Hof 's-Hertogenbosch, 22-08-2017, nr. 200.174.312, 01 en 200.175.523, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:3652
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-08-2017
- Zaaknummer
200.174.312_01 en 200.175.523_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:3652, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑08‑2017; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5344
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5341
- Vindplaatsen
AR 2017/4413
Uitspraak 22‑08‑2017
Inhoudsindicatie
contractsovername
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummers 200.174.312/01 en 200.175.523/01
arrest van 22 augustus 2017
in de gevoegde zaken van
zaaknr. 200.174.312/01 van
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B.M. Vaessen te Cuijk,
tegen
[geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Pals te Roermond,
en in zaaknr. 200.175.523/01 van
[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel en geïntimeerde in het door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ingestelde incidenteel appel,
advocaat: mr. J.M. Pals te Roermond,
tegen
1. [de vennootschap 1] ,
en
2. [de vennootschap 2],
beiden gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in het door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingestelde appel en geïntimeerden in het door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] tegen hen ingestelde (incidentele) appel,
advocaat mr. L.W.J.P.F. Einig te Eindhoven,
3. [geintimeerde met zaaknummer 200.175.523/01],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingestelde principaal appel en appellant in het tegen [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] ingestelde incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B.M. Vaessen te Cuijk,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 22 december 2015 in de hoger beroepen van het door de rechtbank Oost-Brabant, handelsrecht, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch tussen [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] als eiser en [de vennootschap 1] ( [de vennootschap 1] ), [de vennootschap 2] ( [de vennootschap 2] , tezamen [de vennootschappen c.s.] ) en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] als gedaagden gewezen vonnis van 22 april 2015.
In het tussenarrest van 22 december 2015 in de zaak genummerd 200.174.312/01 heeft het hof in het incident deze zaak gevoegd met de zaak genummerd 200.175.523/01 en in de hoofdzaak [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het hiervoor genoemde vonnis van 22 april 2015 voor zover hij dit hoger beroep heeft ingesteld tegen [de vennootschappen c.s.] .
In het tussenarrest van 22 december 2015 in de zaak genummerd 200.175.523/01 heeft het hof in het incident deze zaak gevoegd met de zaak genummerd 200.174.312/01.
Beide arresten zijn genummerd tot en met vier. Het hof zal de nummering aansluitend voortzetten.
5. Het verloop van de procedure
5.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep in de zaak genummerd 200.174.312 blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 22 december 2015 waarin de zaak naar de rol van 2 februari 2016 is verwezen voor beraad partijen;
- -
het rolbericht waarin [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] pleidooi heeft gevraagd en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] arrest;
- -
het rolbericht van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] met producties waarin [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] bij brief van 20 september 2016 alsnog om arrest vraagt.
5.2
Het verloop van de procedure in hoger beroep in de zaak genummerd 200.175.523 blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 22 december 2015 waarin de zaak is gevoegd met de zaak genummerd 200.174.312/01 en naar de rol van 2 februari 2016 is verwezen voor memorie van antwoord;
- -
de door [de vennootschappen c.s.] genomen memorie van antwoord met producties;
- -
de door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] genomen memorie van antwoord in principaal appel tevens incidentele memorie van grieven met producties;
- -
de door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] genomen memorie van antwoord in incidenteel appel met producties;
- -
de door [de vennootschappen c.s.] genomen memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende incidentele vordering in incidenteel appel met producties
Alle partijen hebben vervolgens arrest gevraagd.
5.3
Het verdere verloop in beide zaken:
Ten slotte heeft het hof bepaald dat arrest in alle zaken zal worden gewezen.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de betreffende memories.
7. De beoordeling
7.1
Er zijn geen bezwaren aangevoerd tegen de door de rechtbank in het vonnis van 22 april 2015 onder “2. De feiten” opgenomen feiten, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Hierna volgt een opsomming van die feiten.
a. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft vanaf 2001 onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om recreatiewoningen te bouwen in de omgeving van [plaats] . Hij heeft hiertoe, in samenwerking met de Gebiedscommissie West Zeeuws-Vlaanderen, plannen ontwikkeld.
b. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft in 2003 afspraken gemaakt met grondeigenaren, teneinde de plannen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] te kunnen realiseren.
c. In 2005 heeft [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] een investeerder voor het project gevonden, te weten [de vennootschap 1] .
d. De door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] op 19 augustus 2005 ondertekende overeenkomst (productie A bij dagvaarding in eerste aanleg; hierna: de Samenwerkingsovereenkomst), houdt in, voor zover relevant:
“Samenwerkingsovereenkomst
(…)
1. Conform onze gemaakte afspraken zal bij de investeerder worden bedongen, dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] voor de bemiddeling een bedrag ontvangt groot € 1.850.000. De investeerder moet zich verplichten dit bedrag direct nadat er met Gebiedscommissie/gemeente Sluis een overeenstemming is bereikt over invulling van het plan in [adres] en voordat de gronden in eigendom komen van de investeerder, te storten op een door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] nader aan te geven bankrekening. Het feit dat de investeerder deze gronden in zijn bezit wil nemen moet voldoende bewijs zijn dat er door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] voldoende is gepresteerd en tot betaling moet worden overgegaan.
2. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ontvangt voor zijn aandeel in deze bemiddeling van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] een bedrag groot € 500.000. Betaling van dit bedrag geschiedt direct nadat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] van de investeerder het in het vorige artikel genoemde bedrag heeft ontvangen.”
e. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschap 1] sluiten op 14 december 2007 twee overeenkomsten. In de eerste overeenkomst (productie B bij de dagvaarding in eerste aanleg (hierna: Overeenkomst I), ondertekend door [medewerker van de vennootschap 1] namens [de vennootschap 1] en door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] is onder meer het volgende bepaald:
“Bemiddelingsovereenkomst
(…)
dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] op 19 augustus 2005 met de heer [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] een samenwerkingsovereenkomst sloot met als doel bij een beoogde investeerder te bedingen dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] voor de bemiddeling tussen grondeigenaren en de investeerders om tot de realisatie van deze plannen te komen een bedrag ontvangt à € 1.850.000,-;
(…) deze samenwerkingsovereenkomst is als bijlage aan deze overeenkomst gehecht, hierna te noemen de “samenwerkingsovereenkomst”;
(…)
dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de loop van 2005 als investeerder [de vennootschappen c.s.] heeft gevonden en [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] uit dien hoofde aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] (…) € 1.850.000,- schuldig is (…)
dat [de vennootschappen c.s.] “de samenwerkingsovereenkomst” met de hierin genoemde rechten en betalingsverplichting van en aan [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] heeft overgenomen;
(…)
Artikel 1 Doel van de overeenkomst
Partijen leggen hierbij vast dat [de vennootschappen c.s.] voornoemde samenwerkingsovereenkomst heeft overgenomen van [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] met welke overname [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] instemt.
Artikel 2 Contractsovername
[de vennootschappen c.s.] heeft de rechten en verplichtingen van de heer [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] (…) jegens [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] overgenomen en zal deze als eigen rechten en verplichtingen nakomen en vrijwaart [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] voor alle mogelijke rechten en verplichtingen jegens [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] voortvloeiend uit de voornoemde samenwerkingsovereenkomst en terzake mogelijke claims en procedures door [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] worden rechtstreeks overgenomen door [de vennootschappen c.s.]”
f. In de tweede overeenkomst van 14 december 2007 (productie 3 conclusie van antwoord van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ; hierna: Overeenkomst II), ook ondertekend door [medewerker van de vennootschap 1] namens [de vennootschap 1] en door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] is onder meer het volgende bepaald:
“Bemiddelingsovereenkomst
(…)
in aanmerking nemende, dat:
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] sinds 2004 rechten heeft opgebouwd met betrekking tot gronden gelegen in [adres] (…)
Een levering van genoemde gronden tot stand wordt gebracht ten gunste van [de vennootschappen c.s.] voor een maximum bedrag van € 1.630.000,- (…)
Artikel 1 Doel van de overeenkomst
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] verleent aan [de vennootschappen c.s.] het exclusieve recht voornoemde gronden te kopen terwijl [de vennootschappen c.s.] erkent aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] schuldig te zijn wegens het exclusieve recht tot het aankopen van bovenvermelde grondeigendommen (…) € 1.980.000,-(…).
Artikel 2 Vergoeding
[de vennootschappen c.s.] zal aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] een vergoeding betalen voor de bemiddelingswerkzaamheden groot € 1.980.000,- inclusief renten (…)
Deze vergoeding zal in vier termijnen door [de vennootschappen c.s.] aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] uitgekeerd worden, te weten:
1e termijn: groot € 150.000,- (…);
2e termijn: groot € 250.000,- (…);
3e termijn: groot € 200.000,- (…);
4e termijn: het restant bedrag groot € 1.380.000,- (…).
(…)
Artikel 4 Betalingsgarantie
Ter meerdere zekerheid zal door [de vennootschappen c.s.] een Concerngarantie worden afgegeven, welke als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd.
(…)”
g. [de vennootschap 1] heeft het volledige bedrag van € 1.980.000,- zoals genoemd in art. 2 van Overeenkomst II, inmiddels aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] betaald.
h. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft geen betaling van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] of [de vennootschappen c.s.] ontvangen.
7.2
[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] veroordeelt tot betaling van € 500.000,- aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2010 te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
dan wel, indien en voor zover van (contracts-)overname van de betalingsverplichting jegens [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] (door [de vennootschap 1] van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ) sprake is:
2. [de vennootschap 1] veroordeelt tot betaling van € 500.000,- aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2010 te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
3. ( indien en voor zover van (contracts-)overname van de betalingsverplichting jegens [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] sprake is) en indien [de vennootschap 1] nalatig is om aan die betalingsverplichting jegens [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] te voldoen: [de vennootschap 2] veroordeelt tot betaling van € 500.000,- aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2010 te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
met veroordeling van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd,
alles onder veroordeling van ieder van de gedaagden in de kosten van het geding, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd.
De rechtbank heeft bij incidenteel vonnis van 5 november 2014 [de vennootschappen c.s.] c.s. toegestaan om [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in vrijwaring te dagvaarden. In de pleitaantekeningen ter comparitie van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] (gehecht aan het proces-verbaal van comparitie d.d. 11 maart 2015) is in nr. 6 vermeld dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] nog niet in vrijwaring is opgeroepen. Uit het eindvonnis blijkt evenmin dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in vrijwaring is gedagvaard.
De rechtbank heeft in het eindvonnis geoordeeld dat [de vennootschap 1] niet de contractspositie van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft overgenomen. Daarmee zijn de betalingsverplichtingen van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] jegens [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in stand gebleven. Het verweer van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] dat de betaling door [de vennootschap 1] aan hem van € 1.980.000,- niet de volledige bemiddelingsvergoeding inhoudt, is gepasseerd. Vervolgens is [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] veroordeeld tot betaling aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] van € 500.000,- vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2010 tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in de proceskosten van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] . De vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] tegen [de vennootschappen c.s.] zijn afgewezen met veroordeling van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de proceskosten en nakosten van [de vennootschappen c.s.] Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
7.3.1
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] vordert in zijn hoger beroep in zaak 200.174.312/01 en onder het voordragen van 18 grieven, voor zover nog relevant nadat dit hof hem in het tussenarrest gewezen in zaak 200.174.312/01 niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 april 2015 voor zover gericht tegen [de vennootschappen c.s.] :
vernietiging van het vonnis van 22 april 2015 en, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, afwijzing van de vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] en veroordeling van hem om hetgeen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft voldaan aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de data van betaling tot de dag van de terugbetaling, met veroordeling van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de kosten van beide instanties, inclusief het griffierecht voor beslagverlof en andere beslagkosten.
