Rb. Noord-Holland, 18-11-2021, nr. HAA 20/1649
ECLI:NL:RBNHO:2021:10620, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
18-11-2021
- Zaaknummer
HAA 20/1649
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2021:10620, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 18‑11‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2023:731, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2022/415 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Uitspraak 18‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft onvoldoende inzicht gegeven in de bij rechtbank bestaande vragen over de begroting. Verweerder heeft daarmee niet inzichtelijk gemaakt of de gegevens in de door hem gemaakte aansluitingsberekening zijn terug te voeren op de begroting. Het vorenstaande leidt dan ook tot het oordeel dat de beide verordeningen onverbindend zijn en de aanslagen vernietigd dienen te worden.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1649
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 28 februari 2019 – voor zover hier van belang –aanslagen in de rioolheffing en in de afvalstoffenheffing voor het kalenderjaar 2019 aan eiser opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021 te Haarlem. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van [naam 1] (HAA 20/632). Al hetgeen in de zaak van [naam 1] is aangevoerd, is ook aangevoerd in de zaak van eiser.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen om zodoende verweerder nadere vragen te kunnen stellen. Verweerder heeft bij brief van 29 juni 2021 gereageerd op de vragen van de rechtbank. Eiser heeft op 13 juli 2021 een reactie gegeven op de brief van verweerder. De rechtbank heeft partijen vervolgens meegedeeld dat een nadere zitting achterwege wordt gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij op een zitting wil worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn niet verzocht om een nadere zitting waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar/gebruiker van de onroerende zaak [onroerende zaak] (hierna: onroerende zaak).
2. Verweerder heeft aan eiser als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak de onderhavige aanslagen in de rioolheffing ten bedrage van € 282,75 respectievelijk € 143,08 opgelegd. Daarnaast heeft verweerder aan eiser de onderhavige aanslagen in de afvalstoffenheffing ten bedrage van in totaal € 737,20 opgelegd. Deze aanslagen heeft verweerder, tezamen met de waardering onroerende zaak-beschikking (WOZ-beschikking) en de aanslag in de onroerendezaakbelasting vermeld op één biljet.
3. De aanslagen rioolheffing zijn gebaseerd op de ‘Verordening Rioolheffing Bloemendaal 2019’, vastgesteld door de raad van de gemeente Bloemendaal op
13 december 2018 (hierna: Verordening rioolheffing). De aanslagen afvalstoffenheffing zijn gebaseerd op de ‘Verordening Afvalstoffenheffing Bloemendaal 2019’, vastgesteld door de raad van de gemeente Bloemendaal op13 december 2018 (hierna: Verordening afvalstoffenheffing).
4. Eiser heeft tegen de aan hem opgelegde aanslagen rioolheffing bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan is eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek. Eiser heeft bij brief van 8 juni 2019 verzocht om, voorafgaand aan het hoorgesprek een concept van de uitspraak op het bezwaarschrift aan hem toe te zenden.
5. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 11 juli 2019 de conceptuitspraak op bezwaar aan eiser gestuurd. Hierop heeft eiser bij brief van 14 juli 2019 gereageerd en verzocht om ‘de paragraaf lokale heffingen’ over te leggen.
6. Met dagtekening 22 juli 2019 heeft verweerder de link naar ‘de paragraaf lokale heffingen’ aan eiser gestuurd. Eiser heeft hier bij brief van 27 juli 2019 op gereageerd en gesteld dat het erop lijkt dat de opbrengstlimiet voor zowel de rioolheffing als de afvalstoffenheffing ruimschoots overschreden is en verzoekt om een specificatie toe te zenden van de begrote baten en lasten van zowel de riool- als afvalstoffenheffing, alsmede het verschil tussen ‘de paragraaf lokale heffingen 2019’ en de ‘begroting 2019’ uit te leggen.
