ABRvS, 12-11-2014, nr. 201403022/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:4087
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-11-2014
- Zaaknummer
201403022/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4087, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑11‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft de burgemeester het paspoort van [appellant sub 1] vervallen verklaard.
201403022/1/A3.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Apeldoorn,
2. de burgemeester van Apeldoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2014 in zaak nr. 13/842 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft de burgemeester het paspoort van [appellant sub 1] vervallen verklaard.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend. Voorts heeft de burgemeester voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.R.R. Oevering, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.J. Toorn en M.B. Ankone, beiden werkzaam bij de gemeente Apeldoorn, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 22, aanhef en onder a, van de Paspoortwet kan vervallenverklaring geschieden op verzoek van de minister die het aangaat, onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten, het bestuurscollege, dan wel een ander tot invordering bevoegd orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, dat het aangaat, indien het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon, die nalatig is in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van in een der landen van het Koninkrijk verschuldigde belastingen zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, is de burgemeester bevoegd tot het verstrekken van nationale paspoorten in het Europese deel van Nederland voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens van zijn gemeente zijn ingeschreven.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, is de burgemeester in dat geval tevens bevoegd tot vervallenverklaring van reisdocumenten op de gronden genoemd in hoofdstuk III.
Ingevolge het tweede lid overtuigt een tot vervallenverklaring bevoegde autoriteit, zodra hij een ingevolge artikel 53 ingehouden reisdocument heeft ontvangen, zich ervan of de gronden tot vervallenverklaring ten aanzien van de betrokkene nog bestaan.
Ingevolge het vierde lid deelt de tot vervallenverklaring bevoegde autoriteit, indien de gronden tot vervallenverklaring nog bestaan, de houder terstond doch in ieder geval binnen vier weken na de inhouding mede dat hij voornemens is het ingehouden reisdocument vervallen te verklaren, tenzij de houder hem binnen twee weken verzoekt de beslissing gedurende acht weken aan te houden, teneinde met de autoriteit, bij wie de gronden bestaan, een zodanige overeenstemming te bereiken, dat tot teruggave van het ingehouden reisdocument kan worden overgegaan.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, wordt, indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, door de autoriteit, bij wie de gronden tot vervallenverklaring bestaan, aan de tot vervallenverklaring bevoegde autoriteit wordt medegedeeld dat overeenstemming is bereikt met de houder, dan wel, indien de gronden bij de tot vervallenverklaring bevoegde autoriteit zelf bestaan, door deze een dergelijke overeenstemming is bereikt, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, overeenkomstig de bereikte overeenstemming het ingehouden reisdocument teruggegeven.
Ingevolge het tweede lid gaat de tot vervallenverklaring bevoegde autoriteit, indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, geen mededeling wordt gedaan, als bedoeld in het eerste lid, dan wel de houder geen verzoek doet, als bedoeld in artikel 44, vierde lid, tot vervallenverklaring over, tenzij hij van oordeel is dat de houder door deze beslissing onevenredig wordt benadeeld.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 22 van de Paspoortwet (Kamerstukken II 1987/88, 20 393, nr. 3, blz. 63), volgt dat de burgemeester bij beantwoording van de vraag of hij ervan is overtuigd dat de gronden voor de vervallenverklaring nog steeds bestaan marginaal dient te toetsen.
2. [appellant sub 1] betoogt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, omdat de rechtbank ten onrechte heeft beslist tot beperkte kennisneming van de brief van de Belastingdienst van 26 september 2012. Ter zitting van de Afdeling heeft hij toegelicht dat hij bezwaar heeft tegen het door de burgemeester weglakken van delen van de brief. De beslissing tot beperkte kennisneming is volgens [appellant sub 1] in strijd met het beginsel van fair trial.
2.1. Op 24 december 2013 heeft de rechtbank op het verzoek van de burgemeester om beperkte kennisneming van voormelde brief van de Belastingdienst ingevolge artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beslist dat beperking van de kennisneming van de gehele brief niet gerechtvaardigd is, nu de brief naast enkele beleidsopvattingen, die volgens de rechtbank een beperking rechtvaardigen, ook feitelijke informatie bevat en de burgemeester geen gewichtige reden heeft gegeven voor beperkte kennisneming van deze feitelijke informatie. [appellant sub 1] heeft de rechtbank bij brief van 6 januari 2014 ingevolge artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb geweigerd toestemming te verlenen om mede op de grondslag van de brief van de Belastingdienst uitspraak te doen. Bij brief van 20 januari 2014 heeft de burgemeester de brief ingebracht, waarbij hij de passages die beleidsopvattingen bevatten, heeft weggelakt.
Nu de feitelijke informatie uit de brief van de Belastingdienst in beroep is ingebracht en [appellant sub 1] kennis van deze informatie heeft kunnen nemen en de rechtbank de weggelakte beleidspassages uit deze brief niet bij haar oordeel heeft betrokken, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat het beginsel van fair trial is geschonden.
Het betoog faalt.
