Voor zover niet anders vermeld wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de daarin toegepaste rubricering en met vermelding van paginanummers. Tenzij anders vermeld gaat het daarbij om processen-verbaal (pv of proces-verbaal van bevindingen (pvb)), in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Rb. Amsterdam, 09-06-2022, nr. 13-845165-15
ECLI:NL:RBAMS:2022:3146
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-06-2022
- Zaaknummer
13-845165-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2022:3146, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑06‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2022/1182
Uitspraak 09‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Belastingfraude als gevolg van een onzakelijke vastgoedtransactie.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-845165-15
Datum uitspraak: 9 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1965,
wonende op het adres [adres] .
1. Onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Hart en van wat verdachte en zijn advocaat mr. D. Brouwer naar voren hebben gebracht.
2. Aanleiding en beschuldiging
Verdachte en zijn broer zijn ieder 50% aandeelhouder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Op 3 maart 2011 heeft [bedrijf 1] de panden [pand 1] en [pand 2] (hierna: de panden) verkocht aan de aandeelhouders, verdachte en zijn broer in privé, voor € 8.450.000,-.
De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar deze transactie. De uitgangspunten van de door verdachte ingeschakelde taxateurs – Keij en Schekkerman - zijn volgens de Belastingdienst en de Fiod onjuist en de uiteindelijk getaxeerde waarde daarmee ook. Daaruit is het vermoeden ontstaan dat de koopprijs waarvoor de panden van [bedrijf 1] naar privé zijn overgedragen te laag is geweest waardoor de Belastingdienst is benadeeld. Verdachte wordt verweten dat verschillende met de verkoop van de panden samenhangende aangiften als gevolg van de overdracht onjuist zijn gedaan.
Dit onderzoek heeft geleid tot de volgende beschuldigingen:
medeplegen van het onjuist doen van aangifte vennootschapsbelasting van [bedrijf 1] over het jaar 2011. Als dit feit niet kan worden bewezen dan wordt verdachte beschuldigd van het feitelijk leiding geven aan het onjuist doen van die aangifte vennootschapsbelasting;
medeplegen van het onjuist doen van aangifte overdrachtsbelasting in de periode 3 maart 2011 tot en met 3 mei 2011;
medeplegen van het onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting 2011 t/m 2013.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie vindt dat de feiten bewezen kunnen worden. Verdachte heeft de taxateurs bewust en ten onrechte niet op de hoogte gesteld van vergaande onderhandelingen met een potentiële huurder, winkelketen Mango, waardoor de door de taxateurs vastgestelde waarde aanzienlijk lager was dan de reële marktwaarde. Verdachte wist dat.
De verdediging heeft vrijspraak voor alle feiten bepleit. Er was ten tijde van de overdracht nog geen huurovereenkomst met Mango tot stand gekomen. Dat gebeurde pas in augustus 2011. De mogelijkheid dat die huurovereenkomst tot stand zou komen was geen relevante factor ten tijde van de taxaties/ overdracht.
Waar nodig gaat de rechtbank hierna in haar oordeel nader in op ingenomen standpunten.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat de panden voor een onzakelijke, namelijk te lage, prijs zijn verkocht van [bedrijf 1] aan verdachte en zijn broer, en dat verdachte dit ook wist. Omdat de tenlastegelegde aangiften door of namens verdachte of [bedrijf 1] zijn gedaan op basis van dat te lage bedrag zijn de aangiften opzettelijk onjuist gedaan. Het op basis van die aangiften verschuldigde belastingbedrag is aanzienlijk lager dan de verschuldigde belasting als de panden voor een reële waarde waren overgedragen.
3.2.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.1.
Aangiften in de tenlastelegging
Op 28 mei 2013 is de aangifte vennootschapsbelasting 2011 van [bedrijf 1] elektronisch verzonden.2.Op een uitdraai uit het Aanslag Belastingen Systeem is te lezen dat in de aangifte vennootschapsbelasting 2011 onder ‘683 Buitengewone baten’ een bedrag van € 11.567.345,- wordt aangegeven bij ‘boekwinst op activa’.3.
Op 10 maart 2011 is de akte van levering ter registratie aangeboden.4.Daarbij is € 8.730.702,- (de verkoopprijs van € 8.450.000,- en een rentevergoeding van € 280.702,-) als grondslag voor de overdrachtsbelasting gehanteerd.5.
