Hof Den Haag, 18-11-2015, nr. 200.167.801/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:3767
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
18-11-2015
- Zaaknummer
200.167.801/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3767, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑11‑2015; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:109, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0021
Uitspraak 18‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot wijziging van gelimiteerde partneralimentatie. Teleurgestelde toekomstverwachting in die zin dat de verwachting dat de onderhoudsgerechtigde betaalde arbeid zou vinden om in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, niet is uitgekomen, brengt niet zonder meer mee dat de rechter bij zijn beslissing tot limitering van onjuiste gegevens is uitgegaan. Toetsing aan de maatstaf van artikel 1:401 lid 2 BW. Terugbetalingsverplichting.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 november 2015
Zaaknummer : 200.167.801/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-5543
Zaaknummer rechtbank : C/09/470037
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Gerrand te Eindhoven.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 9 april 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 februari 2015 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 5 juni 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 april 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 23 april 2015 met bijlagen;
- op 18 mei 2015 een brief gedateerd 13 april 2015 met als bijlage een V-formulier van 13 mei 2015 met bijlage;
- op 17 september 2015 een V-formulier van 10 september 2015 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 21 september 2015 V-formulier van 17 september 2015 met bijlagen.
De zaak is op 2 oktober 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede door de heer A.M.R. Zeevaarder, tolk in de [buitenlandse] taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede door mevrouw M.A. van Schaik, tolk in de [buitenlandse] taal.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van het hof van 30 november 2011 - :
- -
de termijn van alimentatiebetaling tot 1 september 2017 verlengd;
- -
bepaald dat deze termijn voor verlenging vatbaar is;
- -
de door de man met ingang van 1 september 2014 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 3.326,38 per maand bepaald, vanaf 6 februari 2015 telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de termijn gedurende welke de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) dient te betalen.
2. De man verzoekt het hof bij beschikking in hoger beroep, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
primair:
- de termijn voor het betalen van een bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw definitief is geëindigd op 25 augustus 2014 en deze termijn niet meer kan worden verlengd, onder de verplichting dat de vrouw aan de man dient terug te betalen hetgeen zij vanaf 25 augustus 2014 heeft ontvangen aan partneralimentatie en dit te bepalen op € 3.326,38 bruto per maand met ingang van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 en op € 3.352,99 bruto per maand met ingang van 1 januari 2015 tot aan de dag van de in deze te wijzen beschikking;
subsidiair:
- -
de alimentatieverplichting van de man definitief eindigt op 1 september 2016 en deze termijn niet meer kan worden verlengd;
- -
de verdiencapaciteit van de vrouw te bepalen op € 2.000,- netto per maand dan wel dat de verdiencapaciteit van de vrouw met ingang van 1 september 2014 wordt bepaald op € 1.000,- netto per maand, met ingang van 1 september 2015 op € 1.500,- netto per maand en met ingang van 1 september 2016 op € 2.000,- netto per maand;
- -
de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2014 op nihil te bepalen dan wel op € 1.200,- bruto per maand en met ingang van 1 september 2015 op € 900,- bruto per maand;
- -
onder de verplichting dat de vrouw aan de man dient terug te betalen hetgeen zij vanaf 25 augustus 2014 meer heeft ontvangen dan de door het hof te bepalen bijdrage dan wel dat de man mag verrekenen hetgeen hij nog moet betalen met hetgeen hij heeft betaald;
meer subsidiair:
- dan wel een zodanige kortere termijn dan 1 september 2017 waarop de alimentatiebetaling van de man definitief eindigt en te bepalen dat deze termijn niet meer kan worden verlengd, een zodanige verdiencapaciteit van de vrouw die hoger is dan € 1.000,- netto per maand en een zodanige lagere bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dan € 3.326,38 bruto per maand als het hof in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, onder de verplichting dat de vrouw dient terug te betalen aan de man hetgeen zij vanaf 1 september 2014 meer heeft ontvangen dan de door het hof in dezen te bepalen bijdrage dan wel dat de man mag verrekenen hetgeen hij nog moet betalen met hetgeen hij heeft betaald.
Kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
subsidiair:
- in geval het hof de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage verlaagt dan wel op nihil stelt, de ingangsdatum hiervan te bepalen op de datum van de beschikking in dezen, dan wel te bepalen dat de vrouw niet gehouden is tot terugbetaling van van de man ontvangen onderhoudsbijdragen.
Kosten rechtens.
Limitering
4. Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij beschikking van 30 november 2011 heeft dit hof onder meer bepaald dat de verplichting van de man om aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, eindigt op 25 augustus 2014, “omdat het hof er van uit gaat dat de vrouw vanaf dat moment in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.”
Bij voormelde beschikking is de partneralimentatie derhalve op de voet van het bepaalde in artikel 1: 157 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) gelimiteerd.
