Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, Basisteam Langstraat, proces-verbaalnummer PL2000-2017247657, sluitingsdatum 26 oktober 2017, pg. 1 tot en met 55. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 16-07-2019, nr. 20-000223-18
ECLI:NL:GHSHE:2019:2459
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-07-2019
- Zaaknummer
20-000223-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:2459, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑07‑2019; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 300 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 16‑07‑2019
Inhoudsindicatie
1. Geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. Vrijspraak primair ten laste gelegde. 2. Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde: mishandeling. 3. Verwerping noodweer(exces) verweren. 4. Veroordeling tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek voorarrest. 5. Vordering benadeelde partij deels toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging schadevergoedingsmaatregel, deels afgewezen en voor het overige niet-ontvankelijk.
Parketnummer : 20-000223-18
Uitspraak : 16 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 januari 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-203320-17 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling en ter zake van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft (subsidiair ten laste gelegd), veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De politierechter heeft tevens beslist op de vordering van de benadeelde partij en heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 13.612,73, bestaande uit een bedrag van
€ 11.112,73 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr. (met afwijzing van enkele opgevoerde kostenposten en met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige gedeelte van de vordering).
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen primair ten laste is gelegd (inhoudende: het opzettelijk toebrengen van zwaar letsel aan het slachtoffer door hem tegen een muur te duwen en te drukken en tegen het lichaam te slaan/stompen) en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de in hoger beroep gewijzigde vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een beroep op noodweer c.q. noodweerexces gedaan en is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Tevens is verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij, in dier voege dat deze primair dient te worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak c.q. ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair is een aantal posten door de verdediging betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2017 te Tilburg aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zes gebroken ribben en/of een hoofdwond (waaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van die [slachtoffer] is ontstaan), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht tegen de muur te duwen en/of met kracht tegen die muur te drukken, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) tegen/in het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 oktober 2017 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht tegen de muur te duwen en/of met kracht tegen de muur te drukken, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) tegen/in het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten zes gebroken ribben en/of een hoofdwond (waaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van die [slachtoffer] is ontstaan) ten gevolge heeft gehad.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal en de politierechter, is het hof met de verdediging van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er bij het slachtoffer [slachtoffer] sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, […] alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat het lichamelijk letsel van het slachtoffer bestond uit zes gebroken ribben, waarvan een aantal op meerdere plaatsen gebroken was, een hematoom bij het oog, een hoofdwond en een hersenschudding. Voorts had het slachtoffer klachten aan zijn rechterschouder/sleutelbeen en is hij naar eigen zeggen gedurende een periode van ongeveer twee maanden arbeidsongeschikt geweest. Begin december 2017 is hij weer werkzaamheden gaan verrichten binnen zijn bedrijf, zij het in beperkte mate.
Het slachtoffer heeft blijkens de stukken die bij zijn civiele vordering zijn gevoegd, naar eigen zeggen nog een tijd moeilijkheden gehad met het ademen omdat de borstkas door de breuken minder kon uitzetten en de conditie moest geleidelijk aan worden opgebouwd waarbij rekening moest worden gehouden met een gedoceerde opbouw en inspanning. De schouder moest de tijd krijgen door niet te forceren en niet de pijngrens op te zoeken.
Uit een schrijven van huisarts [naam 1] , gedateerd 4 december 2017, blijkt dat de lichamelijke genezing goed is gegaan, hetgeen ter terechtzitting namens het slachtoffer is bevestigd. Daar heeft de huisarts aan toegevoegd dat het slachtoffer psychisch nog veel hinder van het voorval zou ondervinden en daarbij vermeld dat er sprake zou zijn van telefonische bedreigingen.
Weliswaar is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat het slachtoffer lichamelijk letsel heeft bekomen, maar medisch ingrijpen is niet noodzakelijk geweest. Uit voornoemd schrijven van de huisarts leidt het hof af dat de lichamelijke genezing goed is gegaan. Het slachtoffer heeft naar eigen zeggen na ongeveer twee maanden zijn werkzaamheden kunnen hervatten en is inmiddels lichamelijk volledig hersteld. Evenmin is er sprake van restschade als langdurige pijnklachten of ontsierende littekens c.q. verlammingen. Psychische klachten, die bovendien mogelijk verband houden met andere gebeurtenissen dan de ten laste gelegde gedragingen, leveren evenmin zwaar lichamelijk letsel op.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, ook niet naar gewoon spraakgebruik zoals door de advocaat-generaal is aangevoerd.
