Hof 's-Hertogenbosch, 28-02-2012, nr. HD 200.085.753
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV7624
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-02-2012
- Zaaknummer
HD 200.085.753
- LJN
BV7624
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV7624, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑02‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:CA3767, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2011:BP3867
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht. Vorderingen tot vernietiging van een overeenkomst inzake de werking van oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden en tot vernietiging van nieuwe huwelijkse voorwaarden toegewezen.
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.085.753
arrest van de zevende kamer van 28 februari 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.R. van Wieren,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 april 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 9 februari 2011 tussen appellant - de man - als gedaagde en geïntimeerde - de vrouw - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 213482/HA ZA 10-29)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 3 maart 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De man is tijdig van het eindvonnis van 9 februari 2011 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft de man onder overlegging van vier producties vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
2.2 Bij memorie van antwoord heeft de vrouw onder overlegging van twee producties de grieven bestreden.
2.3 Partijen hebben op 25 januari 2012 hun standpunten door hun advocaten aan de hand van pleitnota’s doen bepleiten. Daarna hebben partijen uitspraak gevraagd op het vooraf toegezonden procesdossier.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 De vaststelling van de feiten in het vonnis van 9 februari 2011 onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
4.2 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) Partijen zijn op 20 juni 1985 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 15 december 2009 is in hun huwelijk de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
b) De akte huwelijkse voorwaarden van 18 juni 1985 bevat een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding, waaraan tijdens het huwelijk geen uitvoering is gegeven. Het begrip inkomen in het verrekenbeding is in de huwelijkse voorwaarden verder niet omschreven. Bij het verrekenbeding is een vervaltermijn van twee jaar opgenomen. Partijen beschikten ten tijde van het aangaan van hun huwelijk niet over relevant vermogen.
c) Op 10 oktober 2006 hebben partijen met notaris [notaris] gesproken over, onder meer, wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Bij brief van 15 maart 2007 heeft notaris [notaris] partijen een conceptakte huwelijkse voorwaarden toegestuurd met als toelichting onder meer dat hierin een finaal verrekenbeding is opgenomen dat meebrengt dat bij einde van het huwelijk door overlijden en/of echtscheiding tussen hen wordt afgerekend als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd geweest.
d) In totaal zijn er vijf concepten opgesteld. Het laatste concept is na verkregen toestemming van de rechtbank door partijen op 7 juni 2007 ten overstaan van notaris [notaris] ondertekend. Deze huwelijkse voorwaarden bevatten een periodiek verrekenbeding waarin het begrip inkomen nader is omschreven in die zin dat het niet de werkelijke inkomsten uit vermogen, de winst van een rechtspersoon, optierechten, uitkeringen die niet jaarlijks terugkeren en vergoedingen aan het einde van een dienstbetrekking omvat. Deze beperkte uitleg ziet op de in de huwelijkse voorwaarden omschreven bedoeling van partijen om alleen te verrekenen hetgeen zij jaarlijks daadwerkelijk van hun inkomen besparen en hetgeen jaarlijks daadwerkelijk verdeeld kan worden. In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden is in deze zin het begrip inkomen nader gedefinieerd; vermogensaanwas binnen een besloten vennootschap waarvan een echtgenoot in overwegende mate bij machte is de winstuitkering te bepalen, wordt niet tot het begrip inkomsten uit arbeid gerekend. De huwelijkse voorwaarden bevatten verder een finaal verrekenbeding bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, niet door echtscheiding.
e) Eveneens op 7 juni 2007 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer is bepaald dat het recht tot het vorderen van verrekening als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden van 18 juni 1985 over de periode van 20 juni 1985 tot 31 december 2004 is vervallen en dat voor de periode van 1 januari 2005 tot 7 juni 2007 het verrekenbeding als uitgevoerd wordt beschouwd, zodat geen van partijen zich nog kan beroepen op enige verrekening over die periode.
f) De man is op 1 december 1989 een eenmanszaak begonnen. Sinds 23 december 1999 is hij directeur/groot aandeelhouder van een besloten vennootschap waarin de eenmanszaak is ondergebracht en neemt hij via deze vennootschap deel in een aantal andere vennootschappen.
