Vgl. HR 11 oktober 2005, LJN AT4351, NJ 2006, 625 en HR 21 november 2006, LJN AY9673, NJ 2007, 233, HR 30 maart 2010, LJN BL2828, NJ 2010, 201.
HR, 22-03-2011, nr. 09/02748 E
ECLI:NL:HR:2011:BP0092
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-03-2011
- Zaaknummer
09/02748 E
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BP0092
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht / Voorfase
Strafprocesrecht (V)
Bijzonder strafrecht / Milieustrafrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP0092, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0092
ECLI:NL:PHR:2011:BP0092, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP0092
- Vindplaatsen
M en R 2011/132 met annotatie van A.M.C.C. Tubbing
Uitspraak 22‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Flora- en faunawet. Art. 126g en 126m Sv. Het middel klaagt in navolging van het gevoerde verweer dat stropen geen misdrijf is waarbij kan worden gesproken van een ernstige inbreuk op de rechtsorde als bedoeld in de artikelen 126g en 126m Sv zodat niet voldaan is aan de vereisten voor het aanwenden van de in die artikelen bedoelde bijzondere opsporingsbevoegdheden. Die klacht berust evenwel op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak, zodat het middel faalt. Het Hof heeft aan zijn oordeel dat sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde immers niet alleen ten grondslag gelegd dat de verdachte werd verdacht van overtreding van (onder meer) art. 13 Flora- en faunawet, maar tevens dat het een en ander in georganiseerd verband geschiedde.
22 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/02748 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 7 juli 2009, nummer 20/001575-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007, in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer haas/hazen en/of konijn(en), heeft gevangen en/of gedood, althans met het oog daarop opgespoord.
2. hij in de periode van 30 november 2007 tot en met 6 december 2007, te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een haas of een konijn en producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten dode hazen onder zich heeft gehad.
3. hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007 te Helmond, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem, verdachte en [betrokkene 9] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk doden, verwonden, vangen en/of bemachtigen, althans met het oog daarop opsporen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (artikel 9 van de Flora- en faunawet) en
- het opzettelijk onder zich hebben van dieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (artikel 13 van de Flora- en faunawet)."
2.3.1. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
B1 Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Daartoe is aangevoerd dat de door de officier van justitie afgegeven bevelen tot het uitoefenen van bijzondere opsporingsbevoegdheden niet hadden behoren te worden afgegeven. Niet aannemelijk is dat de verdenking van overtreding van de onderhavige feiten naar hun aard of samenhang een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. In dit verband heeft de raadsvrouwe gewezen op een - in de ogen van de verdediging - soortgelijk arrest (inzake artikel 13 Flora- en faunawet) van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 17 juni 2009, LJN BI8567. Door de bevelen af te geven en daaraan gevolg te geven hebben zich zeer ernstige onherstelbare vormverzuimen voorgedaan.
B2 Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Het hof stelt vast dat uit het zogeheten "BOB-dossier" blijkt dat in de strafzaak tegen verdachte door de officier van justitie op een aantal tijdstippen bevelen tot de inzet van dwangmiddelen, o.a. bevelen observatie en bevelen opnemen telecommunicatie, zijn afgegeven.
B3 Binnen de bewezen verklaarde periode dateert het eerste bevel in de strafzaak tegen verdachte van 12 november 2007 (bevel stelselmatige observatie). Het proces-verbaal aanvraag van dit bevel ex artikel 126g Sv d.d. 25 oktober 2007 bevat -onder meer- de navolgende informatie:
Feiten
Nadat de drie hoofdverdachten uit het onderzoek Bambi II, agressieve wildstroperij ([betrokkene 9] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 9]), [betrokkene 5] en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte)) waren veroordeeld en het vonnis onherroepelijk was geworden (het hof begrijpt uit het justitiële documentatieregister betreffende verdachte: het vonnis van de economische kamer van de Rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 27 april 2005) kwam er vanaf 19 maart 2005 informatie binnen dat deze groep in georganiseerd verband weer actief was met wildstroperij in de politieregio Brabant-Zuid-Oost en Limburg-Noord. Zij maakten daarbij, zoals ook bij eerder onderzoek werd vastgesteld, met name gebruik van personenauto's van het merk Volkswagen, type Golf, lange honden en mogelijk vuurwapens.
Inmiddels is het bekend geworden dat een groep stropers, bestaande uit verschillende personen, in wisselende samenstelling tijdens nachtelijke uren met lange honden het veld in gaat. De navolgende personen maken iedere keer deel uit van deze groep:
1. [Betrokkene 9], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats], [a-straat 1].
2. [Verdachte] (het hof begrijpt: verdachte), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats], [c-straat 1].
