Rb. Rotterdam, 22-07-2015, nr. C-10-450229 - HA ZA 14-475
ECLI:NL:RBROT:2015:5252
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
22-07-2015
- Zaaknummer
C-10-450229 - HA ZA 14-475
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:5252, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 22‑07‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBROT:2015:398, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑01‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2015-0355
GZR-Updates.nl 2015-0122
Uitspraak 22‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Zorgverzekering. Vervolg op tussenvonnis 21 januari 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:398). Verzekeraars hebben onvoldoende gesteld voor hun vorderingen tot terugbetaling van aan ZBC uitgekeerde declaraties op dbc's.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/450229 / HA ZA 14-475
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
1. de onderlinge waarborgmaatschappij
DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
O.W.M. STAD HOLLAND ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. D. van Tilborg te Breda,
tegen
1. de stichting
STICHTING (HUID)KLINIEK ZUID,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
2. [gedaagde2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [gedaagde3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.A.V. van Aardenne te Dordrecht.
Eiseres sub 1 zal hierna worden aangeduid als DSW en eiseres sub 2 als SH. Gedaagde sub 1 zal hierna als HKZ worden aangeduid, gedaagde sub 2 als [gedaagde2] en gedaagde sub 3 als [gedaagde3] .
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 21 januari 2015 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- -
de akte uitlating tussenvonnis zijdens DSW en SH, met producties;
- -
de akte in conventie en reconventie zijdens gedaagden, met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1.
In het tussenvonnis in deze zaak van 21 januari 2015 heeft de rechtbank zich beperkt tot een oordeel over:
- -
de uitleg van de bepalingen over fraude en terugbetalingsverplichtingen in de overeenkomsten;
- -
de vraag of het enkele uitvoeren van een behandeling zonder verwijsbrief “fraude” in de zin van de overeenkomsten oplevert;
- -
de vraag of (een gedeelte van) de vorderingen van DSW en SH verjaard zijn.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank in dit tussenvonnis overwogen (rov. 4.28) dat: “DSW en SH in beginsel de door hen aan HKZ betaalde vergoedingen als onverschuldigd betaald kunnen terugvorderen indien HKZ geen aanspraak op de vergoeding blijkt te hebben. Daartoe dienen DSW en SH per vergoeding te stellen – en bij voldoende betwisting te bewijzen – dat de betreffende declaratie niet, of slechts voor een geringer bedrag verschuldigd was.
Behalve de genoemde 275 declaraties hebben DSW en SH geen onregelmatige declaraties van HKZ gesteld.
Nu HKZ met argumenten betwist dat zij ten onrechte of onjuiste declaraties heeft ingediend, is het – gelet op de hiervoor gegeven uitleg van de overeenkomsten tussen partijen – aan DSW en SH om per declaratie en met justificatoire bescheiden gestaafd te stellen – en bij betwisting te bewijzen – dat en tot welk beloop zij de betreffende declaraties onverschuldigd betaald hebben.”.
2.3.
De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen zodat partijen zich konden uitlaten over de uitleg door de rechtbank van de bepalingen over fraude en terugbetalingsverplichtingen in de overeenkomsten, en over de vraag of het enkele uitvoeren van een behandeling zonder verwijsbrief “fraude” in de zin van de overeenkomsten oplevert.
2.4.
Partijen hebben, zoals gezegd, aktes genomen.
2.5.
DSW en SH hebben de rechtbank primair verzocht om terug te komen van een aantal bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis, aanvoerende dat die eindbeslissingen berusten op onjuiste juridische en/of feitelijke grondslagen, en subsidiair om (alsnog) tussentijds hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis.
Naar de rechtbank – met gedaagden – begrijpt, stellen DSW en SH voorts dat zij ten aanzien van de declaraties betreffende 309 unieke DBC’s bewijs hebben geleverd dat HKZ “fraude” heeft gepleegd en dat zij afzien van nadere bewijslevering, aanvoerende dat bewijslevering niet nodig en/of mogelijk is.
DSW en SH hebben voorts verzocht de zaak te verwijzen van de enkelvoudige naar een meervoudige kamer teneinde op voornoemde verzoeken te beslissen.
2.6.
Gedaagden voeren aan dat het door DSW en SH gestelde onvoldoende is om tot de beslissing te komen dat er op de bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis van 21 januari 2015 moet worden teruggekomen. Er is volgens gedaagden slechts sprake van een herhaling van zetten aan de zijde van DSW en SH en er zijn geen nieuwe feitelijke of juridische standpunten ingenomen. Dit leidt er tevens toe dat er in het geheel geen aanleiding is om de zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen. Ook dient het (herhaalde) verzoek om tussentijds appel (weer) afgewezen te worden. Aldus gedaagden.
terugkomen van bindende eindbeslissingen
2.7.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 21 januari 2015 op een aantal geschilpunten van partijen een – niet in een einduitspraak vervatte – eindbeslissing gegeven.
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid heeft een – uit het oogpunt van goede procesorde positief te waarderen – op beperking van het debat gerichte functie. Zij geldt echter niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen ook mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (zie HR 25 april 2008, NJ 2008, 553). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag als de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
2.8.
In het door DSW en SH gestelde ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen van de eindbeslissingen in het tussenvonnis van 21 januari 2015.
Indien DSW en SH het niet eens zijn met de oordelen van de rechtbank, dan is hoger beroep de aangewezen route.
openstellen tussentijds hoger beroep
2.9.
Het komt de rechtbank voor dat het in dit stadium geen zin heeft nog hoger beroep van het tussenvonnis van 21 januari 2015 open te stellen. Dat zal de rechtbank dan ook niet doen.
verwijzing naar meervoudige kamer
2.10.
De rechtbank zal het verzoek van DSW en SH tot verwijzing naar de meervoudige kamer niet inwilligen nu DSW en SH geen inhoudelijke argumenten voor zodanige verwijzing hebben aangevoerd en de rechtbank ambtshalve geen aanleiding ziet om van de verwijzingsbevoegdheid gebruik te maken.
ten gronde
2.11.
DSW en SH zijn van oordeel dat zij reeds hebben bewezen dat van de 332 unieke DBC’s die zij hadden betrokken in hun detailcontrole, uiteindelijk 309 DBC’s op onjuiste gronden zijn gedeclareerd en dat het aan HKZ is om per declaratie tegenbewijs te leveren dat de betreffende DBC wel terecht is gedeclareerd. Voor wat betreft de overige 2177 DBC’s stellen DSW en SH dat er aanleiding is om te komen tot het uitspreken van een voorshands bewijsvermoeden, respectievelijk een omkering van de bewijslast.
2.12.
Gedaagden voeren aan dat de uitlating van DSW en SH dat nadere bewijslevering niet nodig of mogelijk is, tot geen andere conclusie kan leiden dat DSW en SH niet hebben voldaan aan hun stelplicht, dan wel te kennen hebben gegeven geen nader bewijs te zullen leveren ook al zou een bewijsopdracht worden verstrekt. De voorgenomen bewijsopdracht jegens DSW en SH is daardoor zinledig geworden. Dit leidt ertoe dat de vorderingen van DSW en SH voor afwijzing gereed liggen, aldus gedaagden.
2.13.
Voor wat betreft de vordering in reconventie geldt volgens HKZ het volgende. DSW en SH hebben medegedeeld dat deze declaraties niet zullen worden voldaan omdat er sprake is van fraude. Nu zij echter geen gebruik zullen maken van de mogelijkheid om bewijs te leveren omtrent de onjuistheid van die declaraties en overigens geen verweer hebben gevoerd tegen de reconventionele vordering, ligt deze vordering voor toewijzing gereed. Aldus HKZ.
2.14.
In het tussenvonnis is (in rov. 4.29) bepaald dat aan de hand van de gegeven uitleg verder onderzocht dient te worden of in concrete gevallen HKZ ten onrechte vergoeding heeft gedeclareerd bij DSW en SH. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
2.15.
Anders dan DSW en SH wellicht menen, houdt het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis niet in dat ten aanzien van de daarin genoemde 275 DBC’s reeds is aangetoond dat HKZ daarvoor ten onrechte vergoeding heeft gedeclareerd, laat staan ten aanzien van 309 DBC’s.
Nu HKZ ook ten aanzien van die 309 of 275 DBC’s verweer voert, lag het – althans sedert het tussenvonnis – op de weg van DSW en SH om per declaratie onderbouwd te stellen dat en waarom die ten onrechte was ingediend. Dat hebben DSW en SH niet gedaan.
Anders dan DSW en SH, acht de rechtbank niet reeds bewezen dat HKZ ten aanzien van die 309 of 275 DBC’s ten onrechte heeft gedeclareerd.
DSW en SH hebben verklaard (om hun moverende redenen) af te zien van het leveren van nader bewijs betreffende de declaraties van die 309 of 275 DBC’s.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen tot terugbetaling van de declaraties betreffende die 309, althans 275 DBC’s niet zal worden toegewezen. Die conclusie geldt eens te meer ten aanzien van de overige declaraties, waarvan DSW en SH immers niet per declaratie hebben gesteld dat en waarom deze ten onrechte zijn ingediend en evenmin bewijs hebben bijgebracht.
