Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-11-2018, nr. 21-005550-17
ECLI:NL:GHARL:2018:9631
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-11-2018
- Zaaknummer
21-005550-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:9631, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑11‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:446
Uitspraak 01‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Poging tot) verkrachting van een 13-jarig meisje. Verklaring aangeefster betrouwbaar. Geen bewijs seksueel binnendringen. Uit de verklaring van aangeefster kan dit niet zonder meer worden afgeleid en het sporenonderzoek kan deze conclusie evenmin dragen. Vrijspraak verkrachting. Veroordeling poging tot verkrachting. Oplegging gevangenisstraf.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005550-17
Uitspraak d.d.: 1 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 september 2017 met parketnummer 18-730110-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1979] ,
thans verblijvende in de PI Zwolle te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Bakx, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij bovengenoemd vonnis ter zake van het verkrachten van een 13-jarig meisje veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Verzoek horen aangeefster als getuige
Na het instellen van hoger beroep heeft de raadsvrouw ingevolge artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering verzocht om aangeefster [slachtoffer] als getuige te horen. Dit verzoek is door de raadsheer-commissaris afgewezen. Vervolgens heeft de raadsvrouw op de regiezitting van 15 juni 2018 opnieuw verzocht [slachtoffer] als getuige te horen, welk verzoek door het hof op die zitting is afgewezen. Op de terechtzitting van 18 oktober 2018 heeft de raadsvrouw haar verzoek tot het horen van aangeefster herhaald.
Het hof wijst dit verzoek wederom af en overweegt daartoe het volgende.
Het verzoek ziet op het horen van een minderjarige getuige die ten tijde van het ten laste gelegde zedendelict nog maar 13 jaar oud was. Het betreft een kwetsbaar meisje dat volgens informatie van haar moeder op het niveau van een 9-jarige functioneert. Zij is bij de politie uitgebreid gehoord door gecertificeerde rechercheurs in een daartoe ingerichte studio, en van dat verhoor zit een letterlijke uitwerking in het dossier.
Het hof constateert dat de door de raadsvrouw aangegeven punten van bevraging voor het overgrote deel reeds door [slachtoffer] in voornoemd verhoor beantwoord zijn. De overige vragen die de raadsvrouw wenst te stellen betreffen vragen die niet door de getuige beantwoord kunnen worden, zoals de vraag waarom getuige [getuige] de woning heeft verlaten.
Ten opzichte van de terechtzitting van 15 juni 2018 waarop het eerdere verzoek van de raadsvrouw tot het horen van [slachtoffer] als getuige is afgewezen, heeft de raadsvrouw geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het verzoek ten grondslag gelegd. Zij heeft enkel aangegeven de verklaring van aangeefster op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te willen toetsen, omdat haar cliënt het ten laste gelegde ontkent. Een nadere onderbouwing ontbreekt.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek tot het horen van getuige [slachtoffer] af. De verdediging wordt hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [2003] ) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij verdachte haar vagina betast en/of zijn penis tegen haar vagina gebracht en/of (vervolgens) haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte haar mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en/of haar op een bed heeft geduwd en/of haar boven- en/of onderkleding naar beneden heeft getrokken en/of (vervolgens) (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en/of heeft hij als beduidend ouder persoon (deze) handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden.
subsidiair:hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [2003] ) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het haar vaginaal willen penetreren met zijn penis, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en/of haar op een bed heeft geduwd en/of haar boven- en/of onderkleding naar beneden heeft getrokken en/of (vervolgens) (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en/of haar vagina heeft betast en/of zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht en/of heeft hij als beduidend ouder persoon (deze) handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [plaats] ,(althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , met voormeld oogmerk, (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en/of haar vagina heeft betast en/of zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , met [slachtoffer] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers is hij (gedeeltelijk) naakt op haar gaan liggen en/of heeft hij haar vagina betast en/of heeft hij zijn penis tegen haar vagina gebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat door verdachte bij aangeefster een vorm van binnendringen in het lichaam met een seksuele strekking heeft plaatsgevonden. Evenmin kan worden bewezen dat er sprake zou zijn geweest van ‘dwang’. De enkele verklaring van aangeefster is daartoe onvoldoende. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte naakt op aangeefster is gaan liggen, haar vagina heeft betast en/of zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht, zodat verdachte ook van het meest subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is gekomen. De verklaring van aangeefster wordt volgens hem voldoende gesteund door ander bewijs, waaronder de resultaten van het sporenonderzoek.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid [slachtoffer]
Uit het dossier blijkt dat de politie op 18 maart 2017 omstreeks 23:25 uur is gebeld door getuige [getuige] . [getuige] gaf tegenover de politie aan dat een vriend van hem, woonachtig aan de [adres] te [plaats] , een meisje thuis had zitten en dat hij dit niet normaal vond omdat zij er nog zo jong uitzag en zijn vriend had aangegeven dat zij zou blijven slapen. De politie is vervolgens naar het door [getuige] opgegeven adres - de woning van verdachte - gegaan. Verdachte opende de voordeur en vervolgens werd in een slaapkamer op de bovenverdieping slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen.