7. Verweerder heeft bij brief van1 november 2019 hierop gereageerd. In de brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Riolering:
lasten taakveld 7.2 riolering € 2.909.177
baten taakveld 7.2 riolering € 3.573.268
saldo taakveld 7.2 riolering € 664.091
specificatie:
-taakveld 2.1 verkeer en vervoer € 144.725
-taakveld 6.3 inkomensregelingen € 30.000
-taakveld 0.4 overhead € 221.022
-btw € 416.300
Subtotaal € 812.047
af: taakveld 0.10 mutatie reserves € 147.956
Totaal € 664.091
Afval:
lasten taakveld 7.3 afval € 2.963.437
baten taakveld 7.3 afval € 3.796.138
saldo taakveld 7.3 afval € 832.701
specificatie:
-taakveld 2.1 verkeer en vervoer € 144.725
-taakveld 6.3 inkomensregelingen € 50.000
-taakveld 0.4 overhead € 109.101
-btw € 528.875
Totaal € 832.701”
8. Eiser heeft hierop bij brief van 4 november 2019 gereageerd en verzocht om een hoorzitting. Op 11 december 2019 heeft een hoorgesprek tussen eiser en verweerder plaatsgevonden. Van het hoorgesprek is een verslag gemaakt.
9. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 17 februari 2020 heeft verweerder de aanslagen gehandhaafd.
10. Ter zitting heeft verweerder een pleitnota overgelegd, waarin het volgende, voor zover van belang zijnde, is vermeld:
“Voor wat betreft de rioolheffing is in de presentatie aldus sprake van de volgende verschillen:
Lasten taakveld 7.2 riolering uit overzicht bezwaarfase € 2.909.177
Lasten taakveld 7.2 riolering uit overzicht begroting € 2.300.564
Verschil € 608.613
Dit verschil van € 608.613 betreft de doorberekening van de inkomsten van de kostenplaats GBKZ aan het taakveld riolering. Dit bedrag is als negatieve uitgaaf verrekend en dus netto weergegeven op het overzicht in de paragraaf lokale heffingen. In het overzicht dat overgelegd is in de bezwaarfase zijn deze kosten niet als negatieve uitgaven opgenomen, maar als kosten (waarbij deze eveneens als inkomsten zijn opgenomen aan de batenzijde). Daardoor zijn in de presentatie verschillen ontstaan.
Ten aanzien van de baten geldt het volgende:
Baten taakveld 7.2 riolering uit overzicht bezwaarfase € 3.573.268
Baten taakveld 7.2 riolering uit overzicht begroting € 14.023
Verschil € 3.559.245
Dit betreft:
a. De verrekende bijdrage van de deelnemende gemeenten € 608.613
b. De opbrengst van de heffingen € 2.813.600
c. De mutatie uit de voorziening t.b.v. de 100% norm € 137.032
€ 3.559.245
[…]
Ten aanzien van de afvalstoffenheffing geldt het volgende:
Lasten taakveld 7.3 afval uit overzicht bezwaarfase € 2.963.437
Lasten taakveld 7.3 afval uit overzicht begroting € 2.596.712
Verschil € 366.725
Dit verschil van € 366.725 betreft de verrekende inkomsten van de kostenplaatsen GBKZ en de Milieustraat aan het taakveld afval. Dit bedrag is als negatieve uitgaaf verrekend en dus eveneens netto weergegeven op het overzicht in de paragraaf lokale heffingen.
Baten taakveld 7.3 afval uit overzicht verweerschrift € 3.796.138
Baten taakveld 7.3 afval uit overzicht par. lok. heffingen begroting € 351.217
Verschil € 3.444.921
Dit betreft:
De verrekende inkomsten van de kostenplaatsen GBKZ en de Milieustraat € 366.725
De opbrengst van de afvalstoffenheffing € 3.078.196
€ 3.444.921
[…]”
11. Naar aanleiding van de overgelegde cijfers ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak, heeft de rechtbank verweerder gevraagd om een nadere uitleg van ‘de verrekende bijdrage van de deelnemende gemeenten’, de post ‘mutatie uit de voorziening ten behoeve van de 100% norm’ en ‘de verrekende inkomsten van de kostenplaatsen GBKZ en de Milieustraat’. Verweerder heeft hier bij brief van 29 juni 2021 op gereageerd met als bijlagen een cijfermatige (nadere) onderbouwing ter zake van de rioolheffing alsmede een cijfermatige (nadere) onderbouwing ter zake van de afvalstoffenheffing.
12. Eiser heeft op de overgelegde cijfers en nadere toelichting schriftelijk gereageerd.
Geschil13. In geschil is of sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet als gevolg waarvan de Verordening rioolheffing 2019 en de Verordening afvalstoffenheffing 2019 geheel of gedeeltelijk onverbindend moeten worden verklaard.