Daarom zal de rechtbank de hoofdvorderingen in conventie afwijzen.
2.16.
De vorderingen betreffende kosten van onderzoek en dergelijke dienen het lot van de hoofdvorderingen te volgen, nu DSW en SH geen zelfstandige grond voor een verplichting tot vergoeding daarvan hebben gesteld.
2.17.
In reconventie vordert HKZ betaling van nog openstaande declaraties en opheffing van de beslagen.
HKZ heeft bij akte na tussenvonnis (als productie 9) een specificatie van de bij DSW en/of SH ingediende declaraties overgelegd. Het betreft hier een specificatie van declaraties ingediend met het zogenoemde Vecozo-systeem ten bedrage van in totaal € 22.007,20 en een specificatie van declaratiefacturen die op papier zijn ingediend ten bedrage van € 20.143,40.
2.18.
DSW en SH voeren het verweer dat HKZ geen aanspraak kan maken op betaling omdat de declaraties niet gegrond zijn op DBC’s die verband houden met daadwerkelijk verleende verzekerde zorg aan verzekerden van DSW en SH of met zorg waaraan hun verzekerden gelet op hun gezondheidstoestand behoefte hebben.
Voorts voeren DSW en SH als verweer dat niet duidelijk is tegen wie van hen de reconventionele vordering is gericht.
2.19.
Gelet op het systeem van de overeenkomsten tussen partijen en de Zvw, lag het op de weg van DSW en SH om per declaratie te stellen dat en tot welk beloop zij de betreffende declaraties niet behoeven te betalen. Dat hebben DSW en SH niet gedaan. Daarop stuit af hun verweer dat de declaraties niet gegrond zijn op DBC’s die verband houden met daadwerkelijk verleende verzekerde zorg aan verzekerden van DSW en SH of van zorg waar verzekerden gelet op hun gezondheidstoestand behoefte aan hebben.
2.20.
In de specificatie van declaraties volgens het Vecozo-systeem in productie 9 van HKZ is onder het kopje “verzekeraarnaam” telkens vermeld “DSW”. De naam van SH komt op die specificatie niet voor. Voorts heeft HKZ in productie 9 een brief van DSW van 18 februari 2014 overgelegd, waarin DSW mededeelt dat HKZ niet meer via het Vecozo-systeem bij DSW kan declareren.
De rechtbank leidt uit een en ander af dat HKZ alle volgens het Vecozo-systeem gedeclareerde bedragen bij DSW (en niet bij SH) heeft gedeclareerd.
Daarmee is voldoende komen vast te staan dat DSW de schuldenaar is van de volgens het Vecozo-systeem gedeclareerde bedragen tot het beloop van € 22.007,20.
2.21.
Productie 9 van HKZ bevat verder een lijst met facturen die HKZ op papier heeft ingediend. Op die lijst staat niet vermeld of deze facturen bij DSW of bij SH zijn ingediend. HKZ heeft de facturen niet overgelegd en niet gesteld bij wie zij deze heeft ingediend. Gezien het verweer van DSW en SH lag het juist op de weg van HKZ om precies te stellen wie van hen de schuldenaar van de schriftelijke declaraties is en die stelling te onderbouwen. Dat heeft HKZ niet gedaan. Daarop stuit de vordering van € 20.143,40 af.
2.22.
Over het bedrag van € 22.007,20 heeft HKZ aanspraak op de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW.
DSW en SH hebben geen specifiek verweer gevoerd tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente. Daarom zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen als primair gevorderd, namelijk vanaf de dag van het verstrijken van de betalingstermijn.
2.23.
DSW en SH hebben conservatoire beslagen gelegd tot zekerheid van hun vorderingen in conventie.
De afwijzing van de vorderingen van DSW en SH in conventie in dit vonnis is grotendeels gegrond op de processuele opstelling van DSW en SH en niet zozeer op een inhoudelijke beoordeling van die vorderingen. Uit de akte na tussenvonnis van DSW en SH blijkt dat zij hun vorderingen in conventie onverkort handhaven en die in hoger beroep zullen voortzetten.
HKZ heeft geen bijzonder belang aangevoerd bij opheffing van de beslagen (hangende hoger beroep).
Gesteld noch gebleken is dat DSW en SH, de beslagen weggedacht, enige zekerheid voor het verhaal van hun vorderingen op HKZ hebben.
Onder deze omstandigheden moet het belang van voortgezette zekerheid voor de vorderingen door middel van de beslagen zwaarder wegen dan het algemene belang bij opheffing van de beslagen. Daarom zal de rechtbank de vordering tot opheffing van de beslagen afwijzen.
2.24.
De rechtbank zal DSW en SH als de in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordelen. De proceskosten aan de zijde van HKZ zullen worden begroot op:
- griffierecht € 6.867,00
- salaris advocaat € 7.740,00 (3 punten in Liquidatietarief VIII)
totaal € 14.607,00
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
3.2.
veroordeelt DSW en SH om aan HKZ te betalen een bedrag van € 22.007,20 (tweeëntwintig duizendzeven euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf de dag van het verstrijken van de betalingstermijn tot de dag van volledige betaling;
in conventie en in reconventie
3.3.
veroordeelt DSW en SH in de proceskosten, hierbij aan de zijde van HKZ bepaald op € 14.607,00, en indien DSW en SH niet binnen veertien dagen na dit vonnis de voornoemde proceskosten hebben voldaan te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag tot de dag van volledige betaling;
3.4.
onder de voorwaarde dat DSW en SH niet binnen veertien dagen na dit vonnis de voornoemde proceskosten hebben voldaan: veroordeelt DSW en SH in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor de conventie en de reconventie samen aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten in geval van betekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
3.5.
verklaart dit vonnis voor zover het een veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.
1295/1928
Uitspraak 21‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Overeenkomsten tussen zorgverzekeraar(s) en zorgaanbieder. Terugbetalingsverplichting voor zorgaanbieder? Uitleg van de overeenkomsten. Tevens beroep op verjaring.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/450229 / HA ZA 14-475
Vonnis van 21 januari 2015
in de zaak van
1. de onderlinge waarborgmaatschappij
DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
O.W.M. STAD HOLLAND ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. D. van Tilborg te Breda,
tegen
1. de stichting
[gedaage1] ,
gevestigd te Rotterdam,
2. Muzeyyen [gedaagde2],
wonende te Rotterdam,
3. [gedaagde3],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.A.V. van Aardenne te Dordrecht.
Eiseres sub 1 zal hierna worden aangeduid als DSW en eiseres sub 2 als SH. Gedaagde sub 1 zal hierna als HKZ worden aangeduid, gedaagde sub 2 als [gedaagde2] en gedaagde sub 3 als[gedaagde3].
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, met producties;
- -
de akte overlegging nadere producties en wijziging eis;
- -
de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- -
het tussenvonnis van 23 juli 2014;
- -
de zittingsagenda d.d. 4 augustus 2014;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- -
de samenvatting van het standpunt van eisers ten behoeve van comparitie van partijen d.d. 2 september 2014;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2014;
- -
de akte overleggen ‘nader bewijs’ zijdens DSW en SH, met producties 31 t/m 38;
- -
de brief d.d. 27 oktober 2014 zijdens DSW en SH, met producties 39 t/m 43;
- -
de brief d.d. 4 november 2014 zijdens DSW en SH, met productie 44;
- -
de akte tevens houdende verzoek toepassing artikel 29 lid 1 sub 2 Rv zijdens HKZ, met producties 1 t/m 8;
- -
de brief d.d. 4 november 2014 zijdens HKZ waarbij de producties 5 en 6 opnieuw worden ingediend;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 11 november 2014;
- -
de brief van mr. Van Tilborg van 25 november 2014 waarin DSW en SH om vonnis vragen en in welke brief zij tevens de rechtbank verzoeken om hoger beroep tegen het tussenvonnis toe te staan;
- -
de brief van mr Van Aardenne van 27 november 2014 waarin ook HKZ om vonnis vraagt, en in welke brief zij tevens bezwaar maakt tegen het verzoek om hoger beroep tegen het tussenvonnis toe te staan.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
HKZ is een kliniek gespecialiseerd in dermatologie en flebologie. HKZ is een zogeheten zelfstandig behandelcentrum (ZBC).
[gedaagde2] is bestuurder van HKZ geweest van 28 september 2005 tot 8 september 2011. Sinds 12 januari 2012 is zij ook weer bestuurder van HKZ.
[gedaagde3] was in de tussenliggende periode van 8 september 2011 tot 12 januari 2012 bestuurder van HKZ.[gedaagde3] was en is bij HKZ werkzaam als huidtherapeut.
2.2.
DSW en SH zijn zorgverzekeraars die zorgverzekeringen aanbieden en uitvoeren.
2.3.