[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] voert verweer. Ook [de vennootschappen c.s.] heeft verweer gevoerd, doch dat komt hierna niet meer aan de orde omdat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen [de vennootschappen c.s.]
7.3.2
[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft zijn hoger beroep tegen [de vennootschappen c.s.] in zaak 200.175.523/01 ingesteld voor het geval in het door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ingestelde hoger beroep (zaak 200.174.312) door het hof anders zou worden beslist dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] vordert in zaak 200.175.523/01 in zijn principaal appel zonder dat hij genummerde grieven heeft voorgedragen, vernietiging van het vonnis van 22 april 2015 voor zover in dat vonnis zijn vorderingen jegens [de vennootschappen c.s.] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad alsnog toewijzing van zijn vorderingen tegenover [de vennootschappen c.s.] overeenkomstig de inleidende dagvaarding, met veroordeling van geïntimeerden, hoofdelijk, in de kosten van beide instanties en met veroordeling van geïntimeerden, hoofdelijk, indien zijn niet binnen 14 dagen na het te wijzen arrest het verschuldigde bedrag hebben betaald, in de nakosten forfaitair begroot op € 205,-, verhoogd met € 68,- in geval van betekening, alsdan tevens te verhogen met de wettelijke rente over de bedoelde kostenposten.
[de vennootschappen c.s.] voeren verweer.
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] voert verweer en vordert in dit principaal appel:
- voor wat betreft de door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingebrachte grieven om alsnog de vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] tegenover [de vennootschappen c.s.] toe te wijzen, indien en voor zover de vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] jegens [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] (daarmee) komen te vervallen:
een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te moeten nemen;
- voor wat betreft de door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingebrachte grieven waarmee de in eerste aanleg toegewezen vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] jegens [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] niet komen te vervallen:
zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn grieven dan wel zijn grieven te verwerpen;
meer in het bijzonder voor wat betreft de door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingebrachte grieven om [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschappen c.s.] hoofdelijk in de kosten van beide instanties te veroordelen, indien zij niet binnen 14 dagen na het te wijzen arrest het verschuldigde bedrag hebben betaald, in de nakosten forfaitair begroot op € 205,-, verhoogd met € 68,- in geval van betekening, alsdan tevens te verhogen met de wettelijke rente over de bedoelde kostenposten:
zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn grieven dan wel zijn grieven te verwerpen.
7.3.3
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] vordert in het incidenteel appel in zaak 200.175.523/01 vernietiging van het vonnis van 22 april 2015 en, opnieuw rechtdoende en voor zover nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden de vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] alsnog af te wijzen en om hem te veroordelen om hetgeen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft voldaan aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] terug te betalen, vermeerderd met primaire de wettelijke handelsrente, subsidiair de wettelijke rente, vanaf de data van de betaling tot de dag van de terugbetaling, met veroordeling van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de kosten van beide instanties.
[de vennootschappen c.s.] en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] voeren verweer.
Ontvankelijkheden in zaak 200.175.523/01
In het door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingestelde appel in zaak 200.175.523/01 tegen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01]
7.4.1
In eerste aanleg zijn alle vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] tegen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] toegewezen. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft desalniettemin ook [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in hoger beroep gedagvaard, waarbij [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] geen grieven tegen het bestreden vonnis heeft aangevoerd voor zover het zijn vorderingen op [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] betreft. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] zal dientengevolge niet-ontvankelijk verklaard worden voor zover hij zijn hoger beroep tevens tegen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft ingesteld.
In het door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ingestelde incidenteel appel in zaak 200.175.523/01 tegen [de vennootschappen c.s.]
7.4.2
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft zijn incidenteel appel tevens gericht tegen [de vennootschappen c.s.] In eerste aanleg waren [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschappen c.s.] evenwel medegedaagden. De rechtbank had in eerste aanleg dus niet te oordelen over enig geschil tussen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschappen c.s.] . Er is ook geen sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] zal daarom in zijn incidenteel appel voor zover gericht tegen [de vennootschappen c.s.] niet-ontvankelijk verklaard worden net zoals hij reeds niet-ontvankelijk verklaard is in zijn appel tegen [de vennootschappen c.s.] in zaak 200.174.312/01.
In de zaak 200.174.312/01 door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] tegen [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingestelde appel en het door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] tegen [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] gerichte incidenteel appel in zaak 200.175.523/01
7.5
De door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in beide zaken voorgedragen 18 grieven zijn gelijkluidend. De toelichting op die grieven zijn niet letterlijk gelijkluidend. Zo vangt bijvoorbeeld de derde alinea in de toelichting op grief 15 in zaak 200.174.312/01 aan met de zinnen “[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft enkel wettelijke handelsrente gevorderd. Er is echter geen sprake van …”. De derde alinea van grief 15 in zaak 200.175.523/01 luidt “[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft enkel wettelijke handelsrente gevorderd, geen wettelijke rente, ook niet subsidiair. Er is echter geen sprake van …”. Het hof ziet in de toelichting op al die grieven echter geen relevante verschillen, zodat de grieven van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in beide zaken niet afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
De grieven 16 en 17 van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] hoeven geen beoordeling omdat zij zijn gericht tegen oordelen van de rechtbank over door [de vennootschappen c.s.] in eerste aanleg aangevoerde verweren tegen de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] voor zover gericht tegen [de vennootschappen c.s.] [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] is reeds in zijn hoger beroep tegen [de vennootschappen c.s.] niet-ontvankelijk verklaard.
7.6.1
In zijn eerste grief voert [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] aan dat de vordering is verjaard. Voor zover hij hieraan ten grondslag legt dat de aanvangsdatum van de verjaring december 2007 is omdat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] toen van de contractsovername wist, behoeft de grief geen beoordeling. Als immers sprake is van contractsovername, is [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] geen betaling verschuldigd, maar [de vennootschap 1] .
7.6.2
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] legt aan zijn verweer dat de vordering is verjaard subsidiar ten grondslag dat het ervoor gehouden moet worden dat de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] opeisbaar was vanaf het moment dat hij, [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] , de eerste drie termijnbetalingen van tezamen € 600.000,- (zie r.o. 7.1 sub f, art. 2) had ontvangen. Uitleg van de Samenwerkingsovereenkomst brengt volgens hem mee dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] gehouden zou zijn geweest om met die eerste drie termijnbetalingen de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] te voldoen.
Het hof stelt voorop dat een eventuele verjaring volgens [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in elk geval is gestuit op 8 juni 2014 (zie de vijfde alinea op zijn toelichting op grief 1, waarbij het hof opmerkt dat volgens [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] de verjaring is gestuit bij brief van 28 april 2014). Dit betekent dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] op grond van art. 3:307 BW concrete data moet noemen, liggende vóór 8 juni 2009 op grond waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] wist of redelijkerwijze had moeten weten dat zijn vordering in de hiervoor weergegeven uitlegvisie van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] , waarvan het hof de juistheid in het midden laat, vóór 8 juni 2009 opeisbaar was. Met andere woorden dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] vóór 8 juni 2009 wist dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in elk geval in totaal € 600.000,- had ontvangen. De Samenwerkingsovereenkomst bepaalt immers dat betaling van het aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] verschuldigde bedrag “geschiedt direct nadat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] van de investeerder het in het vorige artikel genoemde bedrag heeft ontvangen.” [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft wat dit betreft in nr. 43 van zijn memorie van antwoord onder meer aangevoerd tot op de dag van vandaag (noot hof: 10 november 2015) nog niet precies te weten wanneer [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] welk bedrag van [de vennootschap 1] heeft ontvangen en dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] hem daar geen informatie over heeft verstrekt noch facturen noch bankafschriften heeft overgelegd. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft echter enkel gesteld wanneer deze eerste drie termijnbedragen waren verschuldigd, niet wanneer hij die bedragen heeft ontvangen. Het beroep op verjaring, en dus grief 1, faalt daarmee alleen al omdat het onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
7.7.1
Het hof zal thans eerst de grieven 8 tot en met 12 van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] beoordelen. In die grieven, die zich lenen voor een gezamenlijke beoordeling en daarom niet afzonderlijk zullen worden besproken, voert [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] aan dat [de vennootschap 1] de Samenwerkingsovereenkomst van hem heeft overgenomen in de zin van art. 6:159 BW. Bij de beoordeling van deze grieven beoordeelt het hof tevens het verweer van [de vennootschappen c.s.] inhoudende dat [de vennootschap 1] niet de rechtsverhouding van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] tot [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] uit de Samenwerkingsovereenkomst heeft overgenomen.
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] voert aan dat overeenkomst I een tussen hem, [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] , en [de vennootschap 1] opgemaakte akte is waarbij [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] zijn rechtsverhouding tot [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de Samenwerkingsovereenkomst overdraagt aan [de vennootschap 1] .
Overeenkomst I houdt naar de letter in dat [de vennootschap 1] de Samenwerkingsovereenkomst met de daarin genoemde rechten en betalingsverplichtingen van en aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft overgenomen. Uit die bewoordingen volgt niet dat de volledige contractspositie van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in de Samenwerkingsovereenkomst door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] is overgedragen aan [de vennootschap 1] . Ook art. 1 van Overeenkomst I bepaalt dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschap 1] vastleggen dat [de vennootschap 1] de Samenwerkingsovereenkomst heeft overgenomen van [geintimeerde met zaaknummer 200.174.312/01] met welke overname [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] instemt.
Tegen die letterlijke tekst kan, nog daargelaten dat die tekst in een geschil als het onderhavige conform de Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd zoals de rechtbank, naar het hof begrijpt heeft gedaan, meteen worden tegengeworpen dat het zonder nadere maar ontbrekende toelichting niet vanzelfsprekend is dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschap 1] in een tussen hen gesloten overeenkomst hebben willen en kunnen bepalen wat er geschiedt met de rechten en plichten van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] . Het hof neemt verder in aanmerking dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] tijdens de comparitiezitting in eerste aanleg, waarbij als partij ook aanwezig waren [de vennootschappen c.s.] , heeft verklaard dat hij in december 2007 is “geïnformeerd door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [medewerker van de vennootschap 1] over de contractsovername. Ik ben akkoord gegaan met die overname, (…)”. Ook uit de door [medewerker van de vennootschap 1] ondertekende verklaring d.d. 26 juli 2014 (overgelegd door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] bij conclusie van antwoord) volgt dat [de vennootschap 1] de contractspositie van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft willen overnemen. In die verklaring staat immers dat de Samenwerkingsovereenkomst tussen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in zijn geheel wordt overgenomen door [de vennootschap 1] en dat het hierin genoemde bedrag van € 500.000,- in mindering wordt gebracht op de door [de vennootschap 1] aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] verschuldigde Bemiddelingsvergoeding. Uit dit alles concludeert het hof dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschap 1] met Overeenkomst I bedoeld hebben overname door [de vennootschap 1] van de contractspositie die [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] had in de Samenwerkingsovereenkomst. Overeenkomst I is een door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [medewerker van de vennootschap 1] namens [de vennootschap 1] ondertekend geschrift, bestemd om tot bewijs te dienen en dus een akte in de zin van art. 157 lid 1 Rv jo. art. 6:159 lid 1 BW.