4.3 In deze procedure stelt de vrouw dat zij ervan uitging dat het contact met de notaris in oktober 2006 verband hield met een wijziging van de testamenten van partijen en een daardoor wenselijke aanpassing van de huwelijkse voorwaarden, een en ander in verband met successierechten. De enige inhoudelijke toelichting op de consequenties van de wijziging van de huwelijkse voorwaarden van de kant van de notaris is volgens haar gegeven in diens brief van 15 maart 2007, waaruit zij afleidde dat de nieuwe huwelijkse voorwaarden in geval van echtscheiding voor haar geen negatieve consequenties zouden hebben. Volgens de vrouw zijn de huwelijkse voorwaarden van 7 juni 2007 tot stand zijn gekomen onder invloed van (wederzijdse) dwaling, bedrog dan wel misbruik van omstandigheden. Verder is de vrouw van mening dat zij door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is benadeeld voor meer dan een kwart, aangezien zij daardoor niet langer kon meedelen in de waarde van de onderneming die tot stand was gekomen uit overgespaard inkomen dat voor verrekening in aanmerking kwam. Op grond hiervan vordert de vrouw vernietiging van zowel de vaststellingsovereenkomst als de huwelijkse voorwaarden van 7 juni 2007. De man heeft de vorderingen van de vrouw gemotiveerd bestreden. Volgens hem is de vrouw in het gehele traject van de eerste bespreking bij de notaris op 10 oktober 2006 tot en met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst en de nieuwe huwelijkse voorwaarden op 7 juni 2007 steeds op de hoogte geweest van de verschillende concepten, is zij bij alle besprekingen met de notaris aanwezig geweest en is zij door de notaris toereikend voorgelicht over de consequenties van een en ander.
4.4 Bij tussenvonnis van 3 maart 2010 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 7 juni 2010 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 9 februari 2011 heeft de rechtbank de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 7 juni 2007 en de notariële akte tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden van 7 juni 2007 vernietigd, met compensatie van de proceskosten en afwijzing van het meer of anders gevorderde. Met zijn grieven komt de man op tegen deze beslissingen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling; het hof zal eerst de vordering met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst bespreken en daarna de vordering met betrekking tot de gewijzigde huwelijkse voorwaarden.
4.5 Op het moment dat partijen huwden, beschikten zij geen van beiden over vermogen. Tijdens het huwelijk heeft de man niet de beschikking gekregen over vermogen in de vorm van erfenissen e.d. Partijen hebben voornamelijk geleefd van de werkzaamheden van de man, eerst in zijn eenmanszaak en naderhand in zijn vennootschap(pen). Dat betekent dat het vermogen dat in zijn onderneming is opgebouwd, is terug te voeren op overgespaard inkomen dat op grond van de huwelijkse voorwaarden van 18 juni 1985 in beginsel voor verrekening tussen partijen in aanmerking kwam. Het inkomensbegrip in deze huwelijkse voorwaarden is niet beperkt tot bepaalde inkomsten, zodat het er geen grond is om aan te nemen dat de inkomsten die in de onderneming zijn gerealiseerd buiten de verrekening zouden moeten blijven. Er is niets gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat partijen in 1985 bij het opstellen van de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden hebben beoogd het inkomensbegrip op welke wijze dan ook te clausuleren of in te perken. Daarvoor bestond, gezien hun omstandigheden van dat moment, op zich ook niet veel aanleiding. Partijen hadden op grond van het periodiek verrekenbeding in hun huwelijkse voorwaarden jaarlijks moeten verrekenen, maar hebben dat nagelaten. Voor het beroep op nog niet uitgevoerde verrekening was een vervaltermijn opgenomen, maar op een dergelijke vervaltermijn zal op grond van de redelijkheid en billijkheid die (voormalige) echtgenoten jegens elkaar in acht hebben te nemen in de regel niet met succes een beroep kunnen worden gedaan. Dit betekent dat in het onderhavige geval zonder nadere overeenkomsten bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding alle vermogen van beide partijen als overgespaard inkomen aangemerkt zou moeten worden dat voor verrekening in aanmerking zou komen in die zin dat beide partijen recht zouden hebben op de helft ervan.
4.6 Op het moment dat de vaststellingsovereenkomst werd gesloten was er sprake van vermogen aan de zijde van de man, dat wel zeggen de waarde van zijn onderneming. Wanneer het huwelijk van partijen op dat moment zou zijn ontbonden, zou de vrouw op grond van de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden recht hebben gehad op de helft van die waarde. De consequentie van de vaststellingsovereenkomst is dat de vrouw nergens recht op heeft, niet voor de periode tot 31 december 2004 en niet voor de periode vanaf 1 januari 2005. Deze periodes zijn in die overeenkomst onderscheiden, maar dit onderscheid is voor de verdere beoordeling niet relevant. Met de vaststellingsovereenkomst hebben partijen nader beslist over de uitvoering van het verrekenbeding tot op dat moment. Deze overeenkomst is door hen aangemerkt als vaststellingsovereenkomst maar die kwalificatie is naar het oordeel van het hof niet juist, dit gelet op het bepaalde in artikel 7:900 lid 1 BW. Blijkens dit artikel is van een vaststellingsovereenkomst sprake indien partijen ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan binden. De overeenkomst die partijen op 7 juni 2007 hebben gesloten houdt echter geen vaststelling in van hetgeen tussen partijen rechtens geldt; de strekking van deze overeenkomst is onmiskenbaar om een wijziging aan te brengen in de tussen partijen bestaande rechten en plichten. Immers de vrouw gaf door deze overeenkomst haar rechten op verrekening prijs, hetgeen iets anders dan de vaststelling dat zij die rechten niet zou hebben (gehad).