Vanaf het jaar 2007 heeft Multizorg B.V., dan wel Multizorg VRZ (hierna: Multizorg) namens DSW en SH met HKZ op basis van door Multizorg gebruikte standaardcontracten aansluitingsovereenkomsten gesloten. Tot 2013 zijn partijen ieder jaar, DSW en SH daarbij telkens vertegenwoordigd door Multizorg, een overeenkomst aangegaan voor de duur van een jaar.
de overeenkomsten 2007, 2008 en 2009
2.4.
De overeenkomsten over de jaren 2007, 2008 en 2009 bestaan uit twee delen (“Deel 1 Contractpartijen” en “Deel 2 Afspraken DBC’s”). Van deze overeenkomsten maken de addenda integraal deel uit. Bij de overeenkomst voor 2007 gaat het om acht addenda, terwijl het in de overeenkomsten over 2008 en 2009 gaat om telkens elf addenda.
2.5.
In deel 1 van de overeenkomsten over 2007 en 2008 is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“Komen overeen ter zake van het door ZBC te verlenen hulp aan verzekerden van bovengenoemde zorgverzekeraars ingevolge de Zorgverzekeringswet dat de contractuele relatie tussen maatschappijen genoemd onder A. en het ZBC wordt beheerst door de bepalingen uit de onderhavige overeenkomst.”
En in de overeenkomst over 2009 luidt deze bepaling, maar dan anders verwoord:
“Komen overeen ter zake van het door ZBC te verlenen hulp aan verzekerden van bovengenoemde zorgverzekeraars ingevolge de Zorgverzekeringswet aan verzekerden van de zorgverzekeraars hetgeen is bepaald in deze overeenkomst”.
2.6.
In de overeenkomsten over 2007 en 2008 is voorts in deel 1 bepaald:
“Vergoeding door de zorgverzekeraar aan het ZBC zal plaatsvinden conform de tussen partijen overeengekomen prijzen als vermeld in addendum 3 Prijzen DBC’s A-segment en addendum 4 Prijzen DBC’s B-segment”.
2.7.
In deel 2 van de overeenkomsten over 2007 en 2008 is met betrekking tot de zorgverlening - voor zover hier van belang - in artikel 2 bepaald:
“1. Het ZBC zal de zorg verlenen conform de afgesproken DBC tegen de overeengekomen prijs, zoals vermeld in addendum 3 Prijzen DBC’s A-segment of addendum 4 Prijzen DBC’s B-segment. De overeengekomen prijs wordt gedurende de looptijd van het contract niet aangepast.
(..)
3. Verwijzing dient te geschieden door een BIG-geregistreerde arts, middels een in het patiëntendossier te archiveren verwijsbrief.”
In de overeenkomst over 2009 luidt het betreffende artikel 3 in deel 2 over de zorgverlening:
“1. Het ZBC levert de zorg als opgenomen in het A-segment en de zorg zoals opgenomen in het B-segment zoals deze nader is overeengekomen in addendum 3 en/of addendum 4 tegen de prijzen zoals daar vermeld.
(..)
3. Het ZBC zal de zorg uitsluitend verlenen na verwijzing door een BIG-geregistreerde arts, middels een in het patiëntendossier te archiveren verwijsbrief.”
2.8.
In respectievelijk de artikelen 8, 7 en 9 van deel 2 van de overeenkomsten over 2007, 2008 en 2009 is met betrekking tot declaratie en betaling het volgende bepaald:
“De zorgverzekeraars zullen het ZBC voor de aan verzekerden verleende zorg honoreren op basis van de overeengekomen prijzen, zoals vastgelegd in de prijslijst die is vermeld in addendum 3 Prijzen DBC’s A-segment (2008 respectievelijk 2009) en addendum 4 Prijzen DBC’s B-segment (2008 respectievelijk 2009). Zie verder het addendum Declaratieprotocol”.
2.9.
Ter zake van fraude zijn in de overeenkomsten in deel 2 de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 11 van de overeenkomst over 2007:
“1. Onder fraude wordt verstaan het onder valse voorwendselen of op oneigenlijke grond en/of wijze verkrijgen van een vergoeding van de zorgverzekeraar.
2. Het ZBC verliest bij geconstateerde fraude het recht op vergoeding uit hoofde van deze overeenkomst.
3. In geval van fraude kan de zorgverzekeraar dan wel Multizorg:
- de ten onrechte uitgekeerde betalingen en gemaakte onderzoekskosten terugvorderen;
- deze overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen;
- registratie van fraude doen in de tussen verzekeringsmaatschappijen erkende signaleringssystemen.”
Artikel 9 van de overeenkomst over 2008:
“1. Onder fraude wordt in het kader van deze overeenkomst verstaan het onder valse voorwendselen of op oneigenlijke grond en/of wijze verkrijgen van een vergoeding van de zorgverzekeraar.
2. Het ZBC verliest bij geconstateerde fraude het recht op vergoeding uit hoofde van deze overeenkomst.
3. In geval van fraude kan de zorgverzekeraar dan wel Multizorg:
- de ten onrechte uitgekeerde betalingen en gemaakte onderzoekskosten terugvorderen;
- deze overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen;
- registratie van fraude doen in de tussen verzekeringsmaatschappijen erkende signaleringssystemen.”
Artikel 11 van de overeenkomst over 2009:
“1. Indien uit een declaratie, bij uitvoering van een materiële controle conform artikel 6 of een incidentele gebeurtenis blijkt dat het ZBC feiten en omstandigheden heeft verzwegen en/of (opzettelijk) verkeerde en/of onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven en/of valse opgave heeft verstrekt (met de opzet de zorgverzekeraar/Multizorg VRZ te misleiden) over de zorgverlening en/of in rekening te brengen tarieven, dan wel daar op enigerlei wijze aan heeft meegewerkt dan is de zorgverzekeraar/Multizorg VRZ gerechtigd geen vergoeding te verlenen.
2. In geval van fraude zoals bedoeld in lid 1 kan de zorgverzekeraar dan wel Multizorg VRZ:
- de ten onrechte uitgekeerde betalingen terugvorderen;
- de gemaakte onderzoekskosten verhalen op het ZBC;
- deze overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen;
- registratie van fraude doen in de tussen verzekeringsmaatschappijen erkende signaleringssystemen.”
2.10.
In addendum 2 (Declaratieprotocol) dat deel uitmaakt van de overeenkomsten over 2007, 2008 en 2009 is met betrekking tot terugvordering door de zorgverzekeraars de volgende bepaling – voor zover van belang – opgenomen:
“1. De zorgverzekeraar is gerechtigd om een bedrag bij het ZBC terug te vorderen indien er sprake is van:
• ten onrechte of foutief uitbetaalde declaraties;
• incorrecte prijzen;
• fraude.
2. Het ZBC wordt geïnformeerd over de terugvordering.
3. Over de wijze van terugbetaling worden afspraken gemaakt tussen het ZBC en de zorgverzekeraar.”
de overeenkomsten 2010, 2011 en 2012
2.11.
Op de overeenkomsten over 2010, 2011 en 2012, die nagenoeg gelijkluidend zijn met uitzondering van de jaartallen, zijn in artikel 1 van deze overeenkomsten tevens de Algemene Inkoopvoorwaarden Multizorg (hierna: de algemene inkoopvoorwaarden) van toepassing verklaard. Voorts staan artikel 1 van deze overeenkomsten bijlagen genoemd die deel uitmaken van de overeenkomsten.
Artikel 3 van de overeenkomsten over 2010 en 2011 luidt:
“Het ZBC verleent aan verzekerden van de zorgverzekeraars geneeskundige zorg zoals medisch specialisten plegen te bieden alsmede verblijf en verpleging, zoals omschreven in artikelen 2.4, 2.10 en 2.11 van het Besluit zorgverzekering, telkens voor zover het gaat om prestaties vermeld in bijlagen 2 A-segment (2011) en bijlage 3 Prijslijst B-segment (2011).”
Artikel 3 lid 1 van de overeenkomst over 2012 luidt:
“De zorgaanbieder verleent aan verzekerden van de zorgverzekeraars geneeskundige zorg zoals medisch specialisten plegen te bieden alsmede verblijf en verpleging, zoals omschreven in artikelen 2.4, 2.10 en 2.11 van het Besluit zorgverzekering, voor zover deze zorg behoort tot de zorgproducten als vermeld in Bijlage 2.”
2.12.
In de overeenkomst over 2012 is in artikel 7 ter zake van verwijzing opgenomen:
“De zorgaanbieder verleent zorg slechts na verwijzing door een huisarts, bedrijfsarts, andere medisch specialist, verloskundige of tandarts, tenzij er sprake is van een acute zorgvraag. Zelfverwijzing door een medisch specialist is niet toegestaan.”
In Bijlage 4 van de overeenkomst over 2012 is een aanvulling opgenomen die luidt:
“Artikel 8 – Omzetplafond 2012
1. De zorgaanbieder brengt aan de zorgverzekeraars voor elk geleverd zorgproduct dat in 2012 is geopend het tarief in rekening dat is opgenomen in Bijlage 2 van deze overeenkomst.”