De aangifte inkomstenbelasting van verdachte over 2011 is op 7 december 2012 binnengekomen bij de Belastingdienst.6.Er is voor dat jaar geen ‘resultaat aanmerkelijk belang’ aangegeven.7.Volgens de Belastingdienst had, door de te laag vastgestelde waarde, de verkapte winstuitdeling hier moeten worden opgenomen.8.
De aangifte inkomstenbelasting van verdachte over 2012 is op 5 november 2013 binnengekomen bij de Belastingdienst en de aangifte inkomstenbelasting 2013 op 15 oktober 2014.9.In de aangiften wordt onder punt 29 ‘waarde bezittingen’ bij ‘overige onroerende zaken’ € 4.224.000,- aangegeven als 50% (zijnde het eigendomsdeel) van de waarde van de panden.
Verkoop van de panden
Verdachte en [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door haar bestuurder verdachte10., zijn zeer ervaren vastgoedbeleggers. Voordat de panden werden verkocht, zijn in opdracht van [bedrijf 1] drie taxaties uitgevoerd. Op 25 januari en op 1 maart 2011 zijn de panden door taxateur J.M.J. Keij getaxeerd op respectievelijk € 9.500.000,- en € 8.900.000,-.11.Op 24 februari 2011 zijn de panden door taxateur C. Schekkerman van Colliers International getaxeerd op € 8.450.000,-.12.Deze taxatie heeft verdachte gebruikt voor het bepalen van de koopsom van € 8.450.000,-.13.In de taxatierapporten wordt geen melding gemaakt van onderhandelingen over verhuur van de panden aan winkelketen Mango. Verdachte heeft de taxateurs niet geïnformeerd dat daarvan sprake was en de taxateurs hebben hem ook niet gevraagd of er lopende huuronderhandelingen waren, aldus verdachte. Ten tijde van de overdracht waren de panden van binnen gestript. In augustus 2011 is een huurovereenkomst getekend tussen verdachte, zijn broer en Mango.14.
Onderhandelingen met Mango
In september 2008 stuurt [naam 1] van Cushman & Wakefield, retail services, aan [naam 2] , Area Manager bij Mango, informatie over de panden en geeft zij aan Mango te kennen dat de panden na renovatie beschikbaar zijn voor de verhuur.15.In november 2010 is er e-mailcontact over de mogelijke huur van de panden tussen [bedrijf 1] en [naam 3] van makelaarskantoor Cushman & Wakefield die namens Mango aanhuurmakelaar optreedt.16.
Op 29 november 2010 schrijft verdachte namens [bedrijf 1] aan [naam 2] van Mango:
(…) Hereby we confirm our agreement for the object [pand 1] / [pand 2] (…), under the following conditions. (…) Commencement date: The target date is the first of August 2011 (…) Rent: € 875.000 per year. Participation in the buy out of tenant Sixty Netherlands B.V. 50% of € 500.000 = € 250.000 (…) Duration: 10 years (…)17.
Op 24 december 2010 stuurt [naam 3] van Cushman & Wakefield aan [naam 2] van Mango een “draft HOT” (Head of terms) bevattende een “unconditional proposal” gedateerd 14 december 2010 die [naam 3] namens Mango wil voorleggen aan [bedrijf 1] . Dit voorstel gaat eveneens uit van een huur van € 875.000,- per jaar, een looptijd van 10 jaar en een begindatum van 1 augustus 2011.18.
In 2010 is de verbouwing van de panden begonnen. In juli 2010 doet [naam 2] namens Mango voorstellen aan de architect die bij de verbouwing betrokken is en wordt een vergunning aangevraagd voor de wens van Mango om een roltrap te bouwen.19.[naam 2] van Mango had in dat verband rechtstreeks contact met de architect.
Op 11 maart 2011 laat verdachte namens [bedrijf 1] aan een potentiële andere huurder weten dat de ruimte al aan een ander is gegund.20.
Op 22 en 28 maart 2011 is een “unconditional proposal”, opgesteld door [naam 3] van Cushman & Wakefield gedateerd 22 februari 2011, door zowel verdachte namens [bedrijf 1] als Mango geaccordeerd en ondertekend. Ook in dit document werd uitgegaan van een jaarhuur van de panden van € 875.000,-, een looptijd van 10 jaar en 1 augustus 2011 als begindatum.21.