Uit voorgaande onderzoeken en observatie is gebleken dat de groep zich voor vertrek hoofdzakelijk verzameld op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] en wel in de garage gelegen bij deze woning.
(...)
Op 23 mei 2006 omstreeks 00.07 uur werd gezien dat een auto aan komt op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Uit de auto zag men een man en een lange hond komen.
(...)
Op 3 juni 2006 omstreeks 21.50 uur zag een verbalisant van politie verdachte [verdachte] in zijn personenauto rijden met daarin een lange hond. De auto werd gesignaleerd in het buitengebied.
(...)
Op 20 juni 2006 te 00.05 uur werd door de politie gezien dat het voertuig, in gebruik bij verdachte [verdachte], zijnde een Volkswagen Golf, kenteken [KK-00-LL], stopte bij de woning van verdachte [betrokkene 9] en dat drie personen uit dit voertuig stapten. Deze mannen gingen het gebouw binnen, dat stond bij de woning van verdachte [betrokkene 9] en was voorzien van een garagedeur. Te 00.16 uur werd gezien dat een van de mannen, uit het gebouw, naar de hondenren liep en gehoord werd dat gerammeld werd met het metalen hekwerk. Te 00.19 uur reed een Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [MM-00-NN] weg uit vermeld gebouwtje. In de auto waren vier mannen gezeten (blijkens navraag is gebleken dat het kenteken [MM-00-NN] is afgegeven voor een groene Ford Fiësta).
Te 02.30 uur kwam dit voertuig weer terug op het woonwagenkamp en reed eerder genoemd gebouw bij de woning [a-straat 1] binnen, nadat de garagedeur geopend werd. Deze deur werd meteen gesloten.
Te 02.40 uur kwamen drie mannen uit het gebouw. Deze stapten in het voertuig in gebruik bij verdachte [verdachte] en reden weg. Vervolgens werd gezien dat een vierde man uit het gebouw kwam en buiten een sigaret rookte, waarna hij de woning [a-straat 1] binnen ging.
Te 02.53 uur werd gezien dat het voertuig, in gebruik bij [verdachte], stopte op het pleintje achter zijn woning.
(...)
In de nacht van 21 op 22 november 2006 werd gezien dat een personenauto stopte voor de woning van [betrokkene 9], gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Uit de personenauto stapte een manspersoon en werden 2 honden uit de personenauto gelaten. De honden werden herkend als zogenaamde lange honden. Gezien werd dat de honden en de man de garage bij de woning in liepen.
(...)
In de nacht van 7 op 8 december 2006 werd gezien dat een personenauto stopte voor de woning van [betrokkene 9], gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Gezien werd dat uit deze personenauto drie manspersonen stapten en de eerder genoemde garage in liepen. Gezien werd dat een personenauto met gedoofde lichten achteruit de garage uit kwam gereden. Gezien werd dat twee personenauto's wegreden. Bij terugkomst van beide voertuigen werd gezien dat een personenauto meteen de eerdergenoemde garage in reed en dat even later een persoon de garage uit liep met een haas in zijn hand. Gezien werd dat deze haas in een personenauto werd gelegd.
(...)
Op 1 oktober 2007 is een proces-verbaal, nummer 27-055781, van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Brabant-Zuid-Oost ontvangen bij het Regionale milieuteam. Uit dit proces-verbaal is gebleken dat [betrokkene 9], geboren [geboortedatum]-1960, [betrokkene 10], geboren [geboortedatum]-1958 en [verdachte], geboren [geboortedatum]-1959 (het hof begrijpt: verdachte) vaak samen op pad gaan om te stropen. Tevens is vermeld dat ze voor het stropen vaak gebruik maken van een snelle of omgekatte auto en middels telefoon afspreken om elkaar ergens te treffen. Tevens staat vermeld dat veelal gebruik gemaakt wordt van lange honden en van een geweer en dat gejaagd wordt op konijnen, hazen en reeën. Het wild wordt gebruikt voor eigen consumptie, om weg te geven of voor verkoop. Ze gaan wekelijks op pad waarbij weersomstandigheden een rol spelen.
Gelet op de waargenomen (vaak nachtelijke gedragingen van de verdachten, waaruit blijkt dat men al dan niet vergezeld van andere personen en lange honden steeds vanuit (een garage op) het adres van een van de verdachten vertrekt en mede gelet op het feit dat het jachtseizoen weer is aangebroken en traditioneel in het huidige jaargetij weer meer pleegt te worden gejaagd,
bestaat de verdenking dat thans nog steeds door verdachten wild wordt gestroopt.