7.7.2
Voor contractsovername is nodig dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , de andere partij, zijn medewerking verleent. Hierbij vindt de overgang plaats op het moment van wilsovereenstemming tussen alle drie partijen (Parl. Gesch. boek 6 algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, pag. 585). Die medewerking is vormvrij en kan zowel vooraf als achteraf plaatsvinden. Nu de medewerking vormvrij is, kan zij ook stilzwijgend worden verleend. De wet geeft geen termijn waarbinnen alle betrokkenen hun wil moeten hebben geuit. Uit het woord "medewerking” volgt wel dat er sprake moet zijn van een voldoende duidelijke en niet voor misverstand vatbare bewustheid. Dit is daarom ook vanzelfsprekend omdat de contractsovername als driezijdige rechtshandeling niet eerder tot stand komt dan als de medewerking is verleend én de akte is opgemaakt, waarbij de volgorde dus niet van belang is. Op die medewerking is art. 3:37 lid 1 BW van toepassing, waarmee die medewerking dus besloten kan liggen in een of meer gedragingen, en dus ook in een zwijgen (verg. HR 23 april 1999, NJ 1999, 497). Het beroep van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] op contractsovername is een hem bevrijdend verweer, zodat hij op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv de betreffende feiten voldoende onderbouwd moet stellen en, bij voldoende betwisting, bewijzen.
7.7.3
[appellant met zaaknummer 200.174.312/01] voert aan dat die medewerking van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] blijkt uit of kan worden afgeleid uit de volgende feiten, eventueel, zo begrijpt het hof, in onderling verband en samenhang beschouwd:
i. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] is begin december 2007 geïnformeerd over de contractsovername, waartegen hij zich, zo vermeldt [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] zelf in nr. 4 van zijn inleidende dagvaarding, niet heeft verzet (nr. 15 conclusie van antwoord);
ii. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] kende de contractsovername gelet op het door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] gestuurde e-mailbericht van 22 oktober 2008 (productie 1 conclusie van antwoord) inhoudende:
“Beste [roepnaam appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ,
Tijdens onze bespreking op 9 augustus 2007 (noot hof: volgens [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] aan het slot van nr. 17 in zijn conclusie van antwoord is het juiste jaartal 2008) heb jij me gezegd niet gelukkig te zijn, dat jouw naam wordt vermeld in een aantal contracten tussen mij en [de vennootschappen c.s.] . (…)
We hebben samen een overeenkomst gesloten op 19 augustus 2005 (…). In deze overeenkomst is een fee voor jou vastgelegd. Daarna ben je in dienst getreden bij [de vennootschappen c.s.] (…).
[de vennootschappen c.s.] was geïnteresseerd om de ontwikkeling van dit project te gaan doen en verklaarde zich bereid om de door mij verworden posities over te nemen. Inclusief de tussen ons tweeën gesloten overeenkomst. (en inclusief jouw fee)
Omdat ik er zeker van wou zijn dat jij er mee eens was, hebben we een gezamenlijk gesprek gehad op 3 december 2007 (…) waarbij zowel jij als de hr. [medewerker van de vennootschap 1] verklaarden, dat er tussen u beiden volledige overeenstemming was over deze overname door [de vennootschappen c.s.] van mijn verplichtingen t.o.v. jou. (…)”.
iii. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] hebben op 3 maart 2009 een gesprek gehad in [plaats ] en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft daarvan een verslag gemaakt en dat verslag heeft hij bij e-mail van 13 maart 2009 aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] gestuurd (productie 2 conclusie van antwoord). Dat verslag houdt in, voor zover relevant:
NOTITIE
Naar aanleiding van ons gesprek op 3 maart j.l. in [plaats ] , deel ik jou het volgende mede:
Afspraken [de vennootschappen c.s.] – [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] – [appellant met zaaknummer 200.175.523/01]
De Samenwerkings-overeenkomst tussen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] d.d.: 19 augustus 2005 is overgegaan naar [de vennootschappen c.s.] en vastgelegd in een Bemiddelingsovereenkomst tussen [de vennootschappen c.s.] en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] .
(…)
De overeenkomsten zijn duidelijk. [de vennootschappen c.s.] heeft in een Bemiddelingsovereenkomst met mij d.d. 14 december 2007 op zich genomen het contract tussen [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] over te nemen en er staat letterlijk in “met de hierin genoemde rechten en betalingsverplichting van en aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft overgenomen”.
Omdat deze kwestie al eerder onderwerp van gesprek was tussen ons tweeën, had ik dit al eens eerder aangekaart bij de heer [medewerker van de vennootschap 1] en ik heb je toen per brief en per mail op 18 oktober 2008 als volgt bericht: (…)
“Beste [roepnaam appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ,
Tijdens onze bespreking op 9 augustus 2007 (noot hof: volgens [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] aan het slot van nr. 17 in zijn conclusie van antwoord is het juiste jaartal 2008) heb jij me gezegd niet gelukkig te zijn, dat jouw naam wordt vermeld in een aantal contracten tussen mij en [de vennootschappen c.s.] . (…)
Wij tweeën hebben samen een overeenkomst gesloten op 19 augustus 2005 (…). In deze overeenkomst is een fee voor jou vastgelegd. Daarna ben je in dienst getreden bij [de vennootschappen c.s.] (…).
[de vennootschappen c.s.] was geïnteresseerd om de ontwikkeling van dit project te gaan doen en verklaarde zich bereid om de door mij verworden posities over te nemen. Inclusief de tussen ons tweeën gesloten overeenkomst. (en inclusief jouw fee)
Omdat ik er zeker van wou zijn dat jij er mee eens was alvorens de contracten met [de vennootschappen c.s.] te tekenen, hebben we ( [medewerker van de vennootschap 1] , [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ) een gezamenlijk gesprek gehad op 3 december 2007 (…) waarbij zowel jij als de hr. [medewerker van de vennootschap 1] verklaarden, dat er tussen u beiden volledige overeenstemming was over deze overname door [de vennootschappen c.s.] van mijn verplichtingen t.o.v. jou. (…)”.
Gezien bovenstaande en de gesprekken tussen mij en [medewerker van de vennootschap 1] mag ik erop vertrouwen dat de afspraken die gemaakt zijn met [de vennootschappen c.s.] ook door hun worden nagekomen. Ik zie dan ook geen enkele reden voor jou om te zeggen dat je geen cent van [de vennootschappen c.s.] zult ontvangen.
(…)”.
iv. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft blijkt het proces-verbaal van comparitie na antwoord zelf verklaard “Ik ben in december 2007 geïnformeerd door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [medewerker van de vennootschap 1] over de contractsovername. Ik ben akkoord gegaan met die overname, omdat ik het gevoel had dat ik niet anders kon. Immers, [de vennootschappen c.s.] was mijn werkgever.”
7.7.4
[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] voert aan dat hem op 3 december 2007 een kennisgeving is gedaan dat [de vennootschap 1] de Samenwerkingsovereenkomst van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] zou gaan overnemen daaronder begrepen de verplichting om de bemiddelingsfee van € 500.000,- aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] te betalen (nr. 17 memorie van antwoord). Hem is toen niets getoond en niets gevraagd. Het hof begrijpt dat hij hiermee wil zeggen dat de in art. 6:159 BW vereiste medewerking niet door hem is verleend.
7.7.5
[appellant met zaaknummer 200.175.523/01] noch [de vennootschappen c.s.] hebben betwist dat de hiervoor genoemde gesprekken van 9 augustus 2008 en 3 maart 2009 hebben plaatsgevonden noch hebben zij de juistheid van de hiervoor geciteerde verslagen betwist noch de juistheid van de verklaring van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] zoals opgenomen in het proces-verbaal van comparitie na antwoord. Gelet op de hiervoor in r.o. 7.7.2 te hanteren maatstaf moet uit de punten i tot en met iv in onderling verband en samenhang bezien, worden afgeleid dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] medewerking heeft verleend aan de contractsovername. Bij de bespreking van december 2007 werd ook zijn contractsbelang besproken en mochten de andere deelnemers aan die bespreking uit het feit dat hij zich niet heeft verzet afleiden dat hij het eens was met de besproken contractsovername. Dat hij het toen, in december 2007, eens was met die contractsovername blijkt ook uit het feit dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] niet afwijzend heeft gereageerd op de berichten van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] van 22 oktober 2008 en 13 maart 2009 en vervolgens tijdens de zitting in eerste aanleg op 11 maart 2015 heeft verklaard dat hij over de contractsovername is geïnformeerd in december 2007 en daarmee akkoord is gegaan. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft hierbij verklaard dat hij het gevoel had niet anders te kunnen, maar daaraan gaat het hof voorbij alleen al omdat hij aan dat gevoel geen rechtens relevante gevolgen heeft verbonden. Voor zover [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] nog heeft aangevoerd dat veel te onduidelijk bleef, heeft hij, bezien in het licht van het feit dat krachtens art. 6:159 BW contractsovername betekent dat de hele rechtsverhouding wordt overgenomen, geen concrete en voldoende essentiële punten vermeld die dan onduidelijk zouden zijn gebleven. Het behoeft geen betoog dat hij de inhoud van de door hemzelf gesloten Samenwerkingsovereenkomst kende, waarmee hij dus wist welk contract werd overgenomen.
[de vennootschappen c.s.] hebben bij conclusie van antwoord nog overgelegd een verklaring van [medewerker van de vennootschap 1] d.d. 26 maart 2014 inhoudende dat hij met [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] zou hebben overlegd dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] zijn mogelijke rechten/aanspraken rechtstreeks met [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] zelf diende af te handelen en dat deze voor [de vennootschap 1] geen toepassing hadden en dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] meerdere malen zijn instemming met dit standpunt mondeling zou hebben bevestigd. Het hof gaat aan die verklaring voorbij. Ten eerste hebben [de vennootschappen c.s.] geen verklaring gegeven waarom een en ander niet is vermeld in Overeenkomst I. Verder hebben zij in dit hoger beroep niet verduidelijkt hoe die verklaring van [medewerker van de vennootschap 1] te rijmen valt met zijn latere verklaring van 26 juli 2014 die door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] bij conclusie van antwoord is overgelegd (zie r.o. 7.7.1 en nr. 34 en 43 memorie van antwoord [de vennootschappen c.s.] ). Daarin is niet met zoveel woorden vermeld dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] wel aansprakelijk bleef voor betaling van € 500.000,- aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , terwijl juist dit de kwestie was. Al met al is die door [de vennootschappen c.s.] overgelegde verklaring van [medewerker van de vennootschap 1] van 26 maart 2014 zo onduidelijk en nietszeggend dat daaraan voorbij moet worden gegaan. Aan bewijslevering ter zake wordt daarom niet toegekomen.
7.7.6
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] op [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] moet worden afgewezen omdat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] medewerking heeft verleend aan de contractsovername gesloten tussen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschap 1] en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] dus niet meer kan worden aangesproken op grond van de Samenwerkingsovereenkomst. Het vonnis voor zover door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] bestreden moet dan ook worden vernietigd. De overige grieven van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] hoeven geen verdere beoordeling.
In het door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingestelde appel in zaak 200.175.523/01 tegen [de vennootschappen c.s.]
7.8
Het hof dient thans de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] voor zover gericht tegen [de vennootschappen c.s.] te beoordelen. [de vennootschappen c.s.] hebben in hun memorie van antwoord in zaak 200.175.523/01 in de nrs. 7 tot en met 12 kennelijk willen aanvoeren dat dit niet zou kunnen. Het hof ziet echter geen regels die in de weg staan aan een beoordeling van die vordering. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft in eerste aanleg als gedaagden gedagvaard [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschappen c.s.] tezamen en het hof heeft het hoger beroep ingesteld door [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] gevoegd met het door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] ingestelde hoger beroep, welk hoger beroep zich ook richt tegen [de vennootschappen c.s.] Aldus zijn er geen beletsels om in dit hoger beroep de subsidiaire vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] te beoordelen.
