Hof Den Haag, 12-01-2016, nr. 200.110.158/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:55
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
12-01-2016
- Zaaknummer
200.110.158/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:55, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2389, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑01‑2016
Inhoudsindicatie
cascoverzekering; hull&machinery-risico; ingaan prolongatiedatum; artikel 4 EVO; toe te passen recht.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: 200.110.158/02
Zaak-/rolnummer 313852 / HA ZA 08-2085
Arrest d.d. 12 januari 2016
in de zaak van
de vennootschap naar Engels recht CARISBROOKE SHIPPING LTD,
gevestigd te Isle of Wight, Engeland,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: Carisbrooke,
advocaat: mr. M.J.E. Harmsen te Rotterdam,
tegen
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CARINS B.V.
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: Carins,advocaat: mr. M.R. Gans te Groningen.
Het verdere verloop van het geding
Na het tussenarrest van het hof van 23 juni 2015 heeft Carisbrooke nog een akte (met producties) genomen, waarop Carins vervolgens bij antwoordakte heeft gereageerd. Daarna hebben partijen voormelde stukken ter aanvulling van de andere, reeds aan het hof overgelegde, stukken overgelegd voor arrest.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
Bij zijn tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de vraag welk recht van toepassing is op de overeenkomst waarin de door Carisbrooke gestelde beroepsfout van Carins is gelegen, moet worden vastgesteld aan de hand van artikel 4 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome, 19 juni 1980, Trb. 1980, 156; hierna: EVO). Omdat het hof niet kon vaststellen wat in dit verband, in de visie van Carisbrooke, precies als “de overeenkomst” moet worden aangemerkt, heeft het Carisbrooke in de gelegenheid gesteld haar stellingen op dit punt te verduidelijken en voorts kenbaar te maken wanneer en hoe die overeenkomst tot stand is gekomen, en wat in het kader daarvan Carins’ hoofdverplichting(en) was/waren. Ook heeft het hof Carisbrooke in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken wanneer zij de [Naam D] heeft verworven en – zo mogelijk onderbouwd met stukken - wanneer zij Carins voor het eerst heeft opgedragen om voor de verzekeringen die voor de exploitatie van dat schip nodig waren, waaronder die van het hull&machinery-risico, zorg te dragen.
Carisbrooke heeft vervolgens bij haar akte naar voren gebracht dat zij de juridische eigendom van de “[Naam D]” (voorheen “[Naam C]”) “in 2000/2001” heeft verkregen, maar dat zij al sinds 1996/1997 als manager bij het schip (en de verzekeringen daarvan) was betrokken, en dat de “[Naam D]” vanaf het begin van de samenwerking met Carins begin 1998 op de onderhavige hull&machinery-polis van de Carisbrooke-vloot was verzekerd. Ten aanzien van de vraag wat als de relevante overeenkomst moet worden aangemerkt, heeft Carisbrooke in haar akte (sub 3 en 4) naar voren gebracht dat zij zich beroept op een op 2 november 2001 telefonisch aan Carins gegeven opdracht om afspraken die zij, Carisbrooke, had gemaakt met Dallas Shipping, door te geven aan de betrokken verzekeraars, een opdracht in welk kader Carins bovendien de continuïteit in de cascodekking van de [Naam D] diende te waarborgen. Het ging hierbij, aldus Carisbrooke, om een “opdracht met betrekking tot de bestaande cascoverzekering van de “[Naam D]” (die deel uitmaakte van de cascopolis voor de Carisbrooke-vloot)”, derhalve om verplichtingen van Carins die (zowel naar Nederlands als naar Engels recht) voortvloeien uit de opdracht om de desbetreffende cascoverzekering te sluiten. Dat zowel naar Nederlands als naar Engels recht voor een verzekeringsmakelaar uit bemiddeling bij de totstandkoming of prolongatie van een verzekeringsovereenkomst zorgverplichtingen jegens haar opdrachtgever in het kader van die overeenkomst voortvloeien is door Carins niet (voldoende gemotiveerd) bestreden.