Derhalve zal de verdachte worden vrijgesproken van zowel het primair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, als van het subsidiair ten laste gelegde strafverzwarende gevolg.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2017 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht tegen de muur te duwen, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
In het bijzonder spreekt het hof de verdachte vrij van het slaan en/of stompen van het slachtoffer. Weliswaar bevat het dossier daarover verklaringen van de getuige [getuige 1] en van de dochter van het slachtoffer, [getuige 2] maar het hof is van oordeel dat deze verklaringen onvoldoende steun vinden in elkaar. De verklaringen van de dochter zijn bovendien onderling dermate afwijkend, dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het ten laste gelegde slaan en/of stompen heeft begaan.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen1.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 oktober 2017 (pg. 5-6), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer], afgelegd op het adres Hilvarenbeekseweg 60 te Tilburg (het hof begrijpt, gelet op pg. 3, in het Elisabeth Ziekenhuis):
Op 13 oktober 2017 was ik samen met mijn vrouw, mijn jongste dochter en haar schoonmoeder bij de ijshockey wedstrijd bij de ijsbaan in Tilburg. Ik stond 2 minuten voor het einde van de wedstrijd op de galerij ter hoogte van de lift naar de wedstrijd te kijken. Ik stond daar samen met de vader van een speler. De zoon van die man heet volgens mij [naam 2] .
Op dat moment kwam er een man in een elektrische rolstoel aangereden. Deze man reed tegen het been van [getuige 3] aan. Zijn been kwam daardoor klem te zitten onder de rolstoel en ik zag dat hij moeite moest doen om zijn been te bevrijden. Die man in de rolstoel begon ineens wild om zich heen te slaan. Hij maakte slaande bewegingen naar de omgeving maar ook naar [getuige 3] . Ik ben toen weggelopen. Ik ben vanuit waar ik stond bij de lift de galerij op gelopen richting de trappen. Net voorbij de hoek bij de galerij ben ik even blijven staan. Ik zag toen in de buurt van de lift volgens mij 3 mannen.
Ik heb geen idee waar deze vandaan kwamen. Ik weet ook niet meer wat er daar gebeurd is.Ik weet alleen nog dat één (1) van deze mannen, een kleine kale man volgens mij, agressief naar mij toe gelopen kwam. Hij kwam echt doelgericht naar mij toe en pakte mij beet. Deze man stelde mij geen vraag of zo. Vanaf dat moment weet ik niks meer. Die man kwam agressief op mij afgelopen en het volgende moment werd ik wakker in het ziekenhuis.
Ik heb 6 gebroken ribben. Ik heb een dik en blauw oog. Ik heb een snee in mijn voorhoofd. Ik heb een gevoelige kaak. Mijn schouder/sleutelbeen doet ook heel veel pijn.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 oktober 2017 (pg. 26), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] :
Op 13 oktober 2017 was ik als toeschouwer aanwezig bij de ijshockey wedstrijd van Tilburg Trappers. Vlak voor het einde zag ik dat er een opstootje ontstond op de galerij. Ik zag dat hierbij een elektrische rolstoel betrokken was. Ik zag dat de man in de rolstoel met zijn armen om zich heen zwaaide. Ik zag dat een andere man, deze was kaal, richting het opstootje liep. Ik zag dat hij daar een man vastpakte en dat hij deze man tegen de muur aan kwakte/smeet. Ik zag dat de man die tegen de muur aan werd gesmeten vervolgens op de grond viel.
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 13 oktober 2017 (pg. 9) voor zover inhoudende als verklaring van getuige van [getuige 5] :
Op 13 oktober 2017 was ik aanwezig bij de ijshockey wedstrijd van Tilburg Trappers te Tilburg. Ik was daar aanwezig als support. Ik hoorde een hoop kabaal in de vorm van schreeuwen. Hierop draaide ik mij om en zag ik dat er een man wordt geduwd door een andere man. Vervolgens zag ik de man die geduwd werd naar de grond vallen. Dit ging met een enorme knal. Die knal was toen hij de grond raakte. Ik zag dat de man viel in de buurt van de muur. Ik zag dat hij op de grond viel. Vervolgens zag ik een hoop bloed bij de man die op de grond lag.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 oktober 2017 (pg. 17), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 6] :
Op 13 oktober 2017 was ik toeschouwer bij de ijshockeywedstrijd van de Tilburg Trappers. Ik stond op de galerij. Toen de wedstrijd bijna afgelopen was zag ik dat een jonge vrouw van ongeveer 20 jaar oud de trap op kwam gerend. Ik hoorde dat ze riep "nee, nee". Ik keek in de richting waarvan de vrouw riep. Ik zag op dat moment dat een man met een kale kop en spijkerbroek een man tegen de muur aan smeet. In mijn beleving ging dit heel lomp. Ik zag dat de man die tegen muur aan werd gesmeten op de grond viel en roerloos bleef liggen. Ik zag dat er bloed uit het hoofd van de man kwam.
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 2 juli 2019, voor zover inhoudende:
Op 13 oktober 2017 ben ik met mijn neef [getuige 7] naar het ijshockey gegaan in Tilburg. Ik begeleid mijn neef omdat hij in een rolstoel zit. Voordat de wedstrijd is afgelopen gaan wij altijd eerder weg anders is het te druk. Ik ging naar de lift. Ik hoorde gebrul en ik kijk om. Ik zie een man (het hof begrijpt: [getuige 3] ) mijn neef wegduwen met de stoel. Die man zei dat hij met zijn voet onder de rolstoel zat.
[getuige 7] ging naar achteren met zijn rolstoel en toen kwam de man los. Ik ging weer naar lift om op het knopje te duwen.
(…) Ik ben er op afgegaan. Ik heb de man die achter de rolstoel stond vastgepakt en tegen de muur gezet. Ik heb hem vanaf de zijkant met beide handen vastgepakt bij zijn kleding. Ik heb hem achter de rolstoel weggehaald, in een draaiende beweging voor me gezet en tegen de muur geduwd. De afstand van het vastpakken richting de muur was ongeveer anderhalve meter. De man is tegen de muur gekomen. Hij viel langs de muur naar beneden en viel hard op de grond. De vloer was van beton.
6. De berichtgeving van de spoedeisende hulp St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg opgemaakt door [naam 3] , Arts-assistent n.i.o., welk geschrift ter aanvulling in het dossier is gevoegd, voor zover inhoudende:
Patiënt: [slachtoffer] , [geboortedatum]
Datum: 13-10-2017
Tijd : 23:40
Anamnese en onderzoek:
Trauma capitis: Enkele minuten bewustzijnsverlies.
Amnesie: Repeterend gedrag.
Geeft voornamelijk pijnklachten aan t.h.v. de thorax rechts. Tevens hoofdwond
frontaal links en peri-orbitaal hematoom links.
Primary survey:
compressiepijn ribben rechts.
Aanvullend onderzoek:
X-thorax: fractuur costa 1-5 rechts.
CTA-thorax: fractuur costa 2-7 rechts (waarvan 3, 4 en 5 op twee plaatsen).
Secondary survey:
Hoofdwond frontaal links. Peri-orbitaal hematoom aangezicht links.
Conclusie
Mishandeling, met daarbij:
- Commotio cerebri
- Fractuur costa 2-7 rechts
- Laceratie voorhoofd frontaal links
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof hecht zwaarwegende betekenis aan de verklaring van de getuige [getuige 6] die hij bij de politie heeft afgelegd, alsmede aan de verklaring van de getuige [getuige 4] . Uit deze verklaringen leidt het hof af, mede gezien het letsel van het slachtoffer, dat de verdachte de heer [slachtoffer] , een man van toen 70 jaar oud, heeft vastgepakt en met zoveel kracht tegen de muur heeft geduwd (gesmeten/gekwakt), dat het slachtoffer het bewustzijn heeft verloren en hard op de betonnen vloer is gevallen. Deze gedragingen van de verdachte leveren naar het oordeel van het hof naar zijn uiterlijke verschijningsvorm reeds vol opzet op de mishandeling van het slachtoffer op. Uit de voorhanden zijnde medische informatie volgt dat de aangever door de gedragingen van de verdachte pijn en letsel heeft bekomen, bestaande uit meerdere ribbreuken, een hoofdwond, een blauw oog en een hersenschudding.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, te weten van zijn neef [getuige 7] .