5. De eerste grief van de man behelst dat hij het er niet mee eens is dat de rechtbank bij de bestreden beschikking de termijn van alimentatiebetaling tot 1 september 2017 heeft verlengd, met de mogelijkheid tot verdere verlenging. De man voert onder meer aan dat in casu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 1:401 lid 2 BW, welk artikel een verlenging van de alimentatietermijn mogelijk maakt. Volgens de man heeft het hof destijds wel degelijk rekening gehouden met de omstandigheid dat de vrouw geen eigen inkomen zou kunnen genereren binnen drie jaar. Immers, de man heeft subsidiair verzocht met die omstandigheid rekening te houden en dan de partneralimentatie op nihil te stellen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, en daarmee ter zake een beslissing genomen. De vrouw heeft daartegen geen cassatie ingesteld, zodat deze beslissing definitief is. De vrouw heeft evenmin cassatie ingesteld tegen de door het hof bepaalde behoefte en verdiencapaciteit van de vrouw, zodat deze vaststaan. Dat de vrouw na drie jaar deze verdiencapaciteit niet heeft gerealiseerd, kan de onherroepelijke beslissing van het hof op dit punt niet wijzigen. Nu haar verdiencapaciteit gelijk is aan haar behoefte, heeft de vrouw geen recht op een bijdrage van de man, aldus de man. De man stelt voorts dat de vrouw in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en zich niet werkelijk lijkt te hebben ingespannen om een baan te vinden. De man geeft verschillende redenen aan - waaronder: de man onderhoudt de vrouw al sinds 2006, de vrouw werkt niet mee aan de verkoop van het appartement van partijen en betaalt de lasten niet, de vrouw heeft een goede opleiding en heeft geen economische schade geleden door het huwelijk - op grond waarvan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanleiding bestaat de alimentatietermijn te verlengen.
6. De vrouw verweert zich daartegen onder meer als volgt:
- -
de rechtbank heeft terecht beslist zoals zij heeft gedaan;
- -
niet valt in te zien waarom de vrouw in cassatie dient te gaan als een subsidiair verzoek van de man niet is beoordeeld door het hof;
- -
het hof heeft in zijn beschikking van 30 november 2011 geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de vrouw na ommekomst van drie jaren geen eigen inkomen zou genereren;
- -
de vrouw heeft tijdig om verlenging van de alimentatietermijn verzocht;
- -
er is een inkomensachteruitgang van de vrouw van € 2.000,- naar nihil nu zij er niet in is geslaagd een inkomen van € 2.000,- netto per maand te genereren;
- -
de vrouw werkt de verkoop van het appartement niet tegen en zij betaalt alle lasten mits zij partneralimentatie ontvangt;
- -
de man heeft de vrouw niet sinds 2006 financieel onderhouden;
- -
de vrouw is druk doende met solliciteren.
8. In eerste aanleg heeft de vrouw een beroep gedaan op artikel 1:401 lid 4 BW, welk beroep zij in hoger beroep wenst te handhaven, zoals zij ter terechtzitting desgevraagd heeft verklaard. Nu de onderhavige zaak een alimentatiezaak betreft, staat het de vrouw vrij zich ter terechtzitting alsnog op voormeld artikel te beroepen
9. Vereist voor de wijzigingsgrond van artikel 1:401 lid 4 BW is dat sprake is van een rechterlijke uitspraak waarbij is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Het hof is van oordeel dat dit beroep van de vrouw niet slaagt. Een teleurgestelde toekomstverwachting in die zin dat de verwachting dat de vrouw betaalde arbeid zou kunnen vinden om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien niet is uitgekomen, brengt niet zonder meer met zich mee dat het hof bij zijn beslissing tot limitering van een onjuist gegeven is uitgegaan. De vrouw heeft in hoger beroep in het geheel niet onderbouwd waarom zulks in de onderhavige zaak wel het geval zou zijn.
10. Het hof komt thans toe aan de beoordeling van de door partijen opgeworpen rechtsvraag of in de onderhavige zaak de wijzigingsgrond zoals opgenomen in artikel 1:401 lid 2 BW van toepassing is.
11. Volgens dit artikel is wijziging van een in casu door de rechter bepaalde alimentatietermijn slechts mogelijk indien sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval.
12. Naar het oordeel van het hof is een teleurgestelde toekomstverwachting, zoals hierboven is beschreven, op zichzelf niet een zodanige wijziging van omstandigheden en zijn de overige door de vrouw ter zake naar voren gebrachte omstandigheden niet dermate bijzondere omstandigheden dat een verlenging van de alimentatietermijn op grond van artikel 1: 401 lid 2 BW gerechtvaardigd is. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd.
13. Nu de eerste grief van de man slaagt, behoeven zijn grieven betreffende de behoefte van de vrouw, de ingangsdatum van de verlengde alimentatietermijn en de draagkracht van de man geen verdere bespreking. Het hof gaat voorbij aan de grief die klaagt over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de rechtbank, nu de man ter zake een schorsingsverzoek had kunnen indienen bij het hof.
Te veel betaalde partneralimentatie
14. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is met ingang van 25 augustus 2014 een definitief einde gekomen aan de alimentatieverplichting van de man. De vrouw dient derhalve hetgeen zij met ingang van die datum heeft ontvangen aan de man terug te betalen, nu de rechtsgrond aan die betalingen is komen te ontvallen. Voor zover haar subsidiaire verzoek te bepalen dat zij niet gehouden is tot terugbetaling aan de man ook ziet op het geval van limitering van de partneralimentatie, overweegt het hof als volgt. Een dergelijk verzoek kan worden gedaan bij een verzoek tot wijziging van de alimentatie, hetgeen hier niet aan de orde is, maar kan niet worden gedaan indien geen onderhoudsverplichting (meer) bestaat. Het hof zal de vrouw daarom veroordelen tot terugbetaling aan de man conform zijn primaire verzoek in hoger beroep.
Proceskosten
15. Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak ziet het hof ziet geen aanleiding voor de door partijen verzochte proceskostenveroordeling. Het hof zal de proceskosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt. De andersluidende verzoeken van partijen zullen worden afgewezen.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw tot verlenging van de termijn van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud alsnog af;
veroordeelt de vrouw hetgeen zij vanaf 25 augustus 2014 heeft ontvangen aan uitkering tot haar levensonderhoud aan de man terug te betalen, te weten een bedrag van € 3.326,38 bruto per maand met ingang van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 en een bedrag van € 3.352,99 bruto per maand met ingang van 1 januari 2015 tot aan de dag van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, E.A. Mink en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2015.
.