B4 Vorenstaande feiten en omstandigheden geven naar het oordeel van het hof voldoende grond voor de verdenking dat verdachte zich schuldig zou maken aan overtreding van (onder meer artikel 13 van) de Flora- en faunawet. Verdachte was blijkens een uittreksel uit het justitiële documentatieregister al eerder ter zake van dergelijke feiten veroordeeld en thans waren er wederom voldoende aanwijzingen aanwezig dat hij zich frequent in de nachtelijke uren, in georganiseerd verband, onder andere met [betrokkene 9] die eveneens eerder is veroordeeld ter zake stroperij, zou bezighouden met het stropen van hazen, konijnen etc. door middel van lange honden en snelle auto's.
Tegen deze achtergrond is verdachte terecht aangemerkt als verdachte van overtreding van - ondermeer - artikel 13 van de Flora- en faunawet, een feit dat -mits opzettelijk begaan- een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv oplevert.
B5 Ingevolge artikel 126g, tweede lid, en artikel 126m, eerste en vijfde lid, Sv is in dit verband ook relevant of dit misdrijf, als omschreven in artikel 67, eerste lid, gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. In de parlementaire geschiedenis wordt ter zake van het begrip 'ernstige inbreuk op de rechtsorde', de navolgende toelichting gegeven:
"Het vereiste dat misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, is ook onderdeel van de voorwaarden voor de infiltratie, de telefoontap en het opnemen van communicatie, in het kader van de traditionele opsporing, geregeld in titel IVa. De woorden "aard van het misdrijf" duiden niet slechts op de delictsomschrijving in de wet, maar tevens op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wordt beraamd. De concrete feiten en omstandigheden dienen meegewogen te worden bij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het kan gaan om misdrijven als moord, handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel maar ook ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een BTW-carrousel. Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving" (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 403, nr. 3, p. 24-25).
B6 Op grond van eerdergenoemde feiten en omstandigheden levert, naar het oordeel van het hof, de verdenking dat verdachte zich wederom in georganiseerd verband schuldig zou maken aan overtreding van (onder meer) artikel 13 van de Flora- en faunawet, een 'ernstige inbreuk op de rechtsorde', als bedoeld in de artikelen 126g en 126m Sv op. In zoverre faalt het verweer van de verdediging.
B7a De raadsvrouwe heeft een beroep gedaan op het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 17 juni 2009, LJN BI8567. Anders dan de raadsvrouwe betoogt, wordt in dat arrest niet overwogen dat een verdenking van overtreding van de Flora- en faunawet per definitie geen ernstige inbreuk op de rechtsorde kan opleveren. Indien en voor zover de raadsvrouwe heeft willen betogen dat elke verdenking van overtreding van de Flora- en faunawet - in zijn algemeenheid - niet kan leiden tot de inzet van dwangmiddelen, omdat per definitie geen sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde, getuigt dit betoog van een onjuiste rechtsopvatting.
B7b Ook overigens kan in het onderhavige geval een vergelijking met voornoemd arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch niet worden gemaakt. In dat arrest heeft het hof op grond van concreet weergegeven informatie geoordeeld dat op grond daarvan geen sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. In casu is die concrete informatie andersluidend. Zoals hiervoor overwogen, kon naar het oordeel van het hof op grond van die beschikbare informatie de verdenking ontstaan dat verdachte zich in georganiseerd verband schuldig zou maken aan overtreding van onder meer artikel 13 van de Flora- en faunawet, hetgeen in het onderhavige geval een 'ernstige inbreuk op de rechtsorde' oplevert.
B8 Het hof overweegt tegen de achtergrond van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voorts dat het belang van het in stand houden van beschermde diersoorten alsmede het voorkomen respectievelijk beëindigen van dierenleed dat door deze wijze van stroperij (waaronder de mogelijkheid van verscheurd wild door de jacht met lange honden) kan worden veroorzaakt, de inzet van dwangmiddelen zoals stelselmatige observatie, het opnemen van telecommunicatie en het vorderen van verstrekken van verkeersgegevens van telecommunicatie rechtvaardigt.
B9 Voor alle overige bevelen, afgegeven in een later stadium van het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, geldt dat het hof heeft geconstateerd dat aan ieder van die afgegeven bevelen een proces-verbaal ten grondslag ligt. Die processen-verbaal bevatten telkens (aanvullende) informatie ten opzichte van bovengenoemd proces-verbaal en bouwen hier op voort. Ook voor het afgeven van die bevelen, hetgeen heeft geleid tot de inzet van dwangmiddelen tegen verdachte, was op grond van de daarin beschikbare informatie, in samenhang met de eerdere informatie die uit het onderzoek was voortgevloeid, voldoende grond voor de verdenking tegen verdachte ex artikel 13 van de Flora- en faunawet.
B10 Reeds omdat een aantal bevelen in de strafzaak tegen verdachte zijn afgegeven vóór de bewezen verklaarde periode, behoeft het verweer van de verdediging, dat het daaruit voortvloeiend bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten van het bewijs, geen nadere bespreking.
B11 Op grond van het voorgaande is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte geen sprake. Ook anderszins is niet gebleken van vormverzuimen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verweer in al zijn onderdelen wordt verworpen."
2.3.2. Voorts heeft het Hof het volgende overwogen:
"D4 Gedurende een periode van anderhalf jaar (vanaf 1 juni 2006 t/m 6 december 2007) werd in ieder geval ongeveer één keer per week gestroopt. Dit gebeurde door een groep stropers, bestaande uit verschillende personen, die in de nachtelijke uren met behulp van lange honden, lichtbakken en snelle auto's in de buitengebieden reden om wild te vangen en doden, althans met het oog daarop op te sporen. Er werd door de betrokken personen verzameld bij een pand aan de [a-straat] te [woonplaats], in de schuur van [betrokkene 9]. Het aantal mensen dat zich daar verzamelde, varieerde van drie tot zeven personen. Hierbij waren meerdere keren dezelfde personen aanwezig. De groep bediende zich onder meer van geprepareerde auto's. Zo waren er extra schakelaars aangebracht met behulp waarvan (rem)lichten konden worden uitgeschakeld los van de reguliere in/uitschakeling. In de garage van [betrokkene 9] is een geprepareerde auto aangetroffen.
(...)
D5 Over de wijze van stropen is verder komen vast te staan dat naar velden werd gereden. Bij de velden werd vanuit de eerste auto met een lamp over het veld geschenen totdat een haas of konijn in het licht kwam. Als dit het geval was, werden één of twee honden losgelaten die het wild dan vingen."
2.4. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 67, eerste lid, Sv:
"Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
(...)"
- art. 126g, eerste en tweede lid, Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar stelselmatig een persoon volgt of stelselmatig diens aanwezigheid of gedrag waarneemt.
2. Indien de verdenking een misdrijf betreft als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming van de rechthebbende."
- art. 126m, eerste en vijfde lid, Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen.
(...)
5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. Artikel 126l, vijfde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing."
- art. 9 Flora- en faunawet:
"Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen."
- art. 13, eerste lid, Flora- en faunawet:
"Het is verboden:
a. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
(...)
te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben."
- art. 140, eerste lid, Sr:
"Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie."
2.5. Het middel klaagt in navolging van het gevoerde verweer dat "stropen geen misdrijf is waarbij kan worden gesproken van een ernstige inbreuk op de rechtsorde als bedoeld in de artikelen 126g en 126m Sv" zodat niet is voldaan aan de vereisten voor het aanwenden van de in die artikelen bedoelde bijzondere opsporingsbevoegdheden. Die klacht berust evenwel op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak, zodat het middel faalt. Het Hof heeft aan zijn oordeel dat sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde immers niet alleen ten grondslag gelegd dat de verdachte werd verdacht van overtreding van (onder meer) art. 13 Flora- en faunawet, maar tevens dat het een en ander in georganiseerd verband geschiedde.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 maart 2011.
Conclusie 21‑12‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 7 juli 2009 verzoeker wegens stropen in georganiseerd verband, preciezer gezegd: ‘1. Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan’, ‘2. Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan’ en ‘3. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer gelast van een geprepareerde reekop en de teruggave aan verzoeker gelast van een aantal in beslag genomen voorwerpen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's‑Hertogenbosch één middel van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de zaken 09/03943, 09/03944 en 09/03945 waarin ik heden eveneens concludeer.
3.
Het middel klaagt dat het hof het verweer van de verdediging dat de strafbare feiten geen feiten betreffen die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren zodat de bevelen tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden ten onrechte zijn afgegeven, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
4.
Het hof heeft ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
- ‘1.
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007, in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer haas/hazen en/of konijn(en), heeft gevangen en/of gedood, althans met het oog daarop opgespoord.
- 2.
hij in de periode van 30 november 2007 tot en met 6 december 2007, te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een haas of een konijn en producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten dode hazen onder zich heeft gehad.
- 3.
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007 te Helmond, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem, verdachte en [betrokkene 9] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- —
het opzettelijk doden, verwonden, vangen en/of bemachtigen, althans met het oog daarop opsporen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (artikel 9 van de Flora- en faunawet) en
- —
het opzettelijk onder zich hebben van dieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (artikel 13 van de Flora- en faunawet).’
5.
Door de verdediging is gesteld dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal en dat de door de officier van Justitie afgegeven bevelen tot het uitoefenen van bijzondere opsporingsbevoegdheden niet hadden behoren te worden afgegeven nu niet aannemelijk is dat de verdenking van overtreding van de onderhavige feiten naar hun aard of samenhang een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
6.
Het hof heeft naar aanleiding van dit verweer het volgende overwogen:
‘(…)
Het hof stelt vast dat uit het zogeheten ‘BOB-dossier’ blijkt dat in de strafzaak tegen verdachte door de officier van justitie op een aantal tijdstippen bevelen tot de inzet van dwangmiddelen, o.a. bevelen observatie en bevelen opnemen telecommunicatie, zijn afgegeven.
B3
Binnen de bewezen verklaarde periode dateert het eerste bevel in de strafzaak tegen verdachte van 12 november 2007 (bevel stelselmatige observatie). Het proces-verbaal aanvraag van dit bevel ex artikel 126g Sv d.d. 25 oktober 2007 bevat —onder meer— de navolgende informatie:
Feiten
Nadat de drie hoofdverdachten uit het onderzoek Bambi II, agressieve wildstroperij ([betrokkene 9] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 9]), [betrokkene 5] en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte)) waren veroordeeld en het vonnis onherroepelijk was geworden (het hof begrijpt uit het justitiële documentatieregister betreffende verdachte: het vonnis van de economische kamer van de Rechtbank 's‑Hertogenbosch d.d. 27 april 2005) kwam er vanaf 19 maart 2005 informatie binnen dat deze groep in georganiseerd verband weer actief was met wildstroperij in de politieregio Brabant-Zuid-Oost en Limburg-Noord. Zij maakten daarbij, zoals ook bij eerder onderzoek werd vastgesteld, met name gebruik van personenauto's van het merk Volkswagen, type Golf, lange honden en mogelijk vuurwapens.
Inmiddels is het bekend geworden dat een groep stropers, bestaande uit verschillende personen, in wisselende samenstelling tijdens nachtelijke uren met lange honden het veld in gaat. De navolgende personen maken iedere keer deel uit van deze groep:
- 1.
[Betrokkene 9], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats], [a-straat 1].
- 2.
[Verdachte] (het hof begrijpt: verdachte), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats], [c-straat 1].
Uit voorgaande onderzoeken en observatie is gebleken dat de groep zich voor vertrek hoofdzakelijk verzamel[t] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] en wel in de garage gelegen bij deze woning.
(…)
Op 23 mei 2006 omstreeks 00.07 uur werd gezien dat een auto aan komt op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Uit de auto zag men een man en een lange hond komen.
(…)
Op 3 juni 2006 omstreeks 21.50 uur zag een verbalisant van politie verdachte [verdachte] in zijn personenauto rijden met daarin een lange hond. De auto werd gesignaleerd in het buitengebied.
(…)
Op 20 juni 2006 te 00.005 uur werd door de politie gezien dat het voertuig, in gebruik bij verdachte [verdachte], zijnde een Volkswagen Golf kenteken [KK-00-LL], stopte bij de woning van verdachte [betrokkene 9] en dat drie personen uit dit voertuig stapten. Deze mannen gingen het gebouw binnen, dat stond bij de woning van verdachte [betrokkene 9] en was voorzien van een garagedeur. Te 00.16 uur werd gezien dat een van de mannen, uit het gebouw, naar de hondenren liep en gehoord werd dat gerammeld werd met het metalen hekwerk. Te 00.19 uur reed een Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [MM-00-NN] weg uit vermeld gebouwtje. In de auto waren vier mannen gezeten, (blijkens navraag is gebleken dat het kenteken [MM-00-NN] is afgegeven voor een groene Ford Fiësta).
Te 02.30 uur kwam dit voertuig weer terug op het woonwagenkamp en reed eerder genoemd gebouw bij de woning [a-straat 1] binnen, nadat de garagedeur geopend werd. Deze deur werd meteen gesloten.
Te 02.40 uur kwamen drie mannen uit het gebouw. Deze stapten in het voertuig in gebruik bij verdachte [verdachte] en reden weg. Vervolgens werd gezien dat een vierde man uit het gebouw kwam en buiten een sigaret rookte, waarna hij de woning [a-straat 1] binnen ging. Te 02.53 uur werd gezien dat het voertuig, in gebruik bij [verdachte], stopte op het pleintje achter zijn woning.
(…)
In de nacht van 21 op 22 november 2006 werd gezien dat een personenauto stopte voor de woning van [betrokkene 9], gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Uit de personenauto stapte een manspersoon en werd[en] 2 honden uit de personenauto gelaten. De honden werden herkend als zogenaamde lange honden. Gezien werd dat de honden en de man de garage bij de woning in liepen.
