Regeling bemanning zeegaande zeilschepen
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2019
- Bronpublicatie:
23-01-2019, Stcrt. 2019, 5566 (uitgifte: 11-02-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/4405)
- Inwerkingtreding
01-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-01-2019, Stcrt. 2019, 5566 (uitgifte: 11-02-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/4405)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Onderwijsrecht / Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.
In plaats van het bepaalde in artikel 8, eerste tot en met vijfde en zevende lid, van het Besluit zeevarenden, is op de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op zeilschepen van minder dan 500 GT het bepaalde in dit artikel van toepassing.
2.
Een vaarbevoegdheidsbewijs wordt afgegeven indien de aanvrager aantoont te voldoen aan de bij of krachtens het in het eerste lid bedoelde besluit vereiste kennis en ervaring, mits het bekwaamheidsbewijs voor de zeilvaart ten hoogste 4 jaar voor het indienen van de aanvraag is afgegeven.
3.
Een geldig vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop kan worden vernieuwd indien de houder heeft dienstgedaan in een naar het oordeel van Onze Minister relevante functie waarvoor een vaarbevoegdheid is vereist en die door de houder op grond van de aan hem toegekende vaarbevoegdheden mocht worden vervuld of in een andere, bij regeling van Onze Minister vastgestelde, daarmee vergelijkbare functie, gedurende ten minste:
- a.
1 seizoen in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing; of
- b.
½ seizoen in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing.
4.
Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop waarvan de geldigheid niet langer dan 5 jaar is verstreken wordt op verzoek vernieuwd indien de houder voorafgaand aan de aanvraag:
- a.
een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in de artikelen 8.16 of 8.17 van de Regeling zeevarenden en deze met succes heeft afgesloten;
- b.
gedurende ten minste ½ seizoen in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante functie boven de sterkte heeft dienstgedaan; of
- c.
gedurende ten minste ½ seizoen in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante maar lagere functie heeft dienstgedaan dan waarvoor zijn ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs gold.
5.
Onze Minister geeft op verzoek een vaarbevoegdheidsbewijs af met een geldigheidsduur van ten hoogste 6 maanden voor de vervulling van een functie als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c.
6.
Een vaarbevoegdheidsbewijs waarvan de geldigheid langer dan 5 jaar is verstreken wordt op verzoek vernieuwd indien de houder voorafgaand aan de aanvraag een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in de artikelen 8.16 of 8.17 van de Regeling zeevarenden en deze met succes heeft afgesloten.
7.
Indien de aanvrager van een duplicaat vaarbevoegdheidsbewijs aanspraak kan maken op vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs, wordt hem desgevraagd met inachtneming van het derde lid een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven.