HR, 17-12-2019, nr. 19/00424
ECLI:NL:HR:2019:1992
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2019
- Zaaknummer
19/00424
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1992, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1146
ECLI:NL:PHR:2019:1146, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1992
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00424
Datum 17 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 23 mei 2018, nummer 21/004671-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019.
Conclusie 05‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Voorbereidingshandelingen hennepteelt, art. 11a Opiumwet. Voorwerpen bestemd tot beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige teelt?
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/00424
Zitting 5 november 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 23 mei 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens ‘voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten’ veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen bestemd waren tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 17 november 2016 te Leeuwarden (in een pand aan de [a-straat 1] ) voorwerpen, te weten:
- 742 kweekpotten/bloempotten en
- 40 armaturen en
- 2 ventilatoren en
- 44 transformatoren (600 watt) en
- 2 slakkenhuizen en
- 4 rollen elektriciteitskabels (100 meter) en
- 1 koolstoffilter,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van (BFK: artikel) 3a van die wet,
voorhanden heeft gehad,
waarvan hij wist dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, (…), d.d. 17 november 2016, inhoudende:
als verklaring van verbalisanten (...):
Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , kregen op 17 november 2016 de melding te gaan naar de [a-straat 1] te Leeuwarden. Melder [betrokkene 1] vertelde ons dat hij het pand sinds kort verhuurt aan ene [verdachte] . Wij zagen dat de hennepkwekerij nog niet in werking was gesteld. Wel roken wij een sterke lucht welke ons ambtshalve bekend is als zijnde een henneplucht. Hieronder hebben wij een samenvatting gemaakt van de aangetroffen goederen in de drie ruimtes.
Ruimte A:
742 lege bloempotten
21 armaturen
2 ventilatoren
1 slakkenhuis
4 rollen (100 meter) elektra kabel
Ruimte B:
19 armaturen
1 koolstoffilter
Ruimte C:
44 transformatoren (600 Watt)
1 slakkenhuis.
2. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal verhoor van getuige, (…), d.d. 17 november 2016, inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1] (...):
Ik, [betrokkene 1] , ben getuige geweest van een hennepkwekerij. Sinds 2003 heb ik een pand in bezit aan de [a-straat 1] te Leeuwarden. Vanaf 1 augustus 2016 heb ik een huurcontract afgesloten met [verdachte] . In dit contract stond dat [verdachte] de winkel huurde voor de verkoop van tuinmeubelen. [verdachte] betaalde maandelijks het afgesproken bedrag van de huur via de bank.
Ergens in oktober 2016 wilde ik met [verdachte] in gesprek. Wij hoorden van buurtbewoners dat zij het pand, wat hij van mij huurde, nogal verdacht vonden.
Vandaag, donderdag 17 november 2016, omstreeks 13:30 uur kreeg ik een telefoontje van de bewoners van de [a-straat 2] . Zij zijn ook huurders van mij en huren de bovenwoning van [a-straat 1] . Zij vertelden mij dat er geen water uit de kraan kwam. Omstreeks 14:00 uur waren wij aanwezig bij de [a-straat 1] te Leeuwarden. Toen wij voor de voordeur stonden te wachten is de verdachte via de achterdeur vertrokken. Hierop ben ik via de achterdeur naar binnen gegaan. Eenmaal binnen zagen we dat er een hennepkwekerij in het pand was gemaakt.
Een schriftelijk stuk, te weten een door verhuurder en huurder ondertekende huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte onder 2., inhoudende onder meer:
[betrokkene 1]
wonende te [woonplaats] , [b-straat 1] [postcode]
hierna te noemen verhuurder,
en
[verdachte]
wonende te [woonplaats] , [c-straat 1] , [postcode]
hierna te noemen ‘huurder’,
zijn overeengekomen
Het gehuurde, bestemming
1.1
Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder de bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 Burgerlijk Wetboek/bedrijfsruimte, hierna ‘het gehuurde’ genoemd, gelegen aan:
de [a-straat 1] , [postcode] te Leeuwarden
kadastraal bekend Gemeente Leeuwarden, sectie A; perceelnummer [001] .
1.2
Het gehuurde wordt als casco verhuurd. Wijzigingen of verbouwingen aan het casco behoeven de toestemming van de verhuurder.
1.3
Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als winkelruimte voor meubels.
1.4
Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in 1.3.
1.5
De hoogst toelaatbare belasting van de vloeren van het gehuurde bedraagt 2,5 kN/m2.
3. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, (…), d.d. 17 november 2016, inhoudende:
als verklaring van getuige [betrokkene 2] (...):
Ik ben eigenaar van pizzeria [A] . In augustus van dit jaar kwam ik terug van vakantie. Toen ik bij mijn huis/bedrijf aan de [a-straat] kwam viel mij op dat de ramen van het pand naast mij helemaal afgeplakt waren. Het pand naast mij betreft [a-straat 1] .
De ramen waren afgeplakt met kranten en zwart plastic.