[slachtoffer] is op 20 maart 2017 gehoord over de avond van 18 maart 2017. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij die avond na een ruzie van huis weggelopen was (zij verbleef op dat moment bij haar stiefvader) en dat zij vervolgens enige tijd over straat heeft gezworven. Op een gegeven moment trof zij een aantal jongens/mannen en is ze meegegaan naar de woning van één van de mannen, een volgens haar 36-jarige jongen (het hof begrijpt: verdachte). [slachtoffer] heeft verklaard dat zij aanvankelijk met een 22-jarige jongen en de 36-jarige jongen (verdachte) in de woning verbleef. Op een gegeven moment kregen de twee mannen echter ruzie. Ze deden dat in een voor [slachtoffer] vreemde taal. Na die ruzie ging de 22-jarige jongen weg en bleef [slachtoffer] met de ander (het hof begrijpt telkens: verdachte) over. [slachtoffer] heeft verklaard dat er toen iets is gebeurd. Hij trok steeds haar broek naar beneden. Dat gebeurde in de kamer. [slachtoffer] heeft verklaard dat de andere jongen daar ook nog bij was, en dat diegene haar hielp door verdachte steeds weg te halen. Toen die andere jongen weg ging, ging verdachte door. Hij ging heel ver volgens [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat hij haar onderste gedeelte, haar plasser heeft aangeraakt. Met zijn handen. En dat hij met zijn plasser haar plasser heeft aangeraakt. Zij zegt daarover dat zij haar broek op dat moment een beetje uit had omdat verdachte ‘m steeds uittrok. Hij trok haar onderbroek ook steeds uit, terwijl zij dat niet wou. Dit gebeurde op zijn slaapkamer, op bed. Verdachte had haar mee naar boven getrokken, met zijn hand of aan haar haren. Verdachte had haar ook op bed geduwd. Zij lag toen op haar rug. Verdachte lag naast haar, en ging toen steeds haar broek uittrekken en bovenop haar liggen. Toen verdachte zijn plasser tegen haar plasser deed, voelde dat niet fijn. Het deed zeer. [slachtoffer] geeft aan dat ze er nog steeds last van heeft. Vooral als zij moet plassen.
Het hof ziet - evenals de rechtbank en de advocaat-generaal - geen enkele reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Niet alleen is haar uiteindelijke verklaring specifiek en voorzien van details, bijvoorbeeld over de kleur van verdachtes boxershort en het beddengoed op de slaapkamer van verdachte, ook vindt haar verklaring op diverse punten steun in ander bewijs.
In dat kader is ten eerste verklaring van de getuige [getuige] van belang. Dit betreft de door aangeefster beschreven 22-jarige jongen die aanvankelijk met aangeefster en verdachte in de woning verbleef. [getuige] heeft verklaard dat hij wilde dat het meisje weg zou gaan omdat zij minderjarig was en hij geen problemen wilde. Toen [getuige] tegen verdachte zei dat hij het meisje naar huis wilde brengen, zou verdachte hem hebben weggestuurd. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige] daarover verklaard: “Ik zei tegen het meisje dat het verstandig was dat ze naar huis ging. [verdachte] zei toen tegen mij: daar heb je niks mee te maken. Toen ontstond onenigheid. (…) Uiteindelijk ontstond onenigheid omdat ik zei dat ze naar huis moest. (…) [verdachte] werd boos op me en zei het gaat je niks aan, het is hartstikke gezellig. Ik heb aangegeven dat het niet goed was en dat we het ook met z’n tweeën gezellig konden hebben. [verdachte] raakte geïrriteerd en boos. (…) [verdachte] sloeg om toen ik zei dat ze weg moest”. [getuige] heeft verklaard dat hij de woning vervolgens verlaten heeft en toen meteen de politie gebeld heeft.