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de invalide neef van de verdachte, die vanwege een dwarslaesie in een elektrische rolstoel zit en zichzelf niet kan verweren, door de aangever is geslagen, hetgeen blijkt uit de verklaring van de neef zelf die aangifte heeft gedaan van mishandeling, alsmede uit de verklaring van de getuige [getuige 8] . De verdachte heeft, toen hij bij de lift stond en zich omdraaide, een slaande beweging gezien. Bovendien zag hij dat zijn neef afwerende gebaren maakte. De verdachte is daarvan hevig geschrokken en heeft een einde willen maken aan deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn neef. Hij is er naar toe gegaan en heeft de aangever met beide handen bij diens kleding vastgepakt en tegen de muur gezet, aldus de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. Deze handelwijze is volgens de verdediging niet disproportioneel geweest.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden en overweegt daartoe als volgt.
De neef van de verdachte, [getuige 7] , heeft wisselende verklaringen afgelegd. Op 15 oktober 2017 heeft hij bij de politie verklaard dat hij werd aangesproken door een man van wie hij een elleboog op zijn lip kreeg. Vervolgens zag hij dat zijn oom (hof: verdachte) naar die man liep. Wat daarna toen allemaal is gebeurd heeft [getuige 7] niet gezien. Bij het doen van aangifte van mishandeling, drie dagen later, heeft de neef verklaard dat hij een harde klap tegen zijn rechterwang kreeg, waardoor hij pijn voelde. Ook voelde hij pijn aan zijn onderlip. Zijn oom, de verdachte, stond op dat moment al bij de lift, ongeveer twee meter verderop. Later heeft hij van [getuige 8] , die hij kent van de ijshockey en waarvan hij weet dat die [getuige 8] een verklaring heeft afgelegd in de zaak waarin zijn oom (het hof begrijpt: de verdachte) is gehoord, gehoord dat een man hem, [getuige 7] , een elleboogstoot had gegeven.
De getuige [getuige 8] heeft echter op 14 oktober 2017 verklaard dat hij zag dat een jongen in een elektrische rolstoel werd tegengehouden door een man en dat de man een jongen een tik in zijn gezicht gaf, maar hoe de tik precies ging weet hij niet meer. Volgens [getuige 8] heeft hij daarop de betreffende man bij zijn schouder gepakt en gevraagd waar dit op sloeg. Ook zag [getuige 8] dat de begeleider van de jongen richting de man liep (het hof begrijpt: verdachte). [getuige 8] heeft verklaard dat hij de jongen in de rolstoel vervolgens naar de lift heeft gestuurd en gezegd dat hij hem beneden op zou vangen. [getuige 8] is vervolgens naar beneden gegaan en heeft niet meer gezien wat er boven allemaal nog is gebeurd. De begeleider van de jongen (hof: verdachte) heeft [getuige 8] beneden nog gesproken.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, nadat de persoon die onder de rolstoel terecht was gekomen was losgekomen, hij weer naar de lift was gegaan om op het knopje te duwen. Toen hij zich vervolgens omdraaide, zag hij dat iemand een slaande beweging maakte naar zijn neef. De man ging met zijn elleboog richting het hoofd van zijn neef. De verdachte heeft echter niet gezien of zijn neef in het gezicht werd geraakt.
De verdachte heeft echter op 14 oktober 2017 tegenover de politie verklaard dat hij van zijn neef en van [getuige 8] later heeft gehoord dat zijn neef een elleboogstoot had gekregen van de man die hij, verdachte, had weggeduwd. Verdachte heeft daaraan toegevoegd dat hij eerder nog niet had gezien of gehoord dat zijn neef een elleboogstoot had gekregen. Op 15 oktober 2017 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij bij de man (het hof begrijpt: het slachtoffer) heeft zitten wachten om hem te helpen en daarna rustig is weggelopen met [getuige 8] . Ook beneden heeft verdachte naar zijn zeggen weer rustig gewacht.
Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van aangever [slachtoffer] die op 5 februari 2018 door de politie als verdachte is gehoord naar aanleiding van de aangifte van mishandeling die is gedaan door [getuige 7] (proces-verbaal registratienummer PL2000-2017248249, welk proces-verbaal aan het dossier is toegevoegd). [slachtoffer] heeft toen verklaard dat hij de man in de rolstoel absoluut niet heeft geslagen en dat hij hem ook niet had kunnen raken omdat hij te ver weg stond. Toen een man met zijn voet onder een rolstoel kwam, ontstond er tumult waarbij hij zag dat de man in de rolstoel met zijn armen aan het zwaaien was. Toen is hij weggelopen richting de reling bij de trap. Toen het tumult was afgelopen zag hij dat een man op een dreigende manier naar hem toegelopen kwam. Vervolgens is hij door die man mishandeld en werd hij wakker in het ziekenhuis.
Bij het politieonderzoek dat is verricht naar aanleiding van de aangifte van [getuige 7] zijn [getuige 4] en [getuige 3] als getuigen gehoord. Zij hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat de heer [slachtoffer] de man in de rolstoel heeft geslagen. Ook uit verklaringen die zijn afgelegd door de getuigen die zijn gehoord in het onderzoek tegen de verdachte [verdachte] blijkt niet dat er sprake is geweest van enig (gewelddadig) handelen van aangever [slachtoffer] in de richting van de neef van de verdachte.
De verklaringen van de verdachte, diens neef en getuige [getuige 8] staan op zichzelf en vinden geen ondersteuning in het dossier. Daar komt bij dat die verklaringen dusdanig wisselend en tegenstrijdig zijn dat het hof geen geloof hecht aan die verklaringen voor zover daarin gerept wordt van enig handelen van aangever [slachtoffer] in de richting van de neef van de verdachte.
Het hof acht niet aannemelijk dat sprake is geweest van enig gewelddadig handelen van aangever [slachtoffer] in de richting van de neef van de verdachte.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding vanuit de aangever, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Van een aanval van de aangever richting de neef van de verdachte is immers niet gebleken.
Het verweer dat sprake was van een noodweersituatie wordt derhalve verworpen.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota subsidiair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat, indien het hof van oordeel is dat de verdachte door zijn gedragingen de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, deze overschrijding het onmiddellijke gevolg geweest is van een door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, die is ontstaan toen de verdachte een man een slaande beweging zag maken richting het hoofd van zijn gehandicapte en weerloze neef, van wie hij de mantelzorger is en die hij als een zoon beschouwt.
Op grond van de onder het kopje ‘Strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ vermelde feiten en omstandigheden en de overwegingen daaromtrent is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het beroep op noodweerexces wordt eveneens verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de volgende omstandigheden: de verdachte is bijna 60 jaar oud en heeft geen strafblad. De verdachte heeft te kampen met stress- en spanningsklachten, boosheid en slaapproblemen en lijdt erg onder de strafzaak, evenals zijn vrouw. Hiervoor heeft de verdachte inmiddels psychologische hulp gezocht en volgt thans een cognitieve gedragstherapie. Voorts vraagt de raadsvrouw aandacht voor de omstandigheid dat de verdachte heeft gereageerd zoals hij heeft gedaan omdat zijn invalide neef, die hij als zoon beschouwt en aan wie hij mantelzorg verleent, werd mishandeld.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de toen 70-jarige [slachtoffer] tegen het einde van een ijshockeywedstrijd in de ijshal in Tilburg. Met dat handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. De aangever is daarmee pijn en letsel toegebracht. Aangever had onder meer 6 ribbreuken, waarvan enkele ribben zelfs op meer plaatsen waren gebroken, een hematoom bij het oog, een hoofdwond en een hersenschudding. Hoewel dit letsel niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is er wel sprake van fors letsel.