Op 30 augustus 2011 is een huurovereenkomst tussen verdachte, zijn broer en Mango Nederland B.V. ondertekend voor een huursom van € 900.000,- per jaar.22.
E-mail van verdachte namens [bedrijf 1] aan Fortis Bank
Op 7 september 2010 verzoekt verdachte (namens [bedrijf 1] ) Fortis Bank de tijdelijke verhoging van een kredietfaciliteit om de toenmalige huurder van de panden uit te kopen. Hij schrijft aan Fortis Bank:
De huidige huurstroom van het complex is circa € 400.000 en na renovatie van circa € 1.000.000 zal de huurstroom rond € 850.000 bedragen. Dit leidt uiteraard ook tot een behoorlijke meerwaarde van dit complex wat wij voorzichtig inschatten op een bedrag van € 9.000.000. Waarschijnlijk zal dit nog meer zijn daar wij een factor 20 hanteren en de laatste transacties, ons bekend op de [pand 1] , rond factor 30 waren.23.
3.2.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank vindt op basis van de hiervoor vastgestelde feiten dat verdachte, ten tijde van de overdracht van de panden, een reële verwachting had van huuropbrengsten van ruim € 850.000,- per jaar. De kans dat Mango nog zou afhaken was verwaarloosbaar. Er bestond al voor de datum van de overdracht van de panden een overeenkomst over de essentialia van de huurovereenkomst en Mango was zelfs betrokken bij de verbouwing van de panden.
De rechtbank vindt dat deze toekomstige huuropbrengsten een belangrijke factor waren bij de bepaling van de waarde van deze panden. Verdachte wist ten tijde van de overdracht vrijwel zeker dat de panden de komende jaren flinke huuropbrengsten zouden genereren.
Door de aankoopprijs te baseren op taxaties die daarmee geen rekening hielden doordat verdachte de taxateurs niet over die verwachte huuropbrengsten heeft geïnformeerd, heeft verdachte doelbewust aangestuurd op een te lage taxatiewaarde. Vervolgens heeft hij een te lage koopsom betaald voor de panden.
Dat verdachte wist dat de panden (veel) meer waard waren dan hij ervoor heeft betaald, volgt ook uit zijn e-mail aan de Fortis bank. Daarin schrijft verdachte dat de bestaande huuropbrengsten ongeveer € 400.000,- per jaar zijn. Na renovatie zullen de huuropbrengsten ongeveer € 850.000,- per jaar zijn. De meerwaarde van het complex schat verdachte, op basis van factor 20 en daarmee voorzichtig, in op € 9.000.000,-.
De rechtbank begrijpt deze e-mail en redenering van verdachte zo dat de huidige waarde van de panden, op basis van de huuropbrengsten van € 400.000,- en factor 20, € 8.000.000,- is. Omdat hij na de renovatie € 450.000,- meer huur verwacht, neemt de waarde van de panden naar schatting van verdachte met € 9.000.000,- toe. Na renovatie en met extra huuropbrengsten zouden de panden volgens verdachtes “voorzichtige inschatting” dus ongeveer € 17.000.000,- waard zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij met ‘meerwaarde’ in de e-mail de toegenomen waarde van de panden ten opzichte van de aanschafwaarde in 1992 bedoelde. Die uitleg vindt de rechtbank niet aannemelijk gezien de tekst en berekening in de e-mail zelf en het feit dat het dossier voor de uitleg van verdachte geen aanknopingspunten biedt.