Het hof constateert dat de verklaring van [getuige] strookt met de verklaring van aangeefster omtrent het verloop van de avond en de ruzie die [getuige] en verdachte kregen, waarna [getuige] de woning verliet. Aangeefster kon niet verstaan waar de ruzie tussen beide mannen over ging, maar uit de verklaring van [getuige] blijkt dat dit over het verblijf van aangeefster in de woning ging.
De verklaring van aangeefster vindt voorts steun in de resultaten van het sporenonderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat op de broek en de onderbroek die [slachtoffer] op de bewuste avond droeg, sperma is aangetroffen waarvan het DNA matcht met dat van verdachte (matchkans één op één miljard). De stelling van de verdediging dat deze sporen daar via secundaire overdracht terecht zijn gekomen - verdachte zou kort voor 18 maart 2017 nog seks hebben gehad met zijn vriendin op het tweepersoonsbed in zijn slaapkamer waarbij sperma op het bed/dekbed terecht is gekomen, waarmee [slachtoffer] dan in aanraking zou zijn gekomen - acht het hof onaannemelijk. Verdachte heeft de wijze waarop [slachtoffer] dan met die sporen in aanraking zou zijn gekomen niet kunnen specificeren en heeft bij de politie nog aangegeven dat [slachtoffer] niet in zijn slaapkamer is geweest. De sporen passen, onder meer gelet op de specifieke plaats van aantreffen en aard van de sporen (spermasporen afkomstig van verdachte op de broek en onderbroek van [slachtoffer] ), bij de door aangeefster beschreven toedracht en niet bij de wisselende en niet verifieerbare verklaring van verdachte over wat er op 18 maart 2018 en de dagen ervoor zou (kunnen) zijn gebeurd
Tot slot is van belang dat uit het dossier valt af te leiden dat aangeefster door de politie in de kleine slaapkamer, met het eenpersoonsbed is aangetroffen. Dit strookt met haar verklaring dat het gebeuren met verdachte stopte op het moment dat de politie aanbelde en dat zij toen door verdachte naar de andere slaapkamer werd getrokken. Aangeefster is toen op het bed gaan zitten en heeft haar kleren weer goed gedaan. Verdachte had zijn kleren snel aangetrokken toen de politie voor de deur stond, zo heeft zij verklaard.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar is en kan worden vastgesteld dat er op 18 maart 2017 seksuele handelingen tussen haar en verdachte hebben plaatsgevonden.
Seksueel binnendringen
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. Uit de verklaring van [slachtoffer] kan dit niet zonder meer worden afgeleid en het sporenonderzoek kan die conclusie evenmin dragen. Daarbij is van belang dat er bij het onderzoek naar de bemonsteringen van de binnenste schaamlippen van [slachtoffer] slechts een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof.
Wel kan naar het oordeel van het hof uit haar verklaring worden afgeleid dat verdachte gepoogd heeft met zijn penis bij haar binnen te dringen. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat verdachte op haar kwam liggen, dat hij haar broek en onderbroek uittrok en dat hij zijn plasser tegen haar plasser aandeed. Dit deed haar zeer en moet dus met enige kracht zijn gebeurd. Uit de verklaring van aangeefster dat verdachte zich aankleedde toen de politie kwam en uit het feit dat er op de broek en onderbroek van aangeefster sperma is aangetroffen, blijkt dat (in ieder geval) verdachtes onderlichaam ten tijde van voornoemde handelingen ontkleed/naakt was. Ten slotte is van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij die bewuste avond erg dronken was, hetgeen een verklaring kan zijn voor het feit dat het bij een poging tot binnendringen is gebleven.
Dwang
Ook het ten laste gelegde onderdeel ‘dwang’ kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte, destijds 37 jaren oud, heeft een toen 13-jarig meisje mee laten nemen naar zijn huis. Zij kenden elkaar niet en het was hem bekend dat [slachtoffer] zich in een penibele situatie bevond. Ondanks waarschuwingen van zijn vriend, de getuige [getuige] , heeft hij zich aan [slachtoffer] opgedrongen. Hij heeft haar mee getrokken naar boven, op bed geduwd, telkens haar broek en onderbroek naar beneden getrokken en is op haar gaan liggen. Hieruit blijkt dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is niet vereist dat dit onderdeel van de tenlastelegging door meerdere bewijsmiddelen moet worden gedekt.
Ten slotte blijkt dat verdachte zich ook bewust is geweest van het wederrechtelijke van zijn handelen. Niet alleen had [getuige] hem er al op gewezen dat het verblijf van een minderjarig meisje in hun woning voor problemen zou kunnen zorgen, ook verdachtes handelen toen er werd aangebeld, wijst daarop. Toen er werd aangebeld heeft hij aangeefster immers vanuit zijn eigen slaapkamer naar de andere slaapkamer getrokken en de deur afgesloten. Kennelijk wilde hij niet dat het meisje in zijn eigen slaapkamer zou worden aangetroffen.