2.13.
Voorts staan in de op de overeenkomsten van toepassing verklaarde algemene inkoopvoorwaarden de volgende - hier van belang zijnde - bepalingen opgenomen:
“Artikel 2 – Definities
(..)
i. fraude: het door de zorgaanbieder verzwijgen van feiten of omstandigheden, al dan niet opzettelijk een verkeerde of onvolledige voorstelling van zaken geven of valse opgave verstrekken over de zorgverlening of de in rekening te brengen tarieven;
(..)
Artikel 3 – Zorg
1. De zorgaanbieder verleent aan verzekerden van de zorgverzekeraar die zich tot hem wenden de zorg zoals omschreven in de zorgovereenkomst, voor zover de verzekerde jegens de zorgverzekeraar recht heeft op die zorg dan wel op gehele of gedeeltelijke vergoeding van kosten daarvan.
(..)
Artikel 9 - Recht op voldoening van de declaratie
1. De zorgaanbieder heeft tegenover de zorgverzekeraar recht op voldoening van zijn declaratie voor zorg die in overeenstemming met de zorgovereenkomst is verleend.
2. De zorgaanbieder heeft jegens de zorgverzekeraar geen recht op voldoening van de declaratie indien of voor zover:
a. de verzekerde jegens de zorgverzekeraar geen recht heeft op de verleende zorg of op vergoeding van de kosten van die zorg;
(..)
f. sprake is van fraude.
(..)
Artikel 13 - Fraude
(..)
2. De zorgaanbieder is bij fraude aan de zorgverzekeraar schadevergoeding verschuldigd, mede omvattend de kosten van opsporing en onderzoek van de fraude.”
2.14.
In totaal heeft HKZ in de periode 2007 tot en met 2012 2509 DBC’s gedeclareerd bij DSW en SH.
3. De vorderingen
in conventie
3.1.
DSW en SH vorderen samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor zover het DSW betreft:
1. primair: gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag ter
grootte van de door DSW in de periode van 1 januari 2007 tot 8 september 2011 en 12 januari 2012 tot heden aan HKZ betaald declaraties, zijnde een bedrag van € 513.696,15, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair: HKZ en [gedaagde2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door DSW in de periode van 1 januari 2007 tot 8 september 2011 en 12 januari 2012 tot heden aan HKZ betaald declaraties, zijnde een bedrag van € 513.696,15, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wett elijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair: HKZ veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door DSW in de periode van 1 januari 2007 tot 8 september 2011 en 12 januari 2012 tot heden aan HKZ betaald declaraties, zijnde een bedrag van € 513.696,15, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
II. primair: HKZ en[gedaagde3] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door DSW in de periode van 8 september 2011 tot 12 januari 2012 aan HKZ betaalde declaraties, zijnde een bedrag van € 46.475,41, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair: HKZ te veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door DSW in de periode van 8 september 2011 tot 12 januari 2012 aan HKZ betaalde declaraties, zijnde een bedrag van € 46.475,41, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de kosten van het fraudeonderzoek aan DSW, zijnde € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf 4 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. gedaagden hoofdelijk, althans HKZ en [gedaagde2] hoofdelijk, althans HKZ en[gedaagde3] hoofdelijk, veroordeelt tot betaling aan eiers van de kosten van het geding, waaronder de kosten van de door eisers ten laste van gedaagden op 18 februari 2014 en 7 april 2014 gelegde conservatoire beslagen
B. voor zover het Stad Holland betreft:
I. primair: gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag ter
grootte van de door SH in de periode van 1 januari 2007 tot 8 september 2011 en 12 januari 2012 tot heden aan HKZ betaald declaraties, zijnde een bedrag van € 21.636,80, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door SH zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair: HKZ en [gedaagde2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door SH in de periode van 1 januari 2007 tot 8 september 2011 en 12 januari 2012 tot heden aan HKZ betaald declaraties, zijnde een bedrag van € 21.636,80, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door SH zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair: HKZ veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door SH in de periode van 1 januari 2007 tot 8 september 2011 en 12 januari 2012 tot heden aan HKZ betaald declaraties, zijnde een bedrag van € 21.636,80, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door SH zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
II. primair: HKZ en[gedaagde3] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door SH in de periode van 8 september 2011 tot 12 januari 2012 aan HKZ betaalde declaraties, zijnde een bedrag van € 3.512,34, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag der alghele voldoening;
subsidiair: HKZ veroordeelt tot betaling van een bedrag ter grootte van de door SH in de periode van 8 september 2011 tot 12 januari 2012 aan HKZ betaalde declaraties, zijnde een bedrag van € 3.512,34, vermeerderd met primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW en subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door SH zijn voldaan tot aan de dag der algehele voldoening;
III. gedaagden hoofdelijk, althans HKZ en [gedaagde2] hoofdelijk, althans HKZ en[gedaagde3] hoofdelijk, veroordeelt tot betaling aan eiers van de kosten van het geding, waaronder de kosten van de door eisers ten laste van gedaagden op 18 februari 2014 en 7 april 2014 gelegde conservatoire beslagen.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van DSW en SH in de kosten van dit geding, waaronder een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van gedaagden daaronder begrepen, en voorwaardelijk, voor het geval niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden, een bedrag van € 131,00 aan nasalaris, te verhogen met € 68,00 in geval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Gedaagden vorderen in reconventie samengevat – dat de rechtbank DSW en SH veroordeelt tot betaling van € 42.723,46 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het verstrijken van de betalingstermijn, dan wel de datum van dagvaarding, dan wel een in goede justitie te betalen termijn, tot aan de dag der alghele voldoening en dat DSW en SH worden gelast om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis alle door hen ten laste van gedaagden, dan wel een gedaagde afzonderlijk, beslagen onmiddellijk op te heffen.
3.5.
DSW en SH voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van gedaagden, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de standpunten van partijen
in conventie
4.1.
DSW en SH vorderen in deze procedure alle door haar vanaf 2007 aan HKZ op declaraties uitgekeerde vergoedingen terug. De vorderingen van DSW en SH zijn gericht tegen HZK, alsmede tegen [gedaagde3] en[gedaagde3] als bestuurders van HKZ en tegen[gedaagde3], en zijn gebaseerd op onverschuldigde betaling en op onrechtmatige daad.
4.2.
DSW en SH leggen aan hun vorderingen de volgende stellingen ten grondslag.
4.2.1.
Naar aanleiding van een door het fraudemeldpunt van ziektekostenverzekeraars op 19 september 2012 anonieme ontvangen klacht, alsmede naar aanleiding van de uitkomst van een vervolgens in 2012 uitgevoerde benchmark met betrekking tot door huidklinieken geopende DBC’s, waaruit is gebleken dat HKZ de kliniek is met het grootste aantal DBC’s per verzekerde, hebben DSW en SH een onderzoek verricht naar de juistheid van de door HKZ bij DSW en SH ingediende DBC’s c.q. declaraties.
4.2.2.
Op 14 december 2012 hebben DSW en SH een controle verricht in de kliniek van HKZ waarbij van acht verzekerden van DSW en/of SH de elektronische patiëntendossiers (EPD’s) zijn ingezien om te onderzoeken of de door HKZ verrichte diagnoses en behandelingen overeenstemden met de met betrekking tot die verzekerden gedeclareerde DBC’s en om te onderzoeken of HKZ per DBC beschikte over een schriftelijke verwijzing door een daartoe bevoegde arts.
Voorts hebben DSW en SH een aantal huisartsen van hun verzekerden schriftelijk benaderd met de volgende vragen:
1. Is de patiënt doorverwezen naar een dermatoloog, in het bijzonder naar HKZ;
2. Bent u bekend met de klachten waarop de DBC’s zien?
3. Heeft u van HKZ een behandelverslag ontvangen?
DSW en SH hebben op voornoemde wijze 275 DBC’s onderzocht. Uit deze onderzoeken is gebleken dat HKZ 97,3% van de onderzochte DBC’s ten onrechte of onjuist heeft gedeclareerd.
4.2.3.
Uit voornoemd onderzoek is volgens DSW en SH het volgende gebleken:
- -
ten aanzien van een groot aantal DBC’s bevatten de betreffende medische dossiers geen enkele informatie; in de medische dossiers was geen verwijsbrief aanwezig en ook geen ‘statusinformatie’ (informatie omtrent de gestelde diagnose en de verrichte behandelingen);
- -
voor zover de medische dossiers wel informatie bevatten, bleek daaruit dat de in het medische dossier beschreven behandeling niet overeenstemde met de aandoening/klacht/diagnose waarop de gedeclareerde DBC betrekking had, dan wel dat de behandeling wel overeenstemde met de aandoening/klacht/diagnose waarop de betreffende DBC zag, maar betrof het niet-verzekerde zorg of ontbrak een verwijsbrief en/of had geen behandeling plaatsgevonden maar had HKZ wel gedeclareerd.
