Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/9.2.2.2
9.2.2.2 Meerpartijenovereenkomsten; algemeen
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS504729:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
PG Boek 6, blz. 838 en DRION, blz. 2-3.
Ontleend aan DRION, blz. 3; anders PG Boek 6, blz. 837 en Vermogensrecht (DE Loos-WuRER), art. 3:41, aant. 6 in fine waarin een overeenkomst tussen twee 'partijen' waarbij één partij (aan één of beide zijden) wordt gevormd door meer dan één persoon niet als meerpartijenovereenkomst wordt aangemerkt.
Zie MASSURAS, blz. 57 (met vermelding van literatuur).
Zie ook DRION, blz. 5-6 met tal van kanttekeningen inzake het schema van aanbod en aanvaarding.
Aldus ook DRION, blz. 6-7.
DRION, blz. 5-6.
Overigens betekent dit nog niet dat, ervan uitgaande dat de overeenkomst eenmaal is totstandgekomen, de overeenkomst tussen alle partijen 'wegvalt' als één van de partijen komt weg te vallen (bijvoorbeeld bij een geslaagd beroep op vernietiging wegens dwaling jegens de laatstgenoemde partij) (zie DRION, blz. 9 en blz. 11 (noot 20) en C.J.H. BRUNNER in zijn noot bij HR 7 december 1984 (Turk/Van den Berg), NJ 1985, 771); in dit opzicht zal men (mede) rekening kunnen houden met hetgeen de billijkheid eist (PG Boek 6, blz. 838); voorts wordt aangenomen dat op grond van art. 3:41 BW kan worden bepaald of de overeenkomst tussen de resterende partijen in stand blijft (ASSER-HARTKAMP & SIEBURGH 6-111, no. 537 en Vermogensrecht (DE Loos-WuKER), art. 3:41, aant. 6 in fine).
Ontleend aan MOHR, blz. 11 e.v. met betrekking tot de maatschapsovereenkomst die als een meerpartijenovereenkomst heeft te gelden (zie art. 7A:1655 BW; vgl. ook art. 7.13.1.1 NBW).
DRION, blz. 5-6, meent dat dit uitzondering lijdt voor de partij die bij een overeenkomst waarbij aan één van beide of beide zijden meer dan één partij staat, de schijn heeft gewekt namens de anderen aan zijn zijde op te treden; als onbevoegde vertegenwoordiger kan hij zich niet aan de overeenkomst onttrekken met een beroep op het feit dat de anderen, namens wie hij de schijn heeft gewekt te hebben gehandeld, zich niet hebben willen verbinden.
Veelal hebben wij van doen met een tweetal partijen bij een overeenkomst, doch het is heel wel mogelijk dat het aantal groter is dan twee.1 Wij hebben alsdan van doen met een zogenaamde "meerpartijenovereenkomst".
Bekende voorbeelden van een meerpartijenovereenkomst vormen de driepartijenruil en de samenwerkingsovereenkomst (als bijvoorbeeld de maatschap) (zie art. 7A:1655 BW).2 Ook de combinatie van een overeenkomst met een garantieverbintenis of borgtocht van een derde en de overeenkomst waarbij aan één van beide of beide zijden twee of meer partijen staan wordt wel als meerpartijenovereenkomst aangemerkt.3 Ter adstructie wijs ik op de (meerpartijen)overeenkomst (i.c. een driepartijenovereenkomst) waarbij A en B de afbetaling van een schuld van B aan A overeenkomen, voorts C zich, ter voldoening van een deel van die schuld, jegens A verbindt tot betaling van een bepaald bedrag of zekerheidstelling voor die betaling en A zich verbindt tot opheffmg van het beslag dat A op een zaak van B heeft gelegd.4
Ook de overeenkomst tot arbitrage kan een meerpartijenovereenkomst vormen. Bij arbitrage duidt men in dit opzicht ook wel op "multi party arbitration" (zie ook 9.2.2.5 omtrent het meerpartijengeding, dat eveneens met deze term wordt aangeduid).5
In het algemeen zal het aantal partijen dat betrokken is bij de overeenkomst tot arbitrage gelijk zijn aan het aantal partijen dat betrokken is bij de rechtsverhouding waarop de overeenkomst tot arbitrage betrekking heeft. Noodzakelijk is dit evenwel niet. Zo is het mogelijk dat bij een bepaalde overeenkomst een aantal partijen betrokken is, doch dat een geringer aantal partijen betrokken is bij de arbitrageovereenkomst die op de overeenkomst betrekking heeft (al is het bijvoorbeeld alleen al omdat dit geringer aantal nadien een compromis heeft gesloten) (zie 9.2.2.3 en 9.2.2.4).