3. Op 25 juni 2011 heeft de inspecteur van de Belastingdienst [appellant sub 1] een definitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2008 opgelegd voor een bedrag van € 158.561,00. Op verzoek van de minister van Financiën zijn de gegevens van [appellant sub 1] opgenomen in het Register paspoortsignaleringen van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten. Hieraan is ten grondslag gelegd dat [appellant sub 1] nalatig is in het voldoen van de verschuldigde belasting en vermoed wordt dat hij zich door zijn verblijf buiten Nederland zal onttrekken aan de invordering hiervan. Gelet hierop heeft de burgemeester het paspoort van [appellant sub 1] vervallen verklaard ingevolge artikel 22, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet, hetgeen hij bij besluit van 14 december 2012 heeft gehandhaafd. Op 20 oktober 2012 heeft de inspecteur van de Belastingdienst het bedrag van de aanslag ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 76.227,00.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gronden tot vervallenverklaring van het paspoort nog steeds bestaan, omdat uit de brief en de fax van de Belastingdienst van respectievelijk 26 september 2012 en 8 oktober 2012 en hetgeen ter zitting van de rechtbank naar voren is gebracht volgt dat hij nalatig is in het nakomen van de verplichting tot betaling van de verschuldigde belasting, hij grotendeels in Hongkong verblijft en geen zekerheid heeft gesteld, aan hem geen uitstel van betaling is verleend en geen verhaalsmogelijkheden in Nederland bekend zijn. Hij is niet nalatig in het nakomen van de verplichting tot betaling van de belasting. Hij heeft bij brief van 21 september 2012 bezwaar tegen de aanslag 2008 gemaakt en uit artikel 25 van de Leidraad Invordering van de Belastingdienst volgt dat in dat geval uitstel van betaling wordt verleend. Verder staat de schuld nog niet onherroepelijk vast, nu tegen de aanslag inmiddels hoger beroep is ingesteld en deze inmiddels ook is verlaagd. Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat hij zich door verblijf in het buitenland zal onttrekken aan de invordering van de gestelde schuld. Hij reist al jarenlang voor zijn werk naar het buitenland, is sinds de vervallenverklaring van zijn paspoort al diverse malen met een tijdelijk reisdocument naar het buitenland gereisd en is steeds teruggekomen. Hij is in het bezit van zijn identiteitskaart waarmee hij kan reizen en heeft deze niet gebruikt om zich in het buitenland te vestigen. Nederland is zijn thuishaven, hier wonen zijn gezin en naaste familie en heeft hij zijn sociale leven, aldus [appellant sub 1].
4.1. Weliswaar heeft [appellant sub 1] aan de Belastingdienst om uitstel van betaling van de belastingaanslag verzocht, maar de Belastingdienst heeft geen besluit genomen waarbij hem uitstel van betaling is verleend. Dat de belastingschuld nog niet onherroepelijk is, is niet relevant. Uit artikel 22, aanhef en onder a, van de Paspoortwet volgt niet dat het om een onherroepelijke schuld dient te gaan en de herroepelijkheid van de belastingaanslag ontsloeg [appellant sub 1] voorts niet van zijn betalingsverplichting. Ten tijde van belang bedroeg de door [appellant sub 1] verschuldigde belasting, na ambtshalve vermindering, € 76.227,00. Dat is een aanzienlijk bedrag. Vaststaat dat [appellant sub 1] nog niets van deze belastingschuld heeft betaald. Dat de belasting, zoals [appellant sub 1] ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, na verrekening van verliezen over voorgaande jaren vermoedelijk verder zal worden verlaagd is, wat hier ook van zij, in dit verband niet relevant. Dat betreft een toekomstige situatie. Thans staat het oordeel van de rechtbank over de situatie ten tijde van het besluit van 14 december 2012 ter beoordeling. Voor zover [appellant sub 1] ter zitting van de Afdeling heeft aangevoerd dat de belastingaanslag onjuist is vastgesteld, leidt dit evenmin tot het door [appellant sub 1] beoogde doel, omdat de juistheid van de aanslag thans niet door de Afdeling wordt beoordeeld. Voorts staat vast dat geen zekerheid is gesteld. Verder is gebleken dat [appellant sub 1] een aanzienlijk deel van het jaar in het buitenland verblijft. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant sub 1] toegelicht dat hij 55 tot 60% van zijn tijd doorbrengt in Hongkong.
In het licht van deze feiten en omstandigheden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat voldoende gronden tot vervallenverklaring van het paspoort van [appellant sub 1] bestaan.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij door de vervallenverklaring van zijn paspoort niet onevenredig wordt benadeeld. Hij dient voor zijn werk regelmatig naar Amerika en Azië te reizen. Door de vervallenverklaring van zijn paspoort is hij beperkt in zijn bewegingsvrijheid. Dit heeft grote gevolgen voor het verrichten van zijn werkzaamheden, nu hij hierdoor reizen heeft moeten annuleren, dubbele boekingen heeft moeten maken en werkafspraken heeft moeten afzeggen. Er bestaan ook andere, minder vergaande middelen om bij verblijf in het buitenland tot invordering van een schuld over te gaan, bijvoorbeeld langs de weg van internationale verdragen, aldus [appellant sub 1].
5.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de burgemeester tijdelijke paspoorten aan [appellant sub 1] heeft verstrekt, zodat hij zijn werkzaamheden in het buitenland kon uitvoeren. De burgemeester heeft in dit verband ter zitting van de Afdeling toegelicht dat, indien [appellant sub 1] naar het buitenland moest, hij zich bij de gemeente meldde, waarop steeds werd afgewogen of een tijdelijk paspoort kon worden verstrekt en met welke geldigheidsduur. Sinds de vervallenverklaring van het paspoort is aan [appellant sub 1] reeds tien keer een tijdelijk paspoort verstrekt. Bij de verstrekking van deze paspoorten is rekening gehouden met de noodzakelijke verblijfsduur van [appellant sub 1] in het buitenland en de beperkte geldigheidsduur van het paspoort na de vertrekdatum. Een en ander is door [appellant sub 1] niet weersproken. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat niet onaannemelijk is dat [appellant sub 1] praktische ongemakken heeft ondervonden van het reizen met tijdelijke paspoorten. Het aangevoerde is echter onvoldoende om te oordelen dat [appellant sub 1] door de vervallenverklaring van zijn paspoort onevenredig wordt benadeeld.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op artikel 8:112, tweede lid, van de Awb komt het incidentele hoger beroep van de burgemeester te vervallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Nasrullah-Oemar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
404.