4.2.4.
DSW en SH stellen dat met deze bevindingen fraude van HKZ is aangetoond en dat zij daarom - primair - gerechtigd zijn alle door hen in de periode 2007 - 2012 aan HKZ uitbetaalde DBC’s terug te vorderen. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomsten verliest HKZ indien zij fraude heeft gepleegd, ongeacht de omvang daarvan, iedere aanspraak op vergoeding en kunnen DSW en SH alles terugvorderen.
Voor zover geoordeeld wordt dat de fraude er niet toe leidt dat HKZ iedere aanspraak op vergoeding van DSW en SH heeft verloren, stellen zij tot integrale terugvordering van het aan HKZ betaalde gerechtigd te zijn uit hoofde van onverschuldigde betaling, omdat HKZ niet heeft aangetoond dat zij de betreffende behandelingen als verzekerde zorg heeft verricht en/of aan de DBC’s geen deugdelijke en tijdig door een daartoe bevoegde arts afgegeven verwijsbrief ten grondslag liggen.
4.3.
Gedaagden betwisten dat de controle door DSW en SH en de informatie opvraag bij de huisartsen op juiste wijze is uitgevoerd. Daartoe voeren zij aan dat DSW en SH – in strijd met de betreffende regelingen – geen informatie hebben verschaft over hun onderzoek, aan de huisartsen onvoldoende specifieke vragen hebben gesteld waardoor deze onvoldoende specifiek en concreet konden antwoorden, op onbehoorlijke wijze gegevens bij HKZ hebben verzameld zonder te (laten) verifiëren of die gegevens juist en volledig zijn en dat zij geen wederhoor hebben toegelaten. Mede om deze redenen betwisten gedaagden de uitkomsten van de door DSW en SH gestelde onderzoeken.
Gedaagden betwisten dat zij (of een hunner) fraude hebben gepleegd. Voorts betwisten gedaagden dat HKZ DBC’s heeft opgesteld en bij DSW en SH heeft gedeclareerd waaraan geen door HKZ verleende verzekerde zorg ten grondslag ligt.
Gedaagden voeren aan dat ingevolge de overeenkomsten tussen partijen in geval van fraude slechts geen recht bestaat op vergoeding van de betreffende, door fraude aangetaste declaratie. Gedaagden betwisten dat uit de contractsbepalingen kan worden afgeleid dat meer dient te worden terugbetaald dan de door fraude aangetaste declaraties.
Het ontbreken van een verwijsbrief in een dossier betekent nog niet dat sprake is van fraude. Daarnaast heeft ook te gelden dat in de praktijk tot 2012 bijna geen enkele behandelaar met een verwijsbrief werkte, terwijl de ziektekostenverzekeraars daarop niet controleerden. Voorts was ook vaak sprake van zelfverwijzing. De verplichting van een verwijsbrief is eerst vanaf 2012 van kracht geworden.
Verder beroepen gedaagden zich op verjaring van (een gedeelte van) de vorderingen.
Gedaagden betwisten dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde2] en[gedaagde3] en dat sprake is van een hen als bestuurders te maken persoonlijk ernstig verwijt.
in reconventie
4.4.
Gedaagden leggen aan hun vorderingen, naast hetgeen in conventie is gesteld, het volgende ten grondslag.
Er is geen sprake van onjuist declareren of fraude door HKZ zodat DSW en/of SH gehouden zijn tot betaling van de nog onbetaalde declaraties. DSW en SH zijn zonder goede grond opgehouden de bestaande en toekomstige openstaande declaraties te betalen.
Gedaagden betwisten dat [gedaagde2] en[gedaagde3] aansprakelijk zijn voor enige door DSW en SH geleden schade, zodat is gebleken van de ondeugdelijkheid van de grond waarop DSW en SH beslagen ten laste van gedaagden hebben gelegd. Bovendien zijn de beslagen vexatoir. Gedaagden worden door de beslagen onevenredig zwaar getroffen, jazelfs in hun bestaan getroffen.
4.5.
DSW en SH hebben ten verweer aangevoerd dat het onduidelijk is op welke (specifieke) declaraties de vordering van HKZ ziet en a) of het gaat om declaraties die daadwerkelijk door HKZ zijn ingediend, b) of het gaat om declaraties die bij DSW en/of SH zijn ingediend, zodat het beloop van de respectieve vorderingen jegens DSW en/of SH zou kunnen worden bepaald en c) op welk tijdstip de respectieve declaraties zijn ingediend. Dit noopt volgens hen reeds tot afwijzing van de vordering in reconventie.
Voorts stellen DSW en SH dat geen sprake is van DBC’s die verband houden met daadwerkelijk verleende verzekerde zorg aan verzekerden van DSW en SH of van zorg waar verzekerden gelet op hun gezondheidstoestand behoefte aan hebben, zodat HKZ geen aanspraak kan maken op betaling van enige declaratie.
Er bestaat geen aanleiding om de ten laste van gedaagden gelegde beslagen op te heffen. De vorderingen van DSW en SH zijn terecht ingesteld zodat van enige gebleken ondeugdelijkheid van de vorderingen geen sprake is. De gelegde beslagen zijn dan ook niet onrechtmatig. Door gedaagden is niet toegelicht tot welke financiële moeilijkheden de beslagen hebben geleid. Ook hebben gedaagden niet aangetoond welk belang zij hebben bij opheffing van de beslagen.
beperkte beoordeling
4.6.
Op de (voortzetting van de) comparitie van partijen heeft de rechtbank met partijen afgesproken dat de rechtbank zich voorlopig zal beperken tot een oordeel over de volgende onderwerpen:
- -
de uitleg van de bepalingen over fraude en terugbetalingsverplichtingen in de overeenkomsten;
- -
de vraag of het enkele uitvoeren van een behandeling zonder verwijsbrief “fraude” in de zin van de overeenkomsten oplevert;
- -
de vraag of (een gedeelte van) de vorderingen van DSW en SH verjaard zijn.
inleiding
4.7.
De rechtbank kwalificeert de rechtsverhouding tussen HKZ enerzijds en DSW en SH anderzijds als een bijzondere vorm van overeenkomsten van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW. HKZ aanvaardt onder de overeenkomsten met DSW en SH de opdracht om als zorgaanbieder de bij deze zorgverzekeraars verzekerde patiënten voor rekening van DSW respectievelijk SH te behandelen. Die opdrachten tot behandeling ontvangt HKZ niet van DSW of SH, maar van de patiënten onder behandelingsovereenkomsten in de zin van artikel 7:446 e.v. BW. Ingevolge artikel 7:461 BW is de patiënt als opdrachtgever loon verschuldigd aan de behandelaar of hulpverlener. Via de zorgverzekering betalen de zorgverzekeraars DSW en SH het bedoelde loon aan de behandelaar HKZ voor de opdrachten van hun verzekerden. De overeenkomsten tussen DSW en SH enerzijds en HKZ anderzijds bevatten nadere regelingen voor het declareren en het betalen van dat loon dat de patiënt aan HKZ als behandelaar verschuldigd is.
4.8.
Het in 4.7 beschreven systeem vloeit voort uit de op 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw). Op grond van de Zvw bestaat voor zorgverzekeraars de mogelijkheid om ten behoeve van hun verzekerden te contracteren met zorgaanbieders, waaronder ZBC’s zoals HKZ. Op basis van een dergelijke overeenkomst tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder kan de zorgaanbieder de overeengekomen en geleverde zorg rechtstreeks bij de zorgverzekeraar declareren.
Ingevolge de Zvw dient het ZBC voor elke behandeling een diagnose-behandeling-combinatie (DBC) te openen. Bij elke DBC behoort derhalve een specifieke diagnose en een daarbij behorende behandeling. In beginsel horen bij elke door een zorgaanbieder bij een zorgverzekeraar te declareren behandeling een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgestelde prestatiecode. Aldus zijn het zorgtype, de zorgvraag, de diagnose, de behandeling en de daarbij behorende declaratie vastgelegd. Na afloop van de behandeling wordt de DBC gesloten en wordt de declaratie bij de zorgverzekeraar ingediend door het ZBC met gebruikmaking van de codes.
Gesteld noch gebleken is dat in de Zvw of in de op deze wet gebaseerde regelingen is bepaald (a) in welke gevallen een zorgaanbieder aanspraak heeft op vergoeding door een ziektekostenverzekeraar, dan wel (b) in welke gevallen een zorgaanbieder verplicht is een van een zorgverzekeraar ontvangen betaling op een declaratie terug te betalen.
4.9.
In de overeenkomsten tussen partijen over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 is niet met zoveel woorden geregeld in welke gevallen HKZ als zorgaanbieder aanspraak heeft op vergoeding door de ziektekostenverzekeraars DSW en SH (vgl. het vermelde in 2.7, 2.8 en 2.11). Over terugbetalingsverplichtingen zijn in alle overeenkomsten bepalingen opgenomen, zowel in de overeenkomsten zelf als in de van de overeenkomsten deel uitmakende addenda of de algemene inkoopvoorwaarden.
fraude
4.10.
Nu DSW en SH primair aan hun vorderingen tot terugbetaling ten grondslag leggen dat HKZ “fraude” in de zin van de overeenkomsten heeft gepleegd en dat in geval van fraude, ongeacht de omvang daarvan, iedere aanspraak van HKZ op vergoeding uit hoofde van de overeenkomsten vervalt en nu gedaagden een en ander inhoudelijk bestrijden, zal de rechtbank eerst onderzoeken of de aan HKZ verweten handelingen fraude opleveren als bedoeld in de overeenkomsten en of zodanige fraude er inderdaad toe leidt dat HKZ verplicht is alle op declaraties van DSW en SH ontvangen bedragen terug te betalen.
4.11.
Hiertoe is uitleg nodig van de bepalingen in de op schrift gestelde overeenkomsten waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan in beginsel niet alleen worden gegeven op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij is steeds beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie: artikel 3:33 en 3:35 BW; HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 – Haviltex; HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg / Slotereind; HR 5 april 2013, ECLI: NL:HR:2013:BY8101 – Lundiform / Mexx). Die maatstaf is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft (vgl. HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 – Afvalzorg / Slotereind; HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:CA0727 – Gemeente Rotterdam / Eneco).
Het gaat in dit geval telkens om standaard- en adhesieovereenkomsten van Multizorg die DSW en SH aan HKZ ter ondertekening hebben voorgelegd, alsmede over de uitleg van de door Multizorg gehanteerde algemene inkoopvoorwaarden. Partijen hebben ter comparitie verklaard dat over de inhoud van deze overeenkomsten en de inkoopvoorwaarden niet is onderhandeld of gecorrespondeerd tussen partijen. De rechtbank heeft uit de toelichtingen van partijen begrepen dat identieke overeenkomsten met van toepassing verklaring van dezelfde inkoopvoorwaarden ook met diverse andere zorgaanbieders zijn gesloten. Deze omstandigheden leiden ertoe dat deze overeenkomsten en inkoopvoorwaarden aan de hand van de CAO-uitlegnorm, die is afgeleid van de genoemde Haviltex-norm, dienen te worden uitgelegd. Ingevolge de CAO-uitlegnorm is bij de uitleg van de overeenkomsten mede van belang welke betekenis naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst (vgl. HR 31 januari 2014 ECLI:NL:HR:2014:218 - N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken; HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173 – Gerritse / Hydro Agri Sluiskil; HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 – DSM / Fox).
4.12.
Gesteld noch gebleken is dat de Zvw of een uitvoeringsregeling daarvan, dan wel de regeling van opdracht in het BW een regeling betreffende fraude bevatten.
4.13.
In de overeenkomsten over de jaren 2007 tot en met 2009 en in de op de overeenkomsten van 2010 tot en met 2012 van toepassing verklaarde inkoopvoorwaarden is steeds een definitie van fraude opgenomen.
Waar in de overeenkomsten van 2007 en 2008 de definitie nagenoeg gelijk is, namelijk “onder fraude wordt verstaan het onder valse voorwendselen of op oneigenlijke grond en/of wijze verkrijgen van een vergoeding van de zorgverzekeraar”, gaat het in de overeenkomst van 2009 om “het verzwijgen van feiten en omstandigheden en/of het geven van (opzettelijk) verkeerde en/of onvolledige voorstelling van zaken en/of het verstrekken van een valse opgave (met de opzet de zorgverzekeraar/Multizorg VRZ te misleiden) over de zorgverlening en/of in rekening te brengen tarieven”. In de inkoopvoorwaarden staat fraude omschreven als “het verzwijgen van omstandigheden, het al dan niet opzettelijk verkeerde of onvolledige voorstelling van zaken geven of valse opgave verstrekken over de zorgverlening of de in rekening te brengen tarieven”.
De aangehaalde bewoordingen, gelezen naar objectieve maatstaven, hebben gemeen dat steeds enige bewuste valsheid, verzwijging of kwaadwilligheid vereist is om de betreffende gedraging als ‘fraude’ te kunnen kwalificeren. Die elementen klinken ook door in lid 1 van artikel 11 van de overeenkomst over 2009: “Indien uit een declaratie, bij uitvoering van een materiële controle conform artikel 6 of een incidentele gebeurtenis blijkt dat het ZBC feiten en omstandigheden heeft verzwegen en/of (opzettelijk) verkeerde en/of onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven en/of valse opgave heeft verstrekt (met de opzet de zorgverzekeraar/Multizorg VRZ te misleiden) over de zorgverlening en/of in rekening te brengen tarieven, dan wel daar op enigerlei wijze aan heeft meegewerkt dan is de zorgverzekeraar/Multizorg VRZ gerechtigd geen vergoeding te verlenen”.
4.14.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat voor “fraude” bewuste valsheid, verzwijging of kwaadwilligheid vereist is, zodat de enkele (schuldloze) vergissing bij een DBC of een declaratie nog geen “fraude” in de zin van de overeenkomsten oplevert.
Willen DSW en SH wegens “fraude” terugbetaling van HKZ en de overige gedaagden ontvangen, dan zullen zij dus moeten stellen en bij betwisting aantonen dat HKZ bewust onjuiste opgaven heeft gedaan of bewust relevante informatie heeft verzwegen.
Verklaringen of gedragingen van een of meer van partijen die op een andere uitleg zouden duiden zijn gesteld noch gebleken.
4.15.
De stelling van DSW en SH dat uit de door hen gestelde veelheid van onjuiste of onvolledige opgaven en informatie door HKZ blijkt van fraude in de zin van de overeenkomsten tussen partijen, is dan ook niet houdbaar, omdat uit die enkele veelheid nog niet blijkt van bewustheid van HKZ bij die onjuiste of onvolledige opgaven en informatie.
Indien het medisch dossier betreffende een patiënt geen of onvolledige informatie bevat over een diagnose en/of behandeling, terwijl HKZ in verband daarmee wel heeft gedeclareerd bij DSW of SH – zoals door DSW en SH wordt gesteld – is derhalve nog geen sprake van fraude in de zin van de overeenkomsten tussen partijen, omdat die afwezigheid of onvolledigheid van informatie in het medisch dossier kan berusten op een (schuldloze) vergissing en nog niet duidt op het bewust onder valse voorwendselen of opgave verkrijgen van een vergoeding van de zorgverzekeraar.
Evenmin levert het enkele niet voorhanden zijn van een verwijsbrief in het medisch dossier fraude als bedoeld in de overeenkomsten op, zolang die afwezigheid niet valt terug te voeren op bewust daartoe strekkend gedrag.
terugbetalingsverplichtingen
4.16.
In de overeenkomsten met betrekking tot de periode 2007 tot en met 2009 is in de overeenkomst zelf steeds de bepaling opgenomen dat in geval van fraude het ZBC zijn aanspraak op vergoeding verliest en dat de zorgverzekeraar de uitgekeerde betalingen kan terugvorderen (zie bij 2.9 en 2.10). Daarnaast is in addendum 2 bij die overeenkomsten bepaald dat de zorgverzekeraar gerechtigd is om een bedrag bij het ZBC terug te vorderen indien er sprake is “van ten onrechte of foutief uitbetaalde declaraties en/of sprake is van fraude”.
In de overeenkomsten met betrekking tot de periode 2010 tot en met 2012 is niet in de overeenkomsten zelf, maar in de inkoopvoorwaarden (artikel 9) bepaald dat de zorgaanbieder jegens de zorgverzekeraar geen recht heeft op voldoening van de declaratie “indien of voor zover de verzekerde jegens de zorgverzekeraar geen recht heeft op de verleende zorg of op vergoeding van de kosten van die zorg en/of sprake is van fraude”. (zie 2.13).
4.17.
Ook deze bepalingen dienen te worden uitgelegd. Daartoe verwijst de rechtbank naar de overwegingen in 4.11 en 4.12 hierboven, welke overwegingen hier ook gelden.
4.18.
Omdat DSW en SH als grond voor terugbetaling “fraude” in de zin van de overeenkomsten tussen partijen stellen, dient allereerst sprake te zijn van fraude als hiervoor nader uitgelegd.
4.19.
Voor wat betreft de overeenkomsten over 2007, 2008 en 2009 – waarvan de bewoordingen nagenoeg gelijk zijn – stellen DSW en SH dat de bepaling in lid 2 van artikel 11, respectievelijk 9 “Het ZBC verliest bij geconstateerde fraude het recht op vergoeding uit deze overeenkomst” aldus gelezen moet worden dat ingeval van fraude elke vergoeding ten onrechte is uitgekeerd, zodat gelet op het bepaalde in lid 3 van deze artikelen “In geval van fraude zoals bedoeld in lid 1 kan de zorgverzekeraar dan wel Multizorg VRZ: de ten onrechte uitgekeerde betalingen terugvorderen” DSW en SH alle vergoedingen kunnen terugvorderen van HKZ.