Conclusie
Nu niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen, zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Gelet op het hiervoor overwogene kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich aan een poging tot verkrachting van [slachtoffer] heeft schuldig gemaakt, zodat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan. Mocht het hof tot een bewezenverklaring komen, dan wil de verdediging het op de penis van verdachte aangetroffen DNA-mengprofiel nader laten onderzoeken. Voornoemd DNA dient volgens de verdediging te worden vergeleken met het DNA-profiel van de vriendin van verdachte, [naam] .
Nu het hof de uitkomsten van het sporenonderzoek aan de penis van verdachte niet voor het bewijs zal gebruiken, bestaat er geen noodzaak tot nader onderzoek op dat punt. Het verzoek van de verdediging wordt derhalve afgewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:hij op 18 maart 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [2003] ) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het haar vaginaal willen penetreren met zijn penis, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar boven- en onderkleding naar beneden heeft getrokken en vervolgens (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en haar vagina heeft betast en zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht en heeft hij als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot verkrachting.
Strafbaarheid van de verdachte
In een Rapportage Pro Justitia d.d. 29 juni 2017 is door psycholoog H. Mertens beschreven dat verdachte een man van Eritrese afkomst is met een gemiddelde tot beneden gemiddelde begaafdheid. Het beeld dringt zich op dat verdachte een man is die door zijn afkomst uit een dictatuur erg naïef is en niet voorbereid op een leven in de Nederlandse cultuur dat een zekere mate van eigen initiatief en assertiviteit vereist. Er lijkt een aanpassingsprobleem. Er zijn geen aanwijzingen voor een ernstige pathologie. Somberheid en gevoelens van eenzaamheid leiden regelmatig tot overmatig drankgebruik.
De psycholoog adviseert daarom om het gedrag van verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het alcoholmisbruik is aan verdachte niet volledig toe te rekenen omdat dit misbruik deels een relatie heeft met verdachts verlangen naar zijn gezin en de verwerking van zijn ervaringen van de vier jaar durende zwerftocht door Afrika en Europa. Verdachte was de bewuste avond ook onder invloed van alcohol.
De rechtbank heeft de conclusie van de psycholoog niet overgenomen en heeft daartoe het volgende overwogen:
“In het rapport wordt de verminderde toerekeningsvatbaarheid gekoppeld aan het alcoholgebruik van verdachte. Daarentegen is in het rapport ook opgenomen dat verdachte zeker wel in staat moet worden geacht te kunnen beslissen om niet te drinken. Ook zou verdachte tijdens eenzame en depressieve momenten alcohol drinken. Op de bewuste avond lijkt hier geen sprake van te zijn; verdachte was immers in gezelschap van onder meer zijn vriend [getuige] . De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing onvoldoende de conclusie tot verminderde toerekeningsvatbaarheid draagt. De rechtbank acht verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar.”
Het hof kan zich in deze overweging vinden en neemt die over. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het feit verdachte volledig kan worden toegerekend. Verdachte is een strafbare dader.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van de 13-jarige, op het niveau van een 8-jarige functionerende, [slachtoffer] . Zoals in de bewijsoverweging uiteen is gezet was zij die avond van huis weggelopen en liep zij overstuur op straat. Verdachte heeft haar naar zijn huis laten brengen en heeft haar daar gedwongen seksuele handelingen te ondergaan. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dat het juridisch gezien bij een poging tot verkrachting is gebleven doet aan de ernst van het feit niet af. Zoals algemeen bekend mag worden verondersteld, ondervinden slachtoffers van een dergelijk misdrijf daarvan vaak ernstige en langdurige psychische gevolgen. In de onderhavige zaak gaat het bovendien om een jong, kwetsbaar meisje die zich in een emotionele toestand bevond. Dat verdachte op voornoemde wijze misbruik heeft gemaakt van de situatie, rekent het hof hem ernstig aan.
Bij de strafoplegging neemt het hof in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 20 september 2018 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feiten maken oplegging van een forse gevangenisstraf noodzakelijk. Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest passend. Dat het hof tot een bewezenverklaarde van het subsidiair ten laste gelegde is gekomen in plaats van het primair ten laste gelegde, maakt dat gezien het voorgaande niet anders.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 1 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.