Het hof gaat ervan uit dat in dit verband met “bestaande cascoverzekering” wordt gedoeld op de hull&machinery-verzekering van de [Naam D] zoals die per 31 maart of 1 april 2001 (hierna: 1 april 2001) is geprolongeerd. Nu gesteld noch gebleken is dat er ten aanzien van de totstandkoming of prolongatie van deze cascoverzekering sprake is geweest van afzonderlijke opdrachten voor de [Naam D] alleen, houdt het hof het ervoor dat de aan artikel 4 EVO te toetsen overeenkomst die is waarbij Carisbrooke aan Carins opdracht heeft gegeven de cascoverzekering(en) per die datum te prolongeren voor de hele vloot (inclusief de [Naam D]). Over wanneer die opdracht precies is gegeven heeft Carisbrooke zich niet uitgelaten, maar dat die opdracht is gegeven is niet in geschil. Dat met de opdracht vorenbedoelde hull&machinery-verzekering(en) te prolongeren ook enige opdracht is gegeven ter zake van andere scheepsverzekeringen, waarvan overigens over de prolongatiedata niets is gesteld, is gesteld noch gebleken, zodat het hof ervan uitgaat dat het om een afzonderlijke opdracht betreffende uitsluitend de hull&machinery-verzekering(en) is gegaan.
Het hof memoreert dat (zoals het al in rechtsoverweging 28 van zijn tussenarrest had vastgesteld) de schepen van de Carisbrooke-vloot wat betreft het hull&machinery-risico al per begin 1998 - vóór de oprichting van Carins (die, naar het hof uit productie 1 van de laatst genomen akte van Carisbrooke afleidt, op 23 april 1998 heeft plaatsgevonden) - door tussenkomst van Noordstad B.V. (waar Schurink en Schurink-Wieringa destijds nog werkzaam waren) op de Londense markt waren verzekerd. Het beheer en de zorg voor prolongatie van de desbetreffende verzekering(en) is na oprichting van Carins door Carisbrooke aan haar toevertrouwd en deze verzekering(en) is/zijn vervolgens meerdere keren jaarlijks (waarbij op een gegeven moment de prolongatiedatum is verschoven naar 1 april) – al dan niet op aangepaste voorwaarden –geprolongeerd, laatstelijk vóór de gestelde fout, zoals overwogen, per 1 april 2001.
Anders dan het hof in zijn tussenarrest had aangenomen, is de [Naam D] overigens niet eerst per laatste prolongatiedatum vóór 2 november 2001 (1 april 2001) onder de polis gebracht, maar reeds per begin 1998 met de rest van de vloot van Carisbrooke door Noordstad op de Londense verzekeringsmarkt verzekerd. Bij haar laatste akte, waarop Carisbrooke nog niet heeft kunnen reageren, heeft Carins (voor het eerst) het standpunt ingenomen dat er evenveel (hull&machinery)verzekeringen als schepen waren, maar dat laat onverlet dat de opdracht van Carisbrooke aan Noordstad en later Carins tot de laatst relevante prolongatie per 1 april 2001 steeds heeft gezien op alle schepen van de Carisbrooke-vloot. Dat eerst in augustus 2001 – na de laatste prolongatie van de hull&machinery-verzekering van de [Naam D] - voor zes nieuwe schepen hull&machinery-verzekeringen zijn afgesloten op de Duitse markt, is voor de onderhavige beoordeling niet van belang.
In het onderhavige geding komt geen betekenis toe aan de vraag wat voor instructies Carisbrooke aan Noordstad heeft gegeven voor de eerste onderbrenging van het hull&machinery-risico, nu Carisbrooke niet heeft toegelicht waarom Carins aan die instructies na haar oprichting gebonden zou zijn. Dat er na de oprichting van Carins specifieke instructies aan Carins zijn gegeven om het hull&machinery-risico onder te brengen op de Engelse verzekeringsmarkt is, zo oordeelt het hof met de rechtbank, niet voldoende aannemelijk geworden. Wat Carins feitelijk vanaf haar oprichting heeft gedaan, is bemiddelen bij de prolongatie (al dan niet met aangepaste voorwaarden) van een of meer, door bemiddeling van Noordstad tot stand gebrachte, verzekeringsovereenkomsten betreffende het hull&machinery-risico van de schepen van de Carisbrooke-vloot, waaronder de [Naam D]. Daarnaast heeft Carins bemiddeld bij de totstandkoming of prolongatie van allerhande andere scheepsverzekeringen voor Carisbrooke, op de Engelse markt, maar ook elders.