(…)
In de nacht van 7 op 8 december 2006 werd gezien dat een personenauto stopte voor de woning van [betrokkene 9], gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Gezien werd dat uit deze personenauto drie manspersonen stapten en de eerder genoemde garage in liepen. Gezien werd dat een personenauto met gedoofde lichten achteruit de garage uit kwam gereden. Gezien werd dat twee personenauto's wegreden. Bij terugkomst van beide voertuigen werd gezien dat een personenauto meteen de eerdergenoemde garage in reed en dat even later een persoon de garage uit liep met een haas in zijn hand. Gezien werd dat deze haas in een personenauto werd gelegd.
(…)
Op 1 oktober 2007 is een proces-verbaal, nummer 27-055781, van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Brabant-Zuid-Oost ontvangen bij het Regionale milieuteam. Uit dit proces-verbaal is gebleken dat [betrokkene 9], geboren [geboortedatum]-1960, [betrokkene 10], geboren [geboortedatum]-1958 en [verdachte], geboren [geboortedatum]-1959 (het hof begrijpt: verdachte) vaak samen op pad gaan om te stropen. Tevens is vermeld dat ze voor het stropen vaak gebruik maken van een snelle of omgekatte auto en middels telefoon afspreken om elkaar ergens te treffen. Tevens staat vermeld dat veelal gebruik gemaakt wordt van lange honden en van een geweer en dat gejaagd wordt op konijnen, hazen en reeën. Het wild wordt gebruikt voor eigen consumptie, om weg te geven of voor verkoop. Ze gaan wekelijks op pad waarbij weersomstandigheden een rol spelen.
Gelet op de waargenomen (vaak nachtelijke[)] gedragingen van de verdachten, waaruit blijkt dat men al dan niet vergezeld van andere personen en lange honden steeds vanuit (een garage op) het adres van een van de verdachte[n] vertrekt en mede gelet op het feit dat het jachtseizoen weer is aangebroken en traditioneel in het huidige jaargetij weer meer pleegt te worden gejaagd, bestaat de verdenking dat thans nog steeds door verdachten wild wordt gestroopt.
B4
Vorenstaande feiten en omstandigheden geven naar het oordeel van het hof voldoende grond voor de verdenking dat verdachte zich schuldig zou maken aan overtreding van (onder meer artikel 13 van) de Flora- en faunawet. Verdachte was blijkens een uittreksel uit het justitiële documentatieregister al eerder ter zake van dergelijke feiten veroordeeld en thans waren er wederom voldoende aanwijzingen aanwezig dat hij zich frequent in de nachtelijke uren, in georganiseerd verband, onder andere met [betrokkene 9] die eveneens eerder is veroordeeld ter zake [van] stroperij, zou bezighouden met het stropen van hazen, konijnen etc. door middel van lange honden en snelle auto's. Tegen deze achtergrond is verdachte terecht aangemerkt als verdachte van overtreding van —ondermeer — artikel 13 van de Flora- en faunawet, een feit dat —mits opzettelijk begaan— een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv oplevert.
B5
Ingevolge artikel 126g, tweede lid, en artikel 126m, eerste en vijfde lid, Sv is in dit verband ook relevant of dit misdrijf, als omschreven in artikel 67, eerste lid, gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. In de parlementaire geschiedenis wordt ter zake van het begrip ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’, de navolgende toelichting gegeven:
‘Het vereiste dat misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, is ook onderdeel van de voorwaarden voor de infiltratie, de telefoontap en het opnemen van communicatie, in het kader van de traditionele opsporing, geregeld in titel IVa. De woorden ‘aard van het misdrijf’ duiden niet slechts op de delictsomschrijving in de wet, maar tevens op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wordt beraamd. De concrete feiten en omstandigheden dienen meegewogen te worden bij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het kan gaan om misdrijven als moord, handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel maar ook ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een BTW-carrousel. Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving’
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 403, nr. 3, p. 24–25).
B6
Op grond van eerdergenoemde feiten en omstandigheden levert, naar het oordeel van het hof, de verdenking dat verdachte zich wederom in georganiseerd verband schuldig zou maken aan overtreding van (onder meer) artikel 13 van de Flora- en faunawet, een ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’, als bedoeld in de artikelen 126g en 126m Sv op. In zoverre faalt het verweer van de verdediging.
B7a
(Volgt de verwerping door het hof van de toepasselijkheid van een door de verdediging opgevoerd precedent van hetzelfde hof, LJN BI8561, NJ.)