4.7 Op de verrekening is van toepassing het bepaalde in, onder meer, artikel 1:135 BW en ingevolge het tweede lid van deze bepaling eveneens het bepaalde in artikel 3:196 BW. Deze laatste bepaling brengt mee dat een verdeling (en op grond van artikel 1:135 BW ook een verrekening als waarvan in dit geval sprake is) vernietigbaar is in geval van dwaling over de waarde en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. Ingevolge artikel 3:196 lid 2 BW wordt de dwaling vermoed als de benadeling voor meer dan een vierde vast staat. In dit geval is de benadeling van de vrouw evident: zij gaf immers alle rechten prijs zonder dat daar iets tegenover stond. Doordat zij niets ontving en over de periode tot aan de overeenkomst ook later niets meer zou kunnen ontvangen, is de benadeling altijd groter dan een vierde zodat de precieze omvang van die waarde in deze procedure, gelet op de vorderingen zoals deze zijn ingesteld, niet vastgesteld behoeft te worden. Uit niets is gebleken dat aan de vrouw op enig moment de consequentie van de overeenkomst is voorgehouden, dat deze haar duidelijk had moeten zijn of dat er sprake was van andere omstandigheden die zouden meebrengen dat de vrouw thans geen beroep kan doen op het bepaalde in artikel 3:196 BW in samenhang met artikel 1:135 BW. Dat beroep doet zij in deze procedure en met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit beroep gerechtvaardigd is. Dit betekent dat de vordering van de vrouw tot vernietiging van de overeenkomst van 7 juni 2007 toewijsbaar is en het vonnis van de rechtbank op dit onderdeel bekrachtigd dient te worden. De grieven die hierop zien, worden verworpen.
4.8 Bij de beoordeling van de vordering met betrekking tot de akte tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden gaat het nu om een vergelijking tussen die huwelijkse voorwaarden en de oorspronkelijke huwelijkse voorwaarden. Hierbij speelt de overeenkomst van 7 juni 2007 geen rol meer nu die, zoals hiervoor uiteengezet, terecht is vernietigd. Naar het oordeel van het hof betekent de wijziging zonder meer een verslechtering van de positie van de vrouw. Het inkomensbegrip voor de verrekening is aanzienlijk ingeperkt; de man spreekt van het actualiseren van het inkomensbegrip, maar het hof beschouwt dat als een eufemisme voor inperking. In 1985 vielen immers alle inkomsten eronder en in 2007 niet meer. In alle redelijkheid kan dit niet anders dan als een inperking worden aangemerkt. Door (in ieder geval) deze omstandigheid was de wijziging van de huwelijkse voorwaarden in geval van echtscheiding zeer nadelig voor de vrouw. Zij ging daar evenwel niet van uit bij het verlenen van haar medewerking aan het tot stand komen van de nieuwe huwelijkse voorwaarden. De man ging daar naar eigen zeggen evenmin van uit. Volgens de man was de positie van de vrouw zelfs verbeterd (pleitnota hoger beroep punt 4.6). Hij verwijst hierbij naar de opvatting van de notaris daarover maar de voordelen die deze in de nieuwe huwelijkse voorwaarden meent waar te nemen, wegen naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze op tegen het hiervoor geschetste nadeel voor de vrouw. Dit betekent dat met betrekking tot de wijziging van de huwelijkse voorwaarden niet alleen de vrouw heeft gedwaald, maar ook de man, zodat er sprake is wederzijdse dwaling en op die grond de vordering tot vernietiging van de akte tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden van 7 juni 2007 voor toewijzing in aanmerking komt. Het vonnis van de rechtbank dient ook op dit onderdeel bekrachtigd te worden. De grieven die hierop zien, worden verworpen.
4.9 Een en ander leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan zal het de proceskosten tussen hen compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij daarvan de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en A.R. Autar en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 februari 2012.