7.9
Het verweer van [de vennootschappen c.s.] dat [de vennootschap 1] niet de rechtsverhouding van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ten opzichte van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] inzake de Samenwerkingsovereenkomst heeft overgedragen gekregen, is hiervoor al verworpen. Het hof heeft reeds overwogen dat in zaak 200.174.312/01 het beroep van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] op de wel gesloten contractsovername een bevrijdend verweer oplevert waarvan de bewijslast op hem rust. In zaak 200.175.523/01 van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] tegen [de vennootschappen c.s.] levert de stelling van [de vennootschappen c.s.] dat zij niet de verplichting tot betaling van de fee aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft overgenomen juist een betwistend verweer op. Uit hetgeen het hof reeds hiervoor in de zaak [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] / [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft overwogen volgt dat [de vennootschappen c.s.] gelet op de daar genoemde feiten en omstandigheden haar betwisting onvoldoende heeft onderbouwd. Het gevolg daarvan is dat de feiten met betrekking tot de contractsovername, waar [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] zich (subsidiair) op beroept, vast zijn komen te staan. Aan beoordeling van het bewijsaanbod van [de vennootschappen c.s.] komt het hof dus niet toe.
Dit betekent vervolgens dat, met inachtneming van de devolutieve werking van het hoger beroep en van hetgeen [de vennootschappen c.s.] in dit hoger beroep heeft aangevoerd, de volgende verweren van [de vennootschappen c.s.] aan de orde moeten komen. Zij stellen dat de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] is verjaard, dat deze niet opeisbaar is en/of dat aan de vordering is voldaan. Dat laatste omdat [de vennootschap 1] [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] per 3 juli 2006 in dienst heeft genomen tot 2014. [de vennootschap 1] en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] hebben afgesproken, zo voeren [de vennootschappen c.s.] in nr. 32 conclusie van antwoord aan, dat de vordering van € 500.000,- zou vervallen als tegenprestatie voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst.
Het hof overweegt dat voor zover [de vennootschappen c.s.] zich ter afwering van de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] hebben beroepen op Overeenkomst II, het hof daaraan voorbijgaat. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] is bij die Overeenkomst II geen partij geweest. Andere feiten die met zich brengen dat de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] op [de vennootschap 1] is onderworpen aan enige bepaling uit die Overeenkomst II zijn niet voldoende onderbouwd gesteld of gebleken. Het ontgaat het hof waarom de bij memorie van antwoord als productie 5 overgelegde tussen [de vennootschappen c.s.] en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] gesloten vaststellingsovereenkomst in het onderhavige kader relevant is.
7.10
Mr. Einig heeft namens [de vennootschappen c.s.] tijdens de comparitie na antwoord verklaard dat de brief van 28 februari 2014 het ijkpunt voor de verjaring is. Het hof zal uitgaan van die datum en voorbijgaan aan de opmerking in de in eerste aanleg door [de vennootschappen c.s.] overgelegde spreekaantekeningen dat moet worden uitgegaan van 8 juli 2014, zijnde de dag der dagvaarding.
Veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat de verjaring is gestuit bij brief van 28 februari 2014 is het aan [de vennootschappen c.s.] , die als bevrijdend verweer een beroep op verjaring doet, om voldoende duidelijke en onderbouwde feiten te stellen waaruit blijkt dat de verjaring dan voor 28 februari 2009 is aangevangen. Partijen zijn, gelet op art. 3:307 BW, terecht van mening dat de termijn van verjaring vijf jaar is.
Dit betekent dat [de vennootschappen c.s.] concrete feiten moeten noemen, liggende vóór 28 februari 2009 op grond waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] wist of redelijkerwijze had moeten weten dat zijn vordering vóór 28 februari 2009 opeisbaar was. Een dergelijk feit is niet dat de contractsovername eventueel in december 2007 al perfect was. De Samenwerkingsovereenkomst bepaalt immers dat betaling van het aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] verschuldigde bedrag “geschiedt direct nadat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] van de investeerder het in het vorige artikel genoemde bedrag heeft ontvangen.” Het is aan [de vennootschappen c.s.] om dan niet alleen een duidelijke datum te noemen waarop [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] de door [de vennootschap 1] als investeerder gedane betaling heeft ontvangen, maar ook dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] vóór februari 2009 van die betaling wist of had moeten weten. Dergelijke feiten vallen niet te lezen in de nrs. 9-12 conclusie van antwoord waarin het beroep op verjaring is toegelicht. Ook in de spreekaantekeningen die [de vennootschappen c.s.] in eerste aanleg hebben overgelegd is niet meer vermeld dan dat de eerste drie termijnbetalingen aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] dienden plaats te vinden vóór juli 2009. Gesteld noch gebleken is dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] die betalingen ook vóór juli 2009 heeft ontvangen noch hebben [de vennootschappen c.s.] een duidelijke datum genoemd waarop [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] wist dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] het bedrag had ontvangen.
Het beroep op verjaring faalt dus alleen al omdat het onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
7.11
[de vennootschappen c.s.] voeren verder aan dat de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] niet opeisbaar is. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft namelijk niet het hele bedrag van € 1.850.000,- ontvangen maar slechts € 1.350.000,-.
Uit al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, blijkt dat [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschap 1] het met elkaar eens zijn dat aan alle verplichtingen die zij, dus [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en [de vennootschap 1] , over en weer jegens elkaar hadden in het kader van de onderhavige rechtsbetrekking is voldaan. Gelet daarop brengt een redelijke uitleg van de rechtsbetrekking tussen alle partijen met zich dat de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] opeisbaar is.
Daar komt bij dat [de vennootschappen c.s.] nu juist de verplichting van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] om € 500.000 aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] te betalen hadden overgenomen. Hieruit volgt dat [de vennootschappen c.s.] uit deze hoofde niet meer dan € 1.350.000 aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] hoefden te betalen. De stelling van [de vennootschappen c.s.] dat de vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] pas opeisbaar zou worden indien [de vennootschappen c.s.] toch, en geheel in strijd met haar eigen stellingen omtrent haar verplichtingen jegens [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] , uit deze hoofde een bedrag van € 1.850.000 zouden hebben betaald, is daarmee onbegrijpelijk en dus onvoldoende onderbouwd.
