NJB 2019/1212:Noodweer en noodweerexces in crimineel milieu, art. 41 Sr: een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces – op de grond ‘culpa in causa’ –, maar slechts onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien sprake is van provocatie. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende. I.c. is de verwerping door het hof van het noodweerverweer niet zonder meer begrijpelijk, mede erop gelet dat niet is komen vast te staan dat de verdachte en/of medeverdachte als eerste heeft/hebben geschoten. Indien het Hof heeft geoordeeld dat sprake is geweest van ‘culpa in causa’ in voormelde zin, is dat oordeel i.c. evenmin zonder meer begrijpelijk gelet op de gebeurtenissen. Ook de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte heeft ontkend te hebben geschoten of het schieten te hebben willen medeplegen, kan de verwerping van het verweer niet zelfstandig dragen, omdat zo een omstandigheid op zichzelf niet in de weg hoeft te staan aan het slagen van een beroep op noodweer