rechtbank te Breda den 16 Mei 1916 tusschen partijen gewezen, advocaat Mr. G. A. van Haeften tegen.:
L. J. F. Vermunt, slager, wonende te Roosendaal, verweerder in cassatie, advocaat Mr. D. van der Goot.
Uitspraak
[p. 426 ►]
Conclusie van den Procureur-Generaal Mr. Noyon.
De verweerder in cassatie ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.