Gedaagden bestrijden die uitleg.
4.20.
Om de volgende redenen volgt de rechtbank de uitleg van DSW en SH niet.
Ten eerste lijken DSW en SH er bij hun standpunt aan voorbij te zien dat de patiënt, hun verzekerde, in beginsel de schuldenaar is van het loon van de behandelaar onder de behandelingsovereenkomst. Indien een behandelaar enige onregelmatigheid begaat bij de afrekening van het loon dat een bepaalde patiënt onder een behandelingsovereenkomst verschuldigd is, heeft dat in beginsel geen invloed op het loon dat een andere patiënt uit hoofde van een andere behandelingsovereenkomst aan die behandelaar verschuldigd is. Dat wordt niet anders indien de beide patiënten (toevallig) verzekerden zijn van dezelfde zorgverzekeraar.
Voorts staat in lid 2 van artikel 11, respectievelijk artikel 9 van de overeenkomsten over 2007 en 2008 in algemene bewoordingen dat in geval van fraude het recht op vergoeding verloren gaat. DSW en SH lezen hierin dat in geval van fraude elk recht op vergoeding verloren gaat, maar dat staat er niet met zoveel woorden. In de aanhef en het eerste gedachtestreepje van lid 3 wordt vervolgens nader geconcretiseerd welke vergoeding in geval van fraude verloren gaat, nu daar staat dat de “ten onrechte uitgekeerde betalingen” kunnen worden teruggevorderd. Dus alleen de betalingen die zijn aangetast door de fraude kunnen worden teruggevorderd.
Uitleg van deze bepalingen brengt derhalve mee dat in geval van fraude geen recht (meer) bestaat op vergoeding van de betreffende behandeling en dat, indien – achteraf is gebleken dat – DSW en SH een bedrag hebben vergoed aan HKZ op basis van een door fraude aangetaste declaratie of DBC, DSW en SH deze vergoeding kunnen terugvorderen.
4.21.
Ook de bewoordingen van artikel 7 van het bij de overeenkomsten 2007 tot en met 2009 behorende Addendum 2 (Declaratieprotocol) laten de uitleg zoals door DSW en SH gesteld niet toe. In dit artikel staat immers met zoveel woorden dat de zorgverzekeraar gerechtigd is om een bedrag bij het ZBC terug te vorderen indien sprake is van fraude. Daaruit volgt dat slechts het betreffende bedrag kan worden teruggevorderd. Die bewoordingen geven geen grond aan de stelling dat ingeval van fraude alle vergoedingen kunnen worden teruggevorderd.
4.22.
DSW en SH hebben met betrekking tot de uitleg van de overeenkomsten over 2007 tot en met 2009 geen verklaringen of gedragingen van een of meer van de partijen bij de totstandkoming van de overeenkomsten gesteld die de door hen voorgestane uitleg duiden.
4.23.
DSW en SH stellen dat, hoewel in artikel 9 van de inkoopvoorwaarden, die van toepassing zijn op de overeenkomsten over 2010, 2011 en 2012, niet met zoveel woorden staat dat ook de niet ten onrechte door hen betaalde vergoedingen terugbetaald moeten worden, uit de omstandigheid dat in de andere in artikel 9 genoemde gevallen een koppeling is aangebracht tussen de desbetreffende declaratie en de grond waarop de betaling daarvan kan worden ontzegd, terwijl deze koppeling ontbreekt in geval van fraude, volgt dat in geval van fraude niet alleen de betreffende vergoeding, maar alle vergoedingen kunnen worden teruggevorderd.
4.24.
Ook dit artikel 9 dient te worden uitgelegd. Daartoe verwijst de rechtbank naar de overwegingen 4.11 en 4.12 hierboven, welke overwegingen hier ook gelden.
Ook hier is het stelsel van de behandelingsovereenkomsten tussen HKZ en haar patiënten enerzijds en de zorgverzekeringen tussen de patiënten en DSW en SH anderzijds en de overeenkomsten tussen partijen weer anderzijds van belang, zoals hiervoor besproken bij de stellingen over terugbetalingsverplichtingen over de jaren 2007, 2008 en 2009.
4.25.
In artikel 9 van de inkoopvoorwaarden is in niet mis te verstane bewoordingen bepaald dat de zorgaanbieder jegens de zorgverzekeraar geen recht heeft op voldoening van de declaratie indien sprake is van fraude. Nu hier staat “de declaratie” brengt een objectieve uitleg mee dat het recht op voldoening alleen verloren gaat voor wat betreft de door fraude aangetaste declaratie.
4.26.
DSW en SH hebben met betrekking tot de uitleg van artikel 9 van de inkoopvoorwaarden geen verklaringen of gedragingen van een of meer van de partijen bij de totstandkoming van de overeenkomsten gesteld die op de door hen voorgestane uitleg duiden.
4.27.
Het voorgaande leidt ertoe dat in geval van fraude HKZ de door fraude aangetaste vergoeding moet terugbetalen. Niet kan worden geoordeeld dat in geval van fraude elk recht van HKZ op vergoeding verloren gaat.
onjuiste declaraties
4.28.
DSW en SH hebben subsidiair aangevoerd dat zij tot terugvordering van al hetgeen zij aan HKZ hebben vergoed gerechtigd zijn, omdat HKZ declaraties heeft ingediend die betrekking hebben op behandelingen die niet zijn verricht, die betrekking hebben op aandoeningen waar de verzekerden niet aan lijden en aan welke behandelingen geen verwijzing door een huisarts ten grondslag ligt.
In beginsel kunnen DSW en SH door hen aan HKZ betaalde vergoedingen als onverschuldigd betaald terugvorderen indien HKZ geen aanspraak op de vergoeding blijkt te hebben. Daartoe dienen DSW en SH per vergoeding te stellen – en bij voldoende betwisting te bewijzen – dat de betreffende declaratie niet, of slechts voor een geringer bedrag verschuldigd was.
Behalve de genoemde 275 declaraties hebben DSW en SH geen onregelmatige declaraties van HKZ gesteld.
Nu HKZ met argumenten betwist dat zij ten onrechte of onjuiste declaraties heeft ingediend, is het – gelet op de hiervoor gegeven uitleg van de overeenkomsten tussen partijen – aan DSW en SH om per declaratie en met justificatoire bescheiden gestaafd te stellen – en bij betwisting te bewijzen – dat en tot welk beloop zij de betreffende declaraties onverschuldigd betaald hebben.
4.29.
Aan de hand van de hier gegeven uitleg dient verder onderzocht te worden of in concrete gevallen HKZ ten onrechte vergoeding heeft gedeclareerd bij DSW en SH.
Daarover hebben partijen zich nog niet uitgelaten. Bovendien kunnen partijen hun standpunten aanpassen aan de gegeven uitleg. De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. DSW en SH zijn als eerste aan het woord.
verwijsbrief
4.30.
DSW en SH stellen dat de afwezigheid van een verwijsbrief in een medisch dossier (of EPD) meebrengt dat de betreffende declaratie hetzij door fraude is aangetast, hetzij onverschuldigd is betaald.
HKZ betwist gemotiveerd dat een verwijsbrief van een arts vereist is voor een regelmatige DBC of declaratie en voert aan dat het vereiste van een verwijsbrief eerst per 1 januari 2012 is gaan gelden.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.31.
In artikel 14 lid 2 Zvw is bepaald dat de zorgverzekeraar in zijn modelovereenkomst met zijn verzekerden opneemt dat geneeskundige zorg zoals medisch-specialisten die plegen te bieden, met uitzondering van acute zorg, slechts toegankelijk is na verwijzing door in die overeenkomst aangewezen categorieën zorgaanbieders, waaronder in ieder geval de huisarts. In de Memorie van Toelichting bij de Zvw is de rol van de huisarts als ‘poortwachter’ voor de toegang tot tweedelijnszorg benadrukt. Echter, gesteld noch gebleken is dat in de Zvw, dan wel enige andere toepasselijke regeling, is bepaald dat een specialistische zorgaanbieder of ZBC, anders dan een ‘poortwachter’, slechts op basis van een verwijzing door een arts-‘poortwachter’ een behandeling mag verrichten of een DBC mag openen.
Een wettelijke basis voor het door DSW en SH gestelde vereiste bestaat dan ook niet.
4.32.
Het moge zo zijn dat DSW en SH (al dan niet ter uitvoering van artikel 14 lid 2 Zvw) in hun polisvoorwaarden hebben bepaald dat hun verzekerden geen recht hebben op (vergoeding van) specialistische zorg indien een verwijsbrief van een arts-‘poortwachter’ ontbreekt, maar – zoals eerder overwogen – een zodanige regeling in de verzekeringsovereenkomsten tussen DSW en SH en hun verzekerden regardeert HKZ als zorgaanbieder in beginsel niet. De omstandigheid dat een verzekerde jegens DSW of SH geen recht heeft op vergoeding van de verleende zorg omdat hij niet over een verwijsbrief beschikt, leidt er dus niet zonder meer toe dat HKZ als zorgaanbieder geen recht heeft op vergoeding onder de overeenkomsten met DSW en SH. Het hangt van de inhoud van de overeenkomsten tussen DSW en SH enerzijds en HKZ anderzijds af of de aanspraak van HKZ op vergoeding afhankelijk is van een betreffende verwijsbrief.