7.12
Resteert het verweer van [de vennootschappen c.s.] dat de vordering teniet is gegaan op andere wijze dan door betaling. Als tegenprestatie voor de arbeidsovereenkomst met [de vennootschap 1] hebben [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] en [de vennootschap 1] afgesproken, zo stellen [de vennootschappen c.s.] in nr. 32 conclusie van antwoord, dat de vordering van € 500.000,- zou komen te vervallen.
Dit verweer dat bij voldoende onderbouwing en bij voldoende concreet bewijsaanbod, op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv door [de vennootschappen c.s.] zou moeten worden bewezen, is met niets onderbouwd. [de vennootschappen c.s.] hebben zelfs niet vermeld de hoogte van het salaris van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] aan de hand waarvan de stelling dat de vordering van € 500.000,- is komen te vervallen, een beetje aannemelijk gemaakt had kunnen worden. Een schriftelijke overeenkomst van dit verval is niet overgelegd noch is een onderbouwing gegeven waarom partijen een dergelijke afspraak niet schriftelijk hebben vastgelegd. Bij welke gelegenheid die afspraak van verval precies is gemaakt is evenmin aangevoerd. Het hof wijst er tenslotte op dat [de vennootschappen c.s.] in de in eerste aanleg overgelegde spreekaantekeningen in nr. 17 zelf vermelden dat het er alle schijn van heeft dat het vervallen van de vordering van € 500.000,- de tegenprestatie voor de arbeidsovereenkomst is. Die door [de vennootschappen c.s.] gestelde, en door [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] betwiste schijn geeft onvoldoende houvast om uit af te kunnen leiden dat een bestaande vordering van € 500.000,- is vervallen. De stelling is verder in strijd met de door [de vennootschappen c.s.] overgelegde verklaring van directeur [medewerker van de vennootschap 1] van [de vennootschap 1] inhoudende dat hij, [medewerker van de vennootschap 1] , met [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft overlegd dat [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] zijn mogelijke rechten en aanspraken rechtstreeks met [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] diende af te handelen en mede daardoor zo summier onderbouwd dat het hof niet aan een bewijsaanbod toekomt. Daarmee faalt ook dit verweer.
7.13
Al met al slaagt het hoger beroep van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] en zal [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft voldaan. Die terugbetalingsvordering is geen vordering ex art. 6:119a BW, zodat wettelijke rente ex art. 6:119 BW is verschuldigd. [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] moet worden veroordeeld in de kosten van de procedure tussen hem en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] in eerste aanleg en in beide hoger beroepen. [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] heeft ter onderbouwing van de door hem gevorderde beslagkosten, alleen een brief d.d. 15 juli 2015 overgelegd waarin een kostenstaatje is vermeld. Beslagstukken zijn niet overgelegd, zodat het hof geen beslagkosten zal toewijzen.
De vordering van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] tegen [de vennootschappen c.s.] zal worden toegewezen, met veroordeling van hen in de kosten van de procedure tussen hen en [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in eerste aanleg en in dit hoger beroep. [de vennootschappen c.s.] hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde handelsrente en evenmin tegen de gestelde grondslag voor de vordering op [de vennootschap 2] zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan. Het hof acht termen aanwezig om de kosten van de twee voegingsincidenten te compenseren.
8. De uitspraak
Het hof:
In het appel in zaak 200.174.312/01 en in het appel in zaak 200.175.523/01
vernietigt het vonnis van 22 april 2015 waarvan beroep en doet opnieuw recht als volgt:
in zaak 200.174.312/01
wijst af de vorderingen van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] voor zover ingesteld tegen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ;
veroordeelt [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] om hetgeen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ter uitvoering van het vernietigde vonnis van 22 april 2015 aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] heeft voldaan aan [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de data van betaling tot de dag van de terugbetaling;
veroordeelt [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de kosten van de procedure in eerste aanleg voor zover gevoerd tussen hem en [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] , en aan de zijde van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] begroot op € 1.519,- aan griffierecht en € 5.160,- aan salaris advocaat;
veroordeelt [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] begroot op € 1.615,- aan griffierecht, € 3.895,- aan salaris advocaat;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
In zaak 200.175.523/01
verklaart [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] niet-ontvankelijk voor zover zijn hoger beroep is gericht tegen [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] ;
verklaart [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] niet-ontvankelijk voor zover zijn hoger beroep is gericht tegen [de vennootschappen c.s.] ;
veroordeelt [de vennootschap 1] tot betaling van € 500.000,- aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2010 te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [de vennootschap 2] om indien [de vennootschap 1] nalatig is om aan voornoemde veroordeling tot betaling jegens [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] te voldoen tot betaling van € 500.000,- aan [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] , te voldoen binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2010 te berekenen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de aan de zijde van [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] gerezen kosten, in eerste aanleg begroot op € 1.519,-aan griffierecht en € 5.160,- aan salaris advocaat en in dit hoger beroep begroot op € 1.615,- aan griffierecht en € 3.895,- aan salaris advocaat, vermeerderd met de nakosten van € 131,- zonder betekening en met € 199,- ingeval van betekening van dit arrest, indien zij niet binnen 14 dagen na de dag van deze uitspraak het verschuldigde bedrag hebben betaald, vermeerderd met de wettelijke rente van art. 6:119 BW daarover vanaf dat moment;
veroordeelt [appellant met zaaknummer 200.175.523/01] in de kosten van dit hoger beroep voor zover gerezen aan de zijde van [appellant met zaaknummer 200.174.312/01] , tot op heden begroot op € 1.615,- aan griffierecht en € 3.895,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
In het appel in zaak 200.174.312/01 en in het appel in zaak 200.175.523/01
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.R. Sijmonsma, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 augustus 2017.
griffier rolraadsheer