14. Eiser heeft – zakelijk weergegeven - gesteld dat de Verordening rioolheffing 2019 en de Verordening afvalstoffenheffing 2019 onverbindend verklaard moeten worden, omdat sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet. In de begroting voor de rioolheffing zijn de begrote baten 23% hoger dan de begrote lasten. Voor de begroting voor de afvalstoffenheffing zijn de begrote baten 28% hoger dan de begrote lasten. Verder sluiten de cijfers die getoond worden in ‘de paragraaf lokale heffingen 2019’ niet aan bij de cijfers in de ‘begroting 2019’. Ook is ‘de paragraaf lokale heffingen 2019’ niet voorzien van een toelichting. Het is dan ook onnavolgbaar.
15. Verweerder heeft – eveneens zakelijk weergegeven – gesteld dat geen sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet en derhalve de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd. Voorts heeft verweerder voldoende inzicht verschaft in de ramingen. Dat inzicht kan immers worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen (Hoge Raad van 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR0676). Verweerder stelt dan ook dat de eerder verstrekte gegevens wel degelijk zijn terug te voeren op de begroting en dat louter sprake is van een verschillende wijze van presentatie.
16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
17. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen.
18. Ingevolge het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer dient de afvalstoffenheffing ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Dit brengt mee dat de opbrengst van de afvalstoffenheffing maximaal kostendekkend mag zijn en niet mag worden aangewend voor andere doeleinden dan die ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. De tarieven moeten zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten de geraamde lasten ter zake niet overschrijden. Daarbij worden dezelfde uitgangspunten voor de verdeling van de stelplicht en de bewijslast gehanteerd als die welke gelden voor de toetsing aan de in artikel 229b van de Gemeentewet voorgeschreven opbrengstlimiet.
19. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de geraamde opbrengst van de rioolheffing, respectievelijk de afvalstoffenheffing niet hoger mag zijn dan de geraamde kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de activiteiten die in artikel 228a van de Gemeentewet, respectievelijk artikel 15.33 van de Wet milieubeheer zijn genoemd (de opbrengstlimiet).
20. Bij de beoordeling van het geschil zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van
24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, nr. 13/00469, ECLI:NL:HR:2014:938.
21. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan eiser enkele tabellen (dan wel vindplaatsen van de tabellen) en nadere specificaties van de met betrekking tot de afvalstoffenheffing en rioolheffing geraamde lasten en baten uit de gemeentelijke begroting verstrekt. In de pleitnota van verweerder heeft verweerder vervolgens ten aanzien van diverse posten, nadere informatie verschaft. Naar aanleiding van de in de pleitnota opgenomen specificaties heeft de rechtbank, na heropening van het onderzoek, om een verduidelijking van verweerder gevraagd. Verweerder heeft daarop gereageerd met, onder andere, de onder punt 11 genoemde cijfermatige onderbouwingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verstrekken van die informatie onvoldoende inzicht gegeven in de bij rechtbank na de zitting bestaande vragen over (de bedragen van) ‘de verrekende bijdrage van de deelnemende gemeenten’, de post ‘mutatie uit de voorziening ten behoeve van de 100% norm’ en ‘de verrekende inkomsten van de kostenplaatsen GBKZ en de Milieustraat’ (zie overweging 11). Verweerder heeft daarmee niet inzichtelijk gemaakt of de gegevens in de door hem gemaakte aansluitingsberekening zijn terug te voeren op de begroting.
22. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank ten aanzien van zowel de rioolheffing alsook de afvalstoffenheffing tot de conclusie dat onvoldoende inzicht is verschaft en dat ten aanzien van de in de begroting opgenomen ramingen verweerder de twijfel in onvoldoende mate heeft weggenomen. Het vorenstaande leidt dan ook tot het oordeel dat de beide verordeningen onverbindend zijn, derhalve zowel de Verordening rioolheffing 2019 als de Verordening afvalstoffenheffing 2019. Nu de overschrijding meer dan tien percent bedraagt, kan niet worden volstaan met een gedeeltelijke onverbindendheid van de Verordeningen en dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen, doch dienen de aanslagen te worden vernietigd.
23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen afvalstoffenheffing;
- vernietigt de aanslagen rioolheffing, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 48, aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, en mr. S.K.A. Efstratiades en mr. P.A. Caljé, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.