B8
Het hof overweegt tegen de achtergrond van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voorts dat het belang van het in stand houden van beschermde diersoorten alsmede het voorkomen respectievelijk beëindigen van dierenleed dat door deze wijze van stroperij (waaronder de mogelijkheid van verscheurd wild door de jacht met lange honden) kan worden veroorzaakt, de inzet van dwangmiddelen zoals stelselmatige observatie, het opnemen van telecommunicatie en het vorderen van verstrekken van verkeersgegevens van telecommunicatie rechtvaardigt.
B9
Voor alle overige bevelen, afgegeven in een later stadium van het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, geldt dat het hof heeft geconstateerd dat aan ieder van die afgegeven bevelen een proces-verbaal ten grondslag ligt. Die processen-verbaal bevatten telkens (aanvullende) informatie ten opzichte van bovengenoemd proces-verbaal en bouwen hier op voort. Ook voor het afgeven van die bevelen, hetgeen heeft geleid tot de inzet van dwangmiddelen tegen verdachte, was op grond van de daarin beschikbare informatie, in samenhang met de eerdere informatie die uit het onderzoek was voortgevloeid, voldoende grond voor de verdenking tegen verdachte ex artikel 13 van de Flora- en faunawet.
B10
Reeds omdat een aantal bevelen in de strafzaak tegen verdachte [is] afgegeven vóór de bewezen verklaarde periode, behoeft het verweer van de verdediging, dat het daaruit voortvloeiend bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten van het bewijs, geen nadere bespreking.
B11
Op grond van het voorgaande is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte geen sprake. Ook anderszins is niet gebleken van vormverzuimen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verweer in al zijn onderdelen wordt verworpen.’
7.
In de onderhavige zaak gaat het om de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden van de stelselmatige observatie op een besloten plaats als bedoeld in artikel 126g, tweede lid, Sv respectievelijk het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 126m, eerste en vijfde lid, Sv. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het wettelijk systeem van toedeling van de hier bedoelde bevoegdheden van (wat ik kortheidshalve noem:) het observatiebevel en het telecommunicatiebevel inhoudt dat die bevoegdheid aan de officier van Justitie is verleend. Ten aanzien van het telecommunicatiebevel dient de rechter-commissaris tevoren een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Het staat aldus in eerste instantie ter beoordeling van de officier van Justitie of voldaan wordt aan de in deze artikelen gestelde vereisten. Ten aanzien van het telecommunicatiebevel dient de rechter-commissaris vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. Daarbij geldt dat als de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft moeten verstrekken bij deze vraag naar de rechtmatigheid de redelijkheid van zijn oordeel omtrent het verlenen van die machtiging ter toetse komt.1.
8.
Het hof heeft bij de beoordeling van het verweer omtrent de rechtmatigheid van de toegepaste bijzondere opsporingsbevoegdheden de juiste maatstaf aangelegd: blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen is het hof van oordeel dat gelet op de feiten en omstandigheden zoals vervat in het proces-verbaal van aanvraag d.d. 25 oktober 2007 er een verdenking ter zake van een misdrijf als bedoeld in art 126g Sv bestond — overtreding van art. 13 Flora- en faunawet -ten tijde van de aanvraag voor en bevel tot inzet van de stelselmatige observatie en dat ten aanzien van de overige bevelen — waaronder die op de voet van art. 126m Sv — daar telkens processen-verbaal aan ten grondslag liggen die voortbouwen op het eerdergenoemde proces-verbaal. De verdenking dat verzoeker zich in georganiseerd verband schuldig zou maken aan overtreding van onder meer artikel 13 van de Flora- en faunawet levert volgens het hof op grond van de in het proces-verbaal neergelegde feiten en omstandigheden — onder meer dat verzoeker eerder ter zake van wildstroperij eerder is veroordeeld en dat er opnieuw voldoende aanwijzingen bestonden dat verzoeker zich in de nachtelijke uren in georganiseerd verband met dergelijke zaken zou bezighouden (onder meer een proces-verbaal van de CIE en verschillende vastgelegde waarnemingen waaruit afgeleid kan worden dat verzoeker onder andere met medeverdachte [betrokkene 9] die eveneens antecedenten heeft voor dergelijke feiten in de nachtelijke uren op pad ging met lange honden) — een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.
9.
Aan het citaat uit de Memorie van toelichting bij de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 1999, 245), zoals het hof dit in zijn arrest heeft weergegeven (zie boven, 6 onder B5), kan nog het volgende stuk worden toegevoegd:
‘Ook minder ernstige misdrijven kunnen een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde, doordat zij in combinatie met andere misdrijven worden gepleegd, bijvoorbeeld valsheid in geschrifte in combinatie met omkoping van ambtenaren met het oog op verkrijging van vergunningen voor bedrijven, of kleine fraudes waarvan, gelet op de aard, kan worden vermoed dat deze deel uitmaken van een omvangrijke en ernstige vorm van fraude. Het dient te gaan om samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven (…) dan wel om samenhang met andere misdrijven die in het georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd (…).’