De week daarna zag ik op een ochtend een bestelauto/bus voor het pand staan.
Ik zag dat twee mannen diverse goederen naar binnen brachten. Dit waren houten planken en bloempotten. Weer een tijdje later zag ik dat ook de ramen van de kelder afgeplakt waren.
Ik had meteen het idee dat er iets niet klopte. Verder komen er vaak vreemde figuren bij het pand.
4. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, (…), d.d. 8 maart 2017, inhoudende:
als verklaring van verdachte (...):
V=vraag
A=Antwoord
O=Opmerking
O: Op 17 november 2016 is er op het adres [a-straat 1] A te Leeuwarden een hennepkwekerij in aanbouw aangetroffen. Er is verklaard dat u op dat moment het perceel huurde.
V: Was u huurder van de locatie waar de hennepkwekerij in aanbouw werd aangetroffen?
A: Ja.
V: Wie heeft de houtenlatten met armaturen in het perceel gehangen?
A: Dat heb ik gedaan.
V: Wie is er verantwoordelijk voor alle spullen in de ruimte die je ziet op de foto?
A: Dat zijn mijn spullen.
V: Waar heb je die spullen gekocht?
A: Dat heb ik via marktplaats gekocht. De persoon van wie ik het gekocht heb heeft het ook bij mij gebracht.
5. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting van de Politierechter d.d. 28 augustus 2017, inhoudende:
Het klopt dat er op 17 november 2016 in het pand [a-straat 1] in Leeuwarden spullen zijn aangetroffen. Het gaat om spullen die bestemd zijn voor hennepkwekerijen.’
6. HHet hof heeft in het bestreden arrest een bewijsververweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de aangetroffen goederen voorhanden heeft gehad met het oog op beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep dan wel voor de grootschalige teelt van hennep.
De omstandigheid dat de goederen voor zover verdachte bekend afkomstig waren van een growshop (en geschikt waren voor het kweken van hennep) betekent niet dat verdachte ze ook met dit doel (gebruik voor een hennepkwekerij) heeft aangeschaft. Verdachte wilde de goederen alleen maar doorverkopen.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat er inderdaad spullen zijn aangetroffen in het pand aan de [a-straat] te Leeuwarden en dat het gaat om spullen die bestemd zijn voor het inrichten van hennepkwekerijen. Volgens verdachte waren de goederen afkomstig uit een faillissement van een growshop en wist hij niet dat het verhandelen van deze goederen strafbaar is.
Gelet op de verklaring van verdachte over de herkomst van de goederen, het aantal bij verdachte inbeslaggenomen goederen en met name de combinatie van deze goederen (allemaal goederen die gebruikt worden / nodig zijn bij het inrichten van een hennepkwekerij), concludeert het hof dat verdachte wist dat de goederen bestemd waren voor (grootschalige) hennepteelt. Alle in de tenlastelegging genoemde goederen zijn aangetroffen in een door verdachte gehuurd pand. Verdachte wist dat het voorhanden hebben van deze partij goederen een strafbaar feit op grond van de Opiumwet (BFK: oplevert). Of verdachte deze partij goederen voorhanden had met het doel een (eigen) hennepkwekerij op te zetten, dan wel om de goederen door te verkopen aan een ander, doet overigens - gelet op de tekst van artikel 11a van de Opiumwet - niet ter zake.
Het hof verwerpt het verweer.’
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de bewijsmiddelen niets inhouden ‘waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de voorwerpen bestemd waren tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en / of vijfde lid, van de Opiumwet.’ En dat uit ’s hofs overweging ‘niets concreets ten aanzien van de bestemming (‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zoals bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet)’ blijkt. En dat daar tegenover staat dat de verdachte ‘heeft aangegeven dat hij de goederen wilde verkopen en dat hij met het oog daarop bezig was van het pand een soort ‘showroom’ te maken. Iedere thuiskweker zou – zolang de voorraad strekte – bij hem materialen kunnen kopen voor de inrichting van een hennepkwekerij.’ Daarmee zou niet vaststaan dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep. Voor zover het oordeel van het hof impliceert ‘dat iedere hennepkweker zich bezighoudt met beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep’, zou dat oordeel blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het oordeel van het hof er op neer komt ‘dat de materialen die bij verzoeker werden aangetroffen, louter bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep’, zou dat oordeel onbegrijpelijk zijn.
8. De tenlastelegging is toegesneden op art. 11a Opiumwet. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip ‘bestemd tot’ moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
9. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
Art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet:
‘3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
‘5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.’
Art. 11a Opiumwet:
‘Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.’
Art. 1, tweede lid, Opiumwetbesluit:
‘De hoeveelheid middelen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de wet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II.’
10. De Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet van 12 november 2014 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (Stb. 2014, 444), houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:1.
‘Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht. Bij de producten die door een growshop verkocht worden, is er doorgaans geen sprake van twijfel over de bestemming ervan. Dit wordt door de leden van diverse fracties ook onderkend. Daarentegen zal de verkoop van alledaagse voorwerpen in een bouwmarkt of tuincentrum niet snel onder de voorgestelde strafbaarstelling gebracht kunnen worden. Daarvoor is immers nodig dat ten aanzien van concrete transacties tevens bewezen wordt dat bij de verkoper sprake was van een criminele intentie in de zin van wetenschap of de aanwezigheid van een ernstige reden om te vermoeden dat de verkochte goederen bestemd waren voor de illegale hennepteelt, hetgeen de verdachte er niet van heeft weerhouden om van de gedragingen af te zien. (...) De wet noemt in artikel 11, derde lid, beroeps- of bedrijfsmatige teelt en in het vijfde lid teelt van grote hoeveelheden. Het nieuwe artikel 11a laat er geen twijfel over bestaan dat de daarin opgenomen strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen alleen op deze vormen van teelt ziet. (...)De leden van de VVD-fractie vroegen of het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011 (LJN:BP1275) dat betrekking had op de teelt van vijf planten aanleiding geeft om het gedoogbeleid inzake vijf planten te wijzigen. Graag reageren wij op deze vraag als volgt. Op 1 juli 2011 is de gewijzigde Aanwijzing Opiumwet (Staatscourant 2011, nr. 11 134 van 27 juni 2011) in werking getreden. Onderdeel van de daarin doorgevoerde wijzigingen vormt een aanscherping van het beleid inzake beroeps- of bedrijfsmatige teelt, die mede door het voornoemde arrest werd ingegeven. De aanwijzing vermeldt in paragraaf 3.2.1, voor zover hier van belang, dat voor de beoordeling van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van teelt wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvindt. Bij het aantreffen van een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in het algemeen aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Echter, het aantal planten is niet de doorslaggevende factor voor het bepalen van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de teelt. Ook teelt van vijf planten of minder kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Dit geldt in situaties waarin aan twee of meer indicatoren voor professionele teelt, zoals opgenomen in een bijlage van de Aanwijzing, is voldaan en indien er sprake is van teelt voor geldelijk gewin.’
11. In een later stadium van de parlementaire behandeling heeft de minister van Veiligheid en Justitie op de vraag of kleine telers kunnen worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige telers het volgende geantwoord:2.
‘Op grond van de Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie werd er van uitgegaan dat er bij een persoon die niet meer dan vijf planten heeft, geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, laat staan teelt van grote hoeveelheden. Echter, gebleken is dat er wiet geteeld werd met een zeer geringe hoeveelheid planten van gigantische omvang en onder omstandigheden die wel degelijk een bedrijfs-/beroepsmatig karakter hadden en ook leidden tot grotere opbrengsten. Daarop is de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie per 1 januari 2012 (Stc. 2011, 22936) zodanig aangepast, dat dergelijke telers onder de strafbaarstellingen van artikel 11, derde en/of vijfde lid vallen. Ik verwijs voor de details naar punt 3.2.1 van de Aanwijzing.’
12. In de Aanwijzing Opiumwet die met ingang van 1 januari 2012 van kracht was, stond in par. 3.2.1 (‘Teelt van hennep (of de cannabis plant)’) het volgende:3.
‘Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
(…)
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
− De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
− Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand.
− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
− Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
− Het doel van de teelt.Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.’
13. De Aanwijzing Opiumwet die sinds 1 maart 2015 van kracht is, houdt voor zover relevant het volgende in:4.
‘3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant)Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
(…)
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
‒ De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
− Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
(…)
BIJLAGE 1
Factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis.
Professionaliteit: Indicator: | Laag | Gemiddeld | Hoog |
Belichting | daglicht | kunstlicht op tijdklokken | |
Voeding | gieter | centraal geregeld bevloeiingssysteem, drupsysteem | |
Ruimte | balkon, tuin | afgescheiden ruimte in huis | kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen of buiten |
Afscherming | geen | geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur | |
Ventilatie | geen | afzuiging naar buiten | |
Verwarming | geen | wel | thermostaat- of computergestuurd |
Bodem | aarde, potgrond | speciaal verrijkte aarde en potgrond, steenwol, hydrocultuur | |
Ziektebestrijding | geen | wel | signaleringsvellen, ziektebestrijding, ook biologische |
Verwerking | kleinschalig | in eigen beheer | uitbesteed aan manicultuurbedrijf |
Plantmateriaal | onbekend zaad | geselecteerd zaad | stekken en klonen van eigen planten of extern gekocht |
CO2-suppletie | geen | wel | gestuurde installatie |
NB. Deze lijst met indicatoren is niet limitatief. Hetzelfde geldt voor de duiding van de aangetroffen installatie en productiemiddelen.’
14. Voor zover het middel blijkens de toelichting tot uitgangspunt neemt dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen wilde verkopen aan thuiskwekers en dat hij met het oog daarop bezig was van het pand een soort ