HR, 15-03-2024, nr. 22/02980
ECLI:NL:HR:2024:395
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2024
- Zaaknummer
22/02980
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:395, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑03‑2024; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:2159
- Vindplaatsen
NTFR 2024/573
NLF 2024/0778
Belastingblad 2024/155 met annotatie van J.C. Scherff
Uitspraak 15‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Wet WOZ; artikel 40, lid 2; gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02980
Datum 15 maart 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2022, nr. 21/016281., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/1588) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Heerhugowaard (thans gemeente Dijk en Waard) voor het jaar 2019.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van Cocensus (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar van de gemeente Heerhugowaard2.(hierna: de heffingsambtenaar) heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 199.000.
3. Procedure voor het Hof
3.1
Voor het Hof was in geschil of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook was in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase in aanvulling op het taxatieverslag de gevraagde gegevens betreffende de grondstaffel, de taxatiekaart met de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de vergelijkingsobjecten, en het indexeringspercentage had moeten toezenden.
3.2
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de heffingsambtenaar met het verstrekken van het taxatieverslag in de bezwaarfase heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40 van de Wet WOZ.
4. Beoordeling van de middelen
4.1
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de heffingsambtenaar met het toezenden van het taxatieverslag aan zijn verplichting op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft voldaan. Het middel slaagt. De Hoge Raad verwijst naar de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 van het arrest van 18 augustus 2023.3.
4.2
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Aangezien geen klachten zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat, zoals ook de Rechtbank heeft geoordeeld, de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, behoeft de bestreden uitspraak slechts te worden vernietigd voor zover het de beslissingen inzake de proceskosten van het (hoger) beroep en het ontbreken van beslissingen inzake het griffierecht ter zake van het (hoger) beroep betreft.
5. Proceskosten
Het Dagelijks Bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend met betrekking tot de beslissing inzake de proceskosten en het ontbreken van een beslissing inzake het griffierecht,
- draagt het dagelijks bestuur van Cocensus op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Dijk en Waard op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 134 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 48,
- veroordeelt het dagelijks bestuur van Cocensus in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Dijk en Waard in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 875 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑03‑2024