10.
Naast de door de wetgever opgesomde voorbeelden van delicten geldt dat ook de omvang van een misdrijf en gevolgen voor de samenleving een ernstige inbreuk op de rechtsorde kunnen opleveren.2. Gelet op de Memorie van toelichting bij deze wet kunnen ook omvangrijke milieudelicten een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Wildstroperij kan — afhankelijk van de omvang ervan — evenals het geval is bij (andere) milieudelicten, de ecologische leefomgeving aantasten of bedreigen. De Flora- en faunawet regelt de bescherming en instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten, ingegeven door overwegingen van natuurbescherming. Daarbij staat instandhouding van de soort voorop door, weliswaar met het oogmerk van instandhouding van de soort, aanslagen op dieren, zoals het vangen of doden, te voorkomen. Handelingen, zoals het jagen of het verhandelen van dieren, zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de instandhouding en de ontwikkeling van de soort niet wordt aangetast. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van zodanige handelingen spelen in dat verband bijvoorbeeld de opbouw in leeftijdsklassen, de geslachtsverhouding bij dieren en de verspreiding van de populaties een rol. De handeling zal de duurzaamheid van de populatie of het ecosysteem waarvan het planten- of diersoort deel uitmaakt, niet mogen aantasten. Dit is tevens het uitgangspunt voor het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen.3. Wildstroperij kan aldus — zeker wanneer het gaat om stroperij op grote schaal — milieuschade opleveren doordat de wildstand en daarmee het ecosysteem waar het wild deel van uitmaakt wordt verstoord en kan in zoverre, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, evenals andere milieudelicten een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Of de wetgever op dit milieuonderdeel standvastig zal blijven is iets waar momenteel alleen nog maar over kan worden gespeculeerd.
11.
Op overtreding van artikel 13 Flora- en faunawet staat, mits opzettelijk begaan, maximaal zes jaar gevangenisstraf hetgeen een in artikel 67, eerste lid, Sv bedoeld misdrijf oplevert. Daarnaast is ten laste van verzoeker deelname aan een criminele organisatie bewezen verklaard, hetgeen eveneens een straf van maximaal zes jaar oplevert en zodoende eveneens als misdrijf onder artikel 67, eerste lid valt, alsmede overtreding van artikel 9 Flora- en faunawet (maximaal twee jaar gevangenisstraf). Kennelijk heeft het hof aldus de samenhang met deze andere door verzoeker begane misdrijven in het oordeel dat sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde betrokken.
12.
Daarbij heeft het hof kennelijk ook de feiten en omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan in dat oordeel betrokken. Uit het door het hof weergegeven proces-verbaal van aanvraag van het bevel ex artikel 126g Sv, alsmede uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verzoeker en zijn mededaders in georganiseerd verband illegaal, met behulp van geprepareerde auto's (met een zodanige houder voor kentekenplaten dat deze snel en zonder gereedschap kunnen worden verwisseld; aparte schakelaars voor de achterlichten en voor de remlichten, zie de bewijsmiddelen 35–38), lichtbakken en lange honden (hazewindhonden), systematisch op konijnen, hazen en reeën hebben gejaagd. Verzoeker en zijn mededaders reden naar velden, alwaar zij met een lamp over de velden schenen totdat wild in het licht kwam, waarna een of meer honden werden losgelaten om het wild te vangen. De jacht op wild door middel van lange honden kenmerkt zich door de wrede wijze waarop het er aan toe gaat: de dieren die door de honden worden gevangen worden soms letterlijk aan stukken gescheurd. Daarbij komt de regelmaat waarmee dergelijke strooppartijen gedurende langere tijd plaatsvonden.
13.
Gelet op het voorgaande, al dan niet in onderlinge samenhang bezien, getuigt de invulling van het hof van het begrip ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’ in de zin van de artikelen 126g, tweede lid, en 126m Sv niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het oordeel dat de toepassing van de bevoegdheden rechtmatig is geweest ook niet onbegrijpelijk. Aldus was het hof niet gehouden de verwerping van het verweer nader te motiveren.
14.
Het middel faalt.
15.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑12‑2010
Vgl. HR 24 maart 2009, LJN BG4831; HR 30 juni 2009, LJN BI2153; HR 30 maart 2010, LJN BL2828, NJ 2010, 201.
MvT, Tweede Kamer 1992–1993, 23147, nr. 3, p. 11–12 en 21–24.