De rechtbank stelt dus vast dat verdachte, als professionele belegger in vastgoed, wist dat de verwachte huuropbrengsten van grote invloed waren op de waarde van de panden, en wist dat de panden voor een veel te lage prijs zijn overgedragen van [bedrijf 1] aan verdachte en zijn broer. Omdat verdachte wist dat de panden tegen een te lage koopsom zijn verkocht en dit bedrag als grondslag is gebruikt in de tenlastegelegde aangiften zijn deze aangiften gebaseerd op onjuiste bedragen. Verdachte heeft die aangiften opzettelijk onjuist laten doen. De aangifte vennootschapsbelasting heeft verdachte samen met [bedrijf 1] gedaan, waarbij [bedrijf 1] , in de persoon van verdachte als aandeelhouder/bestuurder van de vennootschap, wist dat de in de aangifte opgenomen boekwinst op een de te lage koopsom was gebaseerd.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de hiervoor in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 28 mei 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte vennootschapsbelasting ten name van [bedrijf 1] over het jaar 2011, onjuist heeft gedaan, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk op de naar de Belastingdienst toegezonden digitale aangifte vennootschapsbelasting ten name van [bedrijf 1] over genoemd jaar een onjuist belastbaar bedrag (wegens de verkoop van het pand [pand 1] – [pand 2] ) opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig vennootschapsbelasting werd geheven;
feit 2
in de periode van 3 maart 2011 tot en met 2 mei 2011 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte overdrachtsbelasting, onjuist heeft laten doen, immers heeft verdachte opzettelijk op de naar de Belastingdienst toegezonden digitale aangifte overdrachtsbelasting een onjuist belastbaar bedrag en een onjuist bedrag aan overdrachtsbelasting laten opgeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig overdrachtsbelasting werd geheven;
feit 3
in de periode van 7 december 2012 tot en met 15 oktober 2014 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften inkomstenbelasting ten name van verdachte over de jaren 2011 onjuist heeft laten doen, immers heeft verdachte opzettelijk op de bij de Belastingdienst toegezonden digitale aangiften inkomstenbelasting
- -
over 2011 een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2), en
- -
over 2012 en 2013 een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3),
opgegeven terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig (inkomsten)belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Motivering van de straf
5.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
5.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de geringe ernst van het feit, het te verwaarlozen belastingnadeel, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn medische klachten (tinnitus en hyperacusis) en zijn onvermogen om met stress en spanningen om te gaan. De advocaat heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft terwijl hij wist dat de panden veel meer waard waren deze panden toch voor minder overgedragen en als een gevolg daarvan heeft verdachte onjuiste belastingaangiften gedaan en laten doen als gevolg van een onzakelijke vastgoedtransactie. De officier van justitie heeft het nadeel dat hieruit is voortgevloeid berekend op € 1.225.020,-. Bij die berekening is de officier - in het voordeel van verdachte - uitgegaan van een waarde van de panden van € 11.500.000,-. Dit benadelingsbedrag neemt de rechtbank ook als uitgangspunt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling hebben gemaakt over strafoplegging. Bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag van 1 miljoen euro of meer geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden of meer.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat alle onjuiste aangiften gebaseerd zijn op één transactie die inmiddels meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zich in de tussenliggende periode vaker schuldig zou hebben gemaakt aan fraudedelicten en verdachte is nooit eerder veroordeeld voor een misdrijf. Gelet daarop vindt de rechtbank het niet nodig dat aan verdachte, ter voorkoming van nieuwe misdrijven, een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Vergelding, boetedoening voor het strafbare handelen is ook een strafdoel. De rechtbank vindt dat belang, gelet op het tijdsverloop, niet zodanig zwaarwegend dat een gevangenisstraf van 24 maanden of meer aan de orde is.
Een laatste strafdoel is het voorkomen dat andere mensen ook dergelijke strafbare feiten plegen. Het is hoofdzakelijk dat strafdoel samen met het belang van rechtsgelijkheid, dat maakt dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden vindt.
De rechtbank vindt alles afwegend, waaronder ook de gezondheidssituatie van verdachte, in beginsel 12 maanden gevangenisstraf passend.
De redelijke termijn
De redelijke termijn voor afdoening van de zaak is overschreden. Het heeft te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. In beginsel moet een strafzaak in eerste aanleg binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn is in de zaak van verdachte gestart in februari 2018, met de brief waarin het Openbaar Ministerie aankondigde verdachte te zullen dagvaarden. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. Dit betekent dat de zaak dus uiterlijk twee jaar later, in februari 2020, afgerond had moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet uitspraak op 6 juni 2022. De redelijke termijn is dus met 2 jaar en 4 maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan verdachte te wijten is. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot oplegging van de 12 maanden gevangenisstraf die zij in beginsel passend acht, maar zij zal volstaan met oplegging van 6 in plaats van 8 maanden gevangenisstraf en daarnaast worden 4 maanden gevangenisstraf omgezet in een taakstraf van 240 uur.
6. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
7. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
Medeplegen van het door een rechtspersoon opzettelijk een bij belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
feiten 2 en 3
Opzettelijk een bij belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. J. Huber en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑06‑2022
Een geschrift zijnde ‘Ambtsedige verklaring Vennootschapsbelasting ten behoeve van [bedrijf 1] ’, DOC-089 p. 1019/ 1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Aangifte vennootschapsbelasting 2011’, DOC-014, p. 499/1289 ev;
Een geschrift zijne ‘Ambtsedige verklaring Overdrachtsbelasting 11-01-2016’ DOC-056, p. 784/1289 ev;
Geschriften zijnde ‘Akte van levering K35/37 en R34 3-3-2011’ DOC-010, p. 475/1289 ev en Nadeelberekening VPB [bedrijf 1] 2011 DOC-020, p. 548/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Ambtsedige verklaring inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen ten behoeve van [verdachte] ’ DOC-088 p. 976/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Aangifte Inkomstenbelasting 2011 [verdachte] ’, DOC-015 p. 513/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Nadeel berekening IB Overdrachtsbelasting 2011 inz [verdachte] ’ DOC-021, p. 522/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Ambtsedige verklaring inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tenbehoeve van [verdachte] ’ DOC-088, p. 976/1289 ev, een geschrift zijnde ‘ABS uitdraai [verdachte] 2013’ DOC-105, p. 1108/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘KVK uitdraai rechtspersoon [bedrijf 1] ’ DOC-102, p. 1098/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Opdrachtbevestiging taxatie Colliers met taxatie rapport Keij en Stefels dagt. 25-1-2011’ DOC-007, p. 420/1289, een geschrift zijnde ‘Taxatierapport Keij en Stefels 1-3-2011’ DOC-006, p. 408/1289;
Een geschrift zijnde ‘Taxatierapport Colliers International Consultants 21 februari 2011’ DOC-008, p. 445/1289;
PV De verklaring van verdachte ter zitting van 12 mei 2022;
Een geschrift zijnde ‘Lease of shop Accomodation 29/30 augustus 2011’ DOC-012 p. 484/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Mail van [naam 1] aan [naam 2] , cc [naam 3] op 30 september 2008 onderwerp: contact details landlord [pand 1] and [pand 2] ’ DOC-034, p. 669/1289 ev, Een geschrift zijnde ‘E-mails 8/9 september 2008 [naam 3] – [naam 2] ’ DOC-001, p. 388/1289 ev;
Geschriften zijnde ‘E-mails 8/9 september 2008 [naam 3] – [naam 2] ’ DOC-001, p. 388/1289 ev, ‘Emails 2009/2010 [naam 3] - [naam 2] ’ DOC-002, p. 390/1289 ev en ‘Emails 5 november 2010 [naam 3] - [naam 2] - [verdachte] ’ DOC-003, p. 395/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Kopie brief 29 november 2010 [bedrijf 1] – Mango’ DOC-004, p. 398/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Emails en HOT 14 december 2010 C&W – Mango’DOC-005, p. 401/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Brief van [bedrijf 2] aan Stadsdeel Centrum 16 augustus 2010 betreft: toelichting op bijgaande bouwaanvraag tekening 02A-2603’ dd 10-08-2010 DOC-040, p. 696/1289 ev, een geschrift zijnde ‘e-mail 21-7-2010 [naam 2] aan architectenburo [bedrijf 2] met opties roltrap’ DOC-059, p. 791/1289 ev: een geschrift zijnde ‘e-mail 8-12-2010 besprekingsverslag architectenburo [bedrijf 2] , o.a. Mango’ DOC-060, p. 802/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Mail van [naam 4] aan [naam 5] op 11 maart 2011 betreft [pand 1] ’ DOC 64, p. 817/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘HOT van C&W aan Mango 22 februari 2011’ DOC-009, p. 469/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘Lease of shop Accomodation 29/30 augustus 2011’, DOC-012 p. 484/1289 ev;
Een geschrift zijnde ‘E-mail [naam 5] aan [naam 6] 7 september 2010 inzake complex [pand 1] / [pand 2] ’ DOC-084, p. 922/1289 ev;