Volgens Nederlands materieel recht zijn ingevolge art. 6:213 lid 2 BW de bepalingen inzake overeenkomsten in het algemeen (waarbij het gaat om twee partijen) op overeenkomsten tussen meer dan twee partijen niet toepasselijk voorzover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet.
Naast het bepaalde in art. 6:213 lid 2 BW kent de wet in art. 6:279 lid 1 BW een specifieke bepaling voor overeenkomsten waaruit voor meer dan twee partijen verbintenissen voortvloeien. Ingevolge art. 6:279 lid 1 BW vinden de bepalingen betreffende wederkerige overeenkomsten op meerpartijenovereenkomsten overeenkomstige toepassing voorzover de aard van de overeenkomst zich daartegen niet verzet (zie voor de arbitrageovereenkomst ook 5.2.1 in fine). Voorts kent art. 6:279 leden 2 en 3 BW speciale regels voor de ontbinding van meerpartijenovereenkomsten wegens een tekortkoming in de nakoming. Het bepaalde in art. 6:279 leden 2 en 3 BW speelt voor de arbitrageovereenkomst mijns inziens geen belangrijke rol omdat de ontbinding van een arbitrageovereenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming in de praktijk niet of nauwelijks aan de orde is (zie daartoe 5.2.2). Art. 6:279 BW zal in arbitrage met name belang toekomen als de overeenkomst waarvan de arbitrageovereenkomst deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft een meerpartijenovereenkomst vormt (bijvoorbeeld als in arbitrage de ontbinding van zo'n overeenkomst wordt gevorderd).
De regels inzake de totstandkoming van overeenkomsten (art. 6:217-230 BW) zullen ingevolge art. 6:213 lid 2 BW grotendeels ook op meerpartijenovereenkomsten van toepassing zijn, al zal het systeem van aanbod en aanvaarding zich bij meerpartijenovereenkomsten niet "in zijn eenvoud" laten toepassen als bij tweepartijenovereenkomsten.6 Voor de uitleg van overeenkomsten geldt mutatis mutandis hetzelfde, al is het mogelijk dat de uitleg van de overeenkomst niet in alle gevallen tussen alle betrokken partijen eensluidend is (zie ook 4.2.2 sub e).7 Ook de regeling inzake algemene voorwaarden (art. 6:231-247 BW) zal ingevolge art. 6:213 lid 2 BW grotendeels op de meerpartijenovereenkomst van toepassing zijn.8
Voor de totstandkoming van een meerpartijenovereenkomst heeft in beginsel wel als specifieke voorwaarde te gelden dat allen die als partij de meerpartijenovereenkomst zouden aangaan zich daadwerkelijk hebben verbonden. Zolang niet ook alle anderen die zich mede zouden verbinden, zich daadwerkelijk hebben verbonden, raakt een partij die wel al een verklaring heeft afgelegd dat zij zich heeft willen binden, evenmin aan de meerpartijenovereenkomst gebonden. Het gaat hierbij als uitgangspunt om de bedoeling van partijen.