Bovendien zijn anderen getuige geweest van de geweldpleging en de directe gevolgen daarvan. De vrouw en de dochter van het slachtoffer hebben hun man c.q. vader roerloos op de grond zien liggen met zijn hoofd in een plas bloed, hetgeen traumatiserend is geweest, zoals ook naar voren is gekomen tijdens het door de dochter van de aangever ter terechtzitting in hoger beroep namens haar vader uitgeoefende spreekrecht. De mishandeling heeft een grote impact op de aangever gehad.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het door de verdediging in het geding gebrachte reclasseringsrapport d.d. 28 juni 2019 dat omtrent de verdachte is opgemaakt in een andere ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting op 2 juli 2019 openstaande strafzaak (wegens verdenking van belediging, laster en smaad richting de aangever en/of zijn familie). Uit deze rapportage volgt dat de verdachte een grote mate van onrecht ervaart over wat hem en zijn neef is aangedaan, hetgeen heeft geleid tot gevoelens van onmacht en boosheid. Hij lijkt onhandige keuzes te maken door onder andere persoonlijk contact te zoeken met aangevers en getuigen. Verdachte heeft op vrijwillige basis hulp gezocht bij een praktijk voor eerstelijns-psychologie alwaar hem ambulante behandeling wordt geboden gericht op stressreductie en stresscoping. Het recidiverisico in algemene zin wordt door de reclassering als laag ingeschat.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2019, niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Het hof wil aannemen dat de verdachte zelf is geschrokken van zijn handelen. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij dacht dat het “over was” met het slachtoffer en graag te willen weten hoe het met het slachtoffer ging. Daar staat tegenover dat de verdachte volhardend is in “zijn gelijk”, terwijl het hof van oordeel is dat er geen enkele noodzaak was voor het handelen van de verdachte tegen het slachtoffer. De verdachte kan een en ander niet loslaten en dit heeft niet alleen een weerslag op hemzelf, maar ook op zijn vrouw.
Alles overziende acht het hof oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij het hof aansluiting heeft gezocht bij enerzijds de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd en anderzijds de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Voor een mishandeling door het geven van een kopstoot, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, geldt als indicatie voor de op te leggen straf een taakstraf voor de duur van 120 uur. Het hof acht deze taakstraf, gezien de aard van de gedraging (het met een dusdanige kracht duwen van het slachtoffer, dat deze daardoor hard ten val is gekomen) en de gevolgen die de handelwijze van de verdachte voor het slachtoffer heeft gehad, recht doen aan de ernst van het feit en ziet in de door de verdediging aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om hiervan in strafmatigende zin af te wijken.
Voor het daarnaast nog opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, ziet het hof geen aanleiding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 22.717,44, bestaande uit een bedrag van € 17.717,44 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.612,73 (waarvan € 2.500,-- ter zake immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2018. De posten “Maaltijdkosten”, “Kosten familieweekend” en “Beursbezoek Rai” zijn door de politierechter afgewezen. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en is daarvoor naar de burgerlijke rechter verwezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, met dien verstande dat de post “Kosten acupunctuur” is verminderd van € 75,-- naar € 39,-- omdat de benadeelde partij een hoger bedrag vergoed heeft gekregen via zijn ziektekostenverzekering dan waar hij in eerste instantie van uit was gegaan.
In hoger beroep liggen derhalve de volgende posten ter beoordeling aan het hof voor:
Kledingschade (vanwege bloedvlekken beschadigd) € 275,00
Kosten familieweekend (van 20 t/m 22 oktober 2017 af moeten zeggen) € 150,00
Beursbezoek Rai (d.d. 20 oktober 2017 moeten annuleren) € 17,00
Abonnement Tilburg Trappers (8 weken geen gebruik van kunnen maken) € 250,00
Reis- en parkeerkosten (t.b.v. doen van aangifte en bezoeken (para)medici) € 277,44
Eigen bijdrage medicijnen € 7,55
Eigen bijdrage acupunctuurbehandelingen € 39,00
Daggeldvergoeding ziekenhuis (4 dagen à € 28,00 cf richtlijn letselschaderaad) € 112,00
Maaltijdkosten familie 13-10-2017 (ivm opname slachtoffer in ziekenhuis) € 65,00
Verlies van arbeidsvermogen (2 maanden niet kunnen werken) € 15.803,30
Kosten accountant (t.b.v. berekenen verlies arbeidsvermogen, incl. btw) € 685,15
Het hof begrijpt op grond van de nota’s: 685,18
Totaal materiële schade € 17.681,47
Immateriële schade € 5.000,00
Totaal € 22.681,47
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels betwist en gesteld dat deze te ingewikkeld is voor wat betreft de omzetderving. Voorts is de post kledingschade onvoldoende onderbouwd, evenals de opgevoerde reiskosten in verband met fysiotherapiebehandelingen. Daarnaast is er volgens de verdediging geen sprake van een rechtstreeks verband tussen het handelen van de verdachte en de opgevoerde kosten van het familieweekend en het beursbezoek en is het de vraag of dat verband er in voldoende mate is ten aanzien van de opgevoerde (reis)kosten ter zake van acupunctuur. De maaltijdkosten zijn door het gezin van de benadeelde partij gemaakt en niet door de aangever zelf en ten aanzien van het abonnement van de Tilburg Trappers heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de benadeelde partij gewoon nog bij de wedstrijden van de Tilburg Trappers aanwezig is geweest en dat de abonnementskosten door hem kennelijk als sponsoring zijn gefactureerd en dus fiscaal aftrekbaar zijn. Voorts dient de immateriële schade gematigd te worden vanwege culpa in causa en is de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak uit de Smartengeldgids niet vergelijkbaar met de onderhavige casus.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 8.819,25. Verdachte is tot vergoeding van het voornoemde schadebedrag gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Toelichting
Ten aanzien van de posten eigen bijdrage medicijnen en de daggeldvergoeding is de vordering niet betwist en deze zijn naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en derhalve toewijsbaar.
Voorts acht het hof de kostenposten Familieweekend en Beursbezoek Rai voor toewijzing vatbaar. Naar het oordeel van het hof bestaat er voldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde, omdat de benadeelde partij een week na de mishandeling, gezien het opgelopen letsel en zijn lichamelijke klachten (6 gebroken ribben en een hersenschudding) zich genoodzaakt zag om voornoemde eerder gemaakte afspraken te annuleren. Het hof acht dit niet onredelijk.
Het hof acht ook de kosten ter zake van acupunctuurbehandelingen en de in dat verband gemaakte reis/parkeerkosten in voldoende mate in rechtstreeks verband staan met het bewezen verklaarde. Deze zijn derhalve voor toewijzing vatbaar. De benadeelde partij heeft in hoger beroep voorts met het overleggen van nadere stukken aangetoond dat hij de fysiotherapiebehandelingen heeft ondergaan zoals gesteld en daarmee is naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat hij in dat verband ook de door hem opgevoerde reiskosten heeft gemaakt, zodat deze kosten eveneens voor toewijzing vatbaar zijn.
Rekening houdend met de gebruikelijke afschrijving op kleding, waarvan de omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld omdat bonnen ontbreken, zullen de kosten voor de kleding, te weten het verloren gegane colbert, de pantalon en het overhemd, door het hof worden geschat op een bedrag van € 150,--, welk bedrag wordt toegewezen. Voor het overige wordt deze post afgewezen.
Vermogensschade kan zowel geleden verlies als gederfde winst omvatten (art. 6:96, eerste lid, BW). Zij bestaat uit de daadwerkelijke verandering die het vermogen van de benadeelde partij door het strafbare feit heeft ondergaan. Uitgangspunt is dus de vergoeding van de concreet geleden schade. Door de benadeelde partij zijn berekeningen overgelegd die zijn opgemaakt door zijn accountant en hoewel het hof de juistheid van de berekeningen niet in twijfel wil trekken, ziet het hof op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep aanleiding niet het volledig gevorderde bedrag toe te kennen. Zo is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de benadeelde partij begin december 2017 weer aan het werk is gegaan, zij het in beperkte mate en in de vorm van het schrijven van facturen. Voorts is het hof er niet van overtuigd dat er in het geheel geen andere bedrijfskosten zijn waar nog rekening mee moet worden gehouden. Wel valt uit het onderzoek van de accountant en de in dat kader overgelegde stukken af te leiden dat het bedrijf van de benadeelde partij gezien kan worden als een florerend bedrijf.
Het hof zal de schade die is geleden door de benadeelde partij door verlies aan arbeidsvermogen naar billijkheid schatten op een bedrag van € 7.500,00.
De accountantskosten zijn naar het oordeel van het hof in redelijkheid gemaakte kosten ter vaststelling van de geleden schade ter zake van de post verlies arbeidsvermogen en zijn derhalve voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat de door de accountant berekende en opgevoerde btw-bedragen worden afgewezen.
Afwijzen
Zoals hiervoor reeds overwogen zal een bedrag ad € 125,00 aan kledingkosten worden afgewezen, evenals de btw ad € 118,92. Daarnaast zullen de maaltijdkosten ad € 65,00 worden afgewezen nu deze kosten niet als rechtstreeks geleden schade worden beschouwd. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 308,92 zal worden afgewezen.
Niet-ontvankelijk
Hiervoor is reeds overwogen dat de benadeelde partij voor wat betreft de post verlies van arbeidsvermogen niet-ontvankelijk is in de vordering ter grootte van € 8.303,30. Het hof acht zich zonder nadere inlichtingen door en/of nader onderbouwende stukken van de benadeelde partij niet in staat een gewogen beslissing te nemen. Het verkrijgen van die inlichtingen en/of schriftelijke onderbouwing levert naar het oordeel van het hof echter een onevenredige belasting van het onderhavige strafgeding op, zodat de benadeelde partij met betrekking tot dit onderdeel voor het overige niet in de vordering kan worden ontvangen en hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Daarnaast zijn de opgevoerde abonnementskosten voor de Tilburg Trappers naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk en niet eenvoudig op waarde te schatten. Allereerst lijken de opgevoerde kosten, blijkens de overgelegde stukken, abonnementen voor het hele gezin te betreffen en het hof vermag niet in te zien waarom de overige gezinsleden geen gebruik zouden kunnen maken van hun abonnement. Voorts blijkt dat de abonnementskosten door de benadeelde partij tevens als sponsoring worden beschouwd, welke kosten voor zijn bedrijf eventueel fiscaal aftrekbaar zouden kunnen zijn. Derhalve is niet eenvoudig te beoordelen wat de daadwerkelijk geleden schade voor de benadeelde partij is. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien niet zonder grondig nader onderzoek kan worden vastgesteld of deze voornoemde schadepost al dan niet voor toewijzing in aanmerking komt en, zo ja, tot welke hoogte. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal toegewezen materiële schade
Kledingschade (vanwege bloedvlekken beschadigd) € 150,00
Kosten familieweekend (van 20 t/m 22 oktober 2017) € 150,00
Beursbezoek Rai (d.d. 20 oktober 2017) € 17,00
Reis- en parkeerkosten (t.b.v. doen van aangifte en bezoeken (para)medici) € 277,44
Eigen bijdrage medicijnen € 7,55
Eigen bijdrage acupunctuurbehandelingen € 39,00
Daggeldvergoeding ziekenhuis (4 dagen à € 28,00 cf richtlijn letselschaderaad) € 112,00
Verlies van arbeidsvermogen (2 maanden niet kunnen werken) € 7.500,00
Kosten accountant (zonder btw) € 566,26
-------------
Totaal € 8.819,25.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, bestaande uit smartengeld vanwege ontstane psychische klachten, tot een bedrag van € 1.500,00. In zoverre acht het hof de vordering, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde handelwijze van de verdachte, billijk en niet bovenmatig. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Voor het overige zou de behandeling van het gevorderde smartengeld een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, aangezien zonder verdergaand onderzoek - waarvoor het strafgeding zich niet leent - niet kan worden vastgesteld of de door benadeelde partij geleden immateriële schade een bedrag van € 1.500,00 te boven gaat.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof zal de totale materiële en immateriële schade vaststellen op een bedrag van
€ 10.319,25. Het hof zal dit bedrag toewijzen en de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018 (datum indienen vordering) voor wat betreft de materiële schade en vanaf 13 oktober 2017 (datum plegen feit) voor wat betreft de immateriële schade, tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 10.319,25. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.319,25 (tienduizend driehonderdnegentien euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 8.819,25 (achtduizend achthonderdnegentien euro en vijfentwintig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018 tot aan de dag der voldoening en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2017 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 308,92 (driehonderdacht euro en tweeënnegentig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.319,25 (tienduizend driehonderdnegentien euro en vijfentwintig cent) bestaande uit € 8.819,25 (achtduizend achthonderdnegentien euro en vijfentwintig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018 tot aan de dag der voldoening en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2017 tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 (zesentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 16 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑07‑2019