Het hof beziet thans wat het voorgaande betekent voor het op grond van artikel 4 EVO op de overeenkomst toe te passen recht. Zoals het hof in zijn tussenarrest al heeft overwogen, bepaalt lid 1 van dit artikel dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden, terwijl op grond van lid 2, behoudens lid 5, vermoed wordt dat dit het land is waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats, of, wanneer het een vennootschap, vereniging of rechtspersoon betreft, haar hoofdbestuur heeft, met dien verstande dat indien de overeenkomst in de uitoefening van het beroep of het bedrijf van deze partij werd gesloten, het gaat om het land waar zich haar hoofdvestiging bevindt of, indien de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht, het land waar zich deze andere vestiging bevindt.
8. Niet in geschil is dat Carins de partij was die de kenmerkende prestatie in de zin van artikel 4 lid 2 EVO moest verrichten; wel naar welk land toepassing van dat artikellid daarmee wijst. Nu Carins een vennootschap is en zij de overeenkomst met Carisbrooke in de uitoefening van haar bedrijf heeft gesloten, is – nu niet kan worden aangenomen dat de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging (waarvan het bestaan overigens niet is gebleken) moet worden verricht - bepalend in welk land Carins’ hoofdvestiging zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevond. Hoewel Carisbrooke niet heeft gesteld wanneer de overeenkomst is gesloten, moet het ervoor worden gehouden dat dat is gebeurd op enig moment tussen de datum van prolongatie van de hull&machinery-verzekering in 2000 en 1 april 2001. Niet in geschil is dat Carins in die periode statutair gevestigd was in Nederland, en Carisbrooke heeft niet bestreden dat Carins daar – in Groningen - ook feitelijk kantoor hield. Evenmin heeft zij bestreden dat Carins vanuit dat kantoor telefonisch, per e-mail en per telefax – al dan niet via in andere landen gevestigde placing brokers - de totstandkoming en wijziging van de verzekeringsovereenkomsten (waaronder de onderhavige) bewerkstelligde en de scheepsverzekeringsportefeuille van Carisbrooke beheerde.
9. Carisbrooke heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 1992, NJ 1992, 575, nog wel ingang proberen te doen vinden dat als vestigingsplaats van Carins in de zin van art. 4 lid 2 EVO de ‘feitelijke vestigingsplaats’ in aanmerking moet worden genomen en dat, omdat de werkzaamheden van Carins voor (in elk geval de casco-)verzekeringen uitsluitend en ook overigens goeddeels op de Londense verzekeringsmarkt werden verricht, deze ‘feitelijke vestigingsplaats’ van Carins in Engeland was gelegen, maar daarin kan het hof in het licht van het voorgaande niet met haar meegaan. Op grond van artikel 4 lid 2 EVO wordt de overeenkomst dan ook vermoed het nauwst te zijn verbonden met Nederland.
10. Ingevolge artikel 4 lid 5 EVO kunnen de omstandigheden van het geval echter meebrengen dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land dan het in lid 2 bedoelde vermoeden meebrengt. Daarvoor is echter nodig dat uit het geheel van (door Carisbrooke te stellen en bij betwisting te bewijzen) omstandigheden duidelijk blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met dat andere land (vgl. HvJEU 6 oktober 2009, C-133/08, Jur. 2009, p. I-9687, NJ 2010/168).
10. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in het onderhavige geval wel duidelijk blijkt dat de overeenkomst nauwer met Engeland is verbonden dan met Nederland. Weliswaar was Carins in Nederland gevestigd en voerde zij haar werkzaamheden die zij in het kader van de overeenkomst van Carisbrooke kreeg opgedragen ook vanuit haar in Nederland gevestigde kantoor uit, maar daar staat tegenover dat Carins destijds deel uitmaakte van de Carisbrooke groep, waarvan het hoofdkantoor in Engeland was gevestigd, Carisbrooke als opdrachtgever in Engeland was gevestigd, en dat – wat er verder ook zij van eventuele ruimte voor Carins om verzekeringsmogelijkheden in andere landen te verkennen en voor te leggen - de opdracht waarop Carisbrooke zich hier beroept uiteindelijk heeft behelst om de bestaande hull&machinery-verzekering van (onder meer) de [Naam D], die aanvankelijk was afgesloten op de Londense markt en daar nadien herhaaldelijk was geprolongeerd, per 1 april 2001 nogmaals te prolongeren, bij de uitvoering waarvan Carins zich heeft bediend van een Engelse placing broker. Bij toekenning van aanknopingsoverwicht aan Engeland kent het hof voorts aanzienlijk gewicht toe aan het feit dat op de verzekeringsovereenkomst waarom het hier gaat Engels recht van toepassing was. Dat vormt een belangrijk aanknopingspunt, omdat de opdracht van Carisbrooke aan Carins erin bestond haar te vertegenwoordigen bij de prolongatie van deze overeenkomst en nadien bij het doorgeven van wijzigingen in het kader daarvan, en fouten van Carins in het kader van deze opdracht naar Engels recht te beoordelen gevolgen voor Carisbrooke hadden. Dat Carins voor Carisbrooke ook bemiddelde bij de totstandkoming of wijziging van andere scheepsverzekeringen op andere markten dan de Engelse en in het kader van door Carins bemiddelde overeenkomsten, acht het hof - noch daargelaten dat ook die, blijkens hetgeen Carins bij memorie van grieven sub 29. 2 (ad 8) zelf naar voren heeft gebracht, geregeerd werden door Engels recht – van ondergeschikt belang. Ook hetgeen partijen overigens ter zake de aanknoping naar voren hebben gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
10. Het voorgaande betekent dat het principale appel van Carisbrooke in beginsel slaagt. Dat brengt mee dat het hof ook heeft te beslissen in het door Carins ingestelde voorwaardelijk incidentele appel. Grief I in incidenteel appel faalt omdat die, zoals uit het voorgaande blijkt, uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Grief II in incidenteel appel faalt, nu het hof ongeacht of Carisbrooke Carins’ grootste klant was van oordeel is dat de overeenkomst duidelijk meer aanknopingspunten heeft met Engeland.
10. Carins heeft geen stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.Slotsom
10. Het voorgaande betekent dat het principale appel slaagt en het incidentele appel faalt. De zaak zal worden terugverwezen naar de rechtbank te Rotterdam ter verdere behandeling en beslissing. Carins zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het principale appel worden veroordeeld. Voor een kostenveroordeling in incidenteel appel is geen plaats.
Beslissing
Het hof:
- bepaalt dat Engels recht van toepassing is op de overeenkomst tussen Carisbrooke en Carins die ten grondslag heeft gelegen aan prolongatie van de hull&machinery-verzekering van de [Naam D] per 1 april 2001 en aan verplichtingen van Carins om ter zake die verzekering instructies van Carisbrooke uit te voeren, en bepaalt voorts dat ook de vraag of Carins in haar verplichtingen jegens Carisbrooke op grond van deze overeenkomst een fout heeft gemaakt naar Engels recht moet worden beoordeeld;
- verwijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter verdere beoordeling en beslissing;
- bepaalt dat Carins de zaak bij de rechtbank Rotterdam dient aan te brengen ten behoeve van het nemen van een akte waarbij zij zich kan uitlaten over de vraag of, naar Engels recht, een voor de beoordeling van het geschil relevante klacht- of verjaringstermijn is verlopen, dit als bedoeld in het proces-verbaal van de op 20 maart 2009 door de rechtbank te Rotterdam gehouden comparitie van partijen;
- veroordeelt Carins in de proceskosten van het principale appel en van het incidentele appel, welke kosten tot op heden aan de zijde van Carisbrooke worden begroot op € 4.915,17 voor verschotten en op € 1.788,= voor salaris advocaat, en in de nakosten van € 131,=, vermeerderd met € 68,= indien betekening noodzakelijk blijkt te zijn.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, M.C.M. van Dijk en A.R. van de Veen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.