’(...). Voor kontrakten die zijn opgemaakt om door meer dan twee pp. te worden ondertekend, kan niet als algemene regel worden aanvaard, dat ieder die daarin als partij wordt genoemd zich, door het kontrakt zonder het maken van een voorbehoud te ondertekenen, aan de daarin geformuleerde verbintenissen gebonden moet achten tegenover degenen die het mede hebben ondertekend, ongeacht of alle daarin als "ondergetekenden" aangeduide personen bereid zijn het mede te tekenen. Een dergelijke gebondenheid mag — daargelaten dienaangaande t.a.v. bepaalde kontrakten bestaande gebruiken — in het algemeen slechts worden aangenomen, als voor het aanvaarden van de verbintenissen die het kontrakt aan een ondertekenende partij oplegt, de medegebondenheid van de persoon of personen die daarna blijken te weigeren om mede te tekenen, voor die partij praktisch van geen betekenis is.(…).”9
Indien een (al dan niet op schrift gestelde)10 overeenkomst "voorziet in" meer dan twee partijen, dan volgt daaruit een aanwijzing dat de bedoeling bestond om slechts met meer dan twee partijen een overeenkomst te sluiten.11 De relatie wordt slechts aangegaan intuitu personae (ofwel met het oog op alle personen van de medecontractanten).12 Zulks lijdt, zoals wij zojuist zagen, uitzondering als bestaande gebruiken anders meebrengen of als het voor een partij die heeft toegestemd praktisch van geen betekenis is dat ook de anderen zich verbinden.13 Laatstgenoemde uitzondering betreft een objectief criterium. Het is overigens niet uitgesloten dat het voor een partij subjectief al dan niet van belang is dat anderen zijn gebonden. Dit subjectief element ziet op de vraag of de binding van alle anderen aan de overeenkomst een voorbehoud vormt voor de desbetreffende partij om zich aan de overeenkomst te binden.14 Zulks moet — gelet op het zojuist genoemde uitgangspunt dat het de bedoeling is zich slechts met alle anderen te binden — komen vast te staan. In de praktijk betekent dit dat in beginsel geen overeenkomst totstandkomt als blijkt dat één van de partijen zich uiteindelijk toch niet heeft willen verbinden.15
Het is mogelijk dat op een gegeven moment blijkt dat toch niet alle betrokkenen zich hebben willen binden, dit omdat voor de totstandkoming van een meerpartijenovereenkomst niet in alle gevallen wordt verlangd dat de betrokkenen zich rechtstreeks tot elkaar richten. Het is ook mogelijk dat zij elk afzonderlijk hun wil tot participatie kenbaar maken:
’(...);
dat hiervan uitgaande het Hof, (...), had moeten oordelen dat door het toetreden van de participanten tot het fonds, door storting der gelden daarin tegen uitgifte van participaties en aanvaarding van de voorwaarden, (...), door iedere participant afzonderlijk, tussen hen een overeenkomst tot stand kwam, waarbij twee of meer personen zich verbonden om iets in gemeenschap te brengen met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te delen, en dus een maatschap als waarop art. 1655 BW het oog heeft;
dat toch voor het tot stand komen van zodanige overeenkomst niet vereist is dat de participaties zich rechtstreeks tot elkander richten, doch voldoende is dat zij afzonderlijk hun wil tot deelneming in het gezamenlijk kapitaal onder de even vermelde voorwaarden kenbaar maken door het nemen van een participatie op de wijze als voor ieder fonds in de desbetreffende notariële akte is voorzien;
(...). “16
Vorenstaande overwegingen kunnen ook de arbitrageovereenkomst betreffen. Daarop zal ik thans ingaan. Eerst komt, als gezegd, de afzonderlijk gesloten arbitrageovereenkomst aan de orde en vervolgens komt de arbitrageovereenkomst die deel uitmaakt van een hoofdovereenkomst aan bod (zie 9.2.2.3-4). Indien een arbitrageovereenkomst met meer dan twee partijen totstandkomt, zal dit mogelijk leiden tot een arbitraal geding waarin het aantal procespartijen groter is dan twee. De problematiek van het "meerpartijengeding" valt evenwel buiten het bestek van dit boek en zal daarom slechts kort worden aangestipt (zie 9.2.2.5).