4.33.
In de overeenkomsten met betrekking tot de jaren 2007 en 2008 is bepaald “verwijzing dient te geschieden door een BIG-geregistreerde arts, middels een in het patiëntendossier te archiveren verwijsbrief”.
Ook deze bepaling dient te worden uitgelegd. Daartoe verwijst de rechtbank naar 4.11 en 4.12 hierboven, welke overwegingen hier ook gelden.
Een objectieve uitleg van deze bepaling brengt mee dat in de aangehaalde tekst niet meer of anders gelezen kan worden dan: een beschrijving van de wijze van verwijzing, namelijk dat in geval van een verwijzing deze dient te geschieden door een BIG-geregistreerde arts, dat die verwijzing in een brief vervat moet zijn en dat de verwijsbrief in het patiëntendossier gearchiveerd moet worden. Hierin is dus niet bepaald dat HKZ geen aanspraak heeft op vergoeding van geneeskundige zorg indien zij niet over zodanige verwijsbrief beschikt.
Nu wij hier een objectieve uitleg hebben te volgen, gaat niet op de stelling van DSW en SH, dat HKZ uit deze bepaling heeft behoren te begrijpen dat zij slechts zou mogen overgaan tot zorgverlening (althans de declaratie van de daarmee verband houdende kosten), indien zij over zodanige verwijsbrief beschikt.
Enige andere bepaling waarop de stelling is gebaseerd dat HKZ over de jaren 2007 en 2008 over een verwijsbrief diende te beschikking is gesteld noch gebleken.
4.34.
In de overeenkomst die over 2009 tussen partijen is gesloten, is in artikel 3 bepaald dat het ZBC de zorg uitsluitend zal verlenen na verwijzing door een BIG-geregistreerde arts, middels een in het patiëntendossier te archiveren verwijsbrief.
Uit deze bepaling volgt dat HKZ over zodanige verwijsbrief dient te beschikken. Het hangt vervolgens van de inhoud en strekking van de verwijsbrief af, respectievelijk van de reactie daarop van HKZ, welke zorg zij ingevolge de betreffende verwijsbrief heeft mogen verlenen voor rekening van DSW en SH onder de overeenkomst.
4.35.
In de overeenkomsten over de jaren 2010 en 2011 is geen bepaling opgenomen over het vereiste van een verwijsbrief.
In artikel 3, eerste lid van de inkoopvoorwaarden is bepaald dat de zorgaanbieder aan verzekerden van de zorgverzekeraar zorg verleent voor zover de verzekerde jegens de zorgverzekeraar recht heeft op die zorg dan wel op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan. Ingevolge artikel 9, tweede lid aanhef en onder a van de inkoopvoorwaarden heeft een zorgaanbieder geen recht op vergoeding van een declaratie indien de verzekerde jegens de zorgverzekeraar geen recht heeft op vergoeding van de kosten van die zorg.
Met die bepalingen wordt een koppeling gelegd tussen de verzekeringsovereenkomsten en de overeenkomsten met de zorgaanbieder.
Indien vast komt te staan dat HKZ zorg heeft verleend en gedeclareerd bij DSW en/of SH, terwijl de betreffende patiënt/verzekerde op grond van de polisvoorwaarden geen recht had op vergoeding van (de kosten van) die zorg, bij voorbeeld omdat hij geen geldige verwijsbrief had, had HKZ in beginsel geen recht op vergoeding.
4.36.
In de overeenkomst over 2012 is bepaald dat de zorgaanbieder slechts zorg verleent na verwijzing door een huisarts, bedrijfsarts, andere medisch specialist, verloskundige of tandarts, tenzij er sprake is van een acute zorgvraag. Voorts is in deze overeenkomst bepaald dat zelfverwijzing door een medisch specialist niet is toegestaan. Daarnaast zijn ook de hiervoor onder overweging 4.35 genoemde artikelen 3 en 9 van de inkoopvoorwaarden van toepassing op de overeenkomst.
HKZ erkent dat vanaf 1 januari 2012 een verwijsbrief van een andere arts verplicht is.
Hierover bestaat dus geen dispuut.
4.37.
Aan de hand van de hier gegeven uitleg over het vereiste van een verwijsbrief, dient verder onderzocht te worden of het al dan niet aanwezig zijn van een in de betreffende overeenkomst voorgeschreven verwijsbrief, respectievelijk de inhoud en strekking van de betreffende verwijsbrief er in het concrete geval toe leidt dat HKZ ten onrechte vergoeding heeft gedeclareerd bij DSW en SH. Daarover hebben partijen zich nog niet uitgelaten. Bovendien kunnen partijen hun standpunten aanpassen aan de gegeven uitleg. De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. DSW en SH zijn als eerste aan het woord.
verjaring
4.38.
HKZ beroept zich op verjaring voor wat betreft de vorderingen van DSW en SH ten aanzien van over 2007 betaalde vergoedingen.
Een vordering tot nakoming van een contractuele verbintenis tot terugbetaling verjaart ingevolge artikel 3:307 BW door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart op grond van artikel 3:309 BW door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden.
4.39.
Partijen twisten over de vraag vanaf wanneer de verjaringstermijnen zijn gaan lopen. Volgens HKZ is de termijn vanaf eind maart 2008 gaan lopen nu van zorgverzekeraars als DSW en SH verwacht mag worden dat zij binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar de declaraties en DBC’s over het afgelopen jaar 2007 op juistheid hebben onderzocht. DSW en SH waren derhalve vanaf eind maart 2008 bekend, althans behoorden bekend te zijn met de gestelde onjuistheid van de DBC’s en de declaraties. Nu de brief van 14 november 2013 van DSW de eerste aanmaning betreft, zijn de vorderingen over 2007 verjaard.
DSW en SH stellen dat zij eerst vanaf de datum van de controle in december 2012 bekend zijn geraakt met de ten onrechte gedeclareerde DBC’s.
4.40.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden DSW en SH binnen drie maanden na het einde van 2007, derhalve vóór 1 april 2008 bekend kunnen zijn en behoren te zijn met het bestaan van een vordering uit een contractuele verplichting tot terugbetaling of uit onverschuldigde betaling. Gelet op de omstandigheid dat 2007 het eerste jaar was waarin DSW en SH met HKZ hadden gecontracteerd, lag het in de rede dat zij gedurende dat jaar en in de eerste drie maanden na afloop daarvan de in dat jaar door HKZ ingediende declaraties zouden onderzoeken op juistheid. Kennelijk hebben DSW en SH dat niet gedaan. Van een zorgaanbieder kan niet verwacht worden dat hij gedurende meer dan vijf jaren alle administratieve bescheiden voorhanden houdt ter beantwoording van eventuele vorderingen tot terugbetaling, hetzij uit contract hetzij uit onverschuldigde betaling.
Derhalve zijn de verjaringstermijnen betreffende DBC’s en declaraties over 2007 op 1 april 2008 gaan lopen. Derhalve was verjaring ingetreden op 1 april 2013, tenzij voordien de loop van de verjaring is gestuit.
Niet in geschil is dat DSW en SH niet eerder dan op 14 november 2013 HKZ schriftelijk hebben aangemaand c.q. aangesproken. Toen was de verjaring voltooid. De vorderingen van DSW en HK die zien op de DBC’s en declaraties over 2007 zijn derhalve verjaard.
rolverwijzing
4.41.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwezen opdat partijen zich nader kunnen uitlaten en desgewenst hun standpunten en vorderingen kunnen aanpassen, onder meer als bedoeld in 4.29 en 4.37. DSW en SH zijn als eerste aan het woord.
verzoek openstellen tussentijds hoger beroep
4.42.
DSW en SH hebben verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen. Gedaagden hebben daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank overweegt het volgende.
In beginsel staat geen tussentijds hoger beroep van dit tussenvonnis open.
De tussen partijen en de rechtbank ter comparitie gemaakte afspraak over een beperkte beoordeling was niet ingegeven door een wens van een of meer van partijen om tussentijds hoger beroep in te stellen, maar om tot een efficiënte beoordeling te komen.
Bijzondere gronden om tussentijds hoger beroep in te stellen hebben DSW en SH – die dit tussenvonnis niet kenden ten tijde van hun verzoek – niet aangevoerd.
Gedaagden, ten last van wie DSW en SH beslagen hebben gelegd, hebben belang bij een voortvarende afwikkeling van de zaak.
Om vorenstaande redenen zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
4.43.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 18 februari 2015 voor uitlating door partijen, onder meer als bedoeld in overwegingen 4.29 en 4.37, om te beginnen door DSW en SH;
5.2.
wijst het verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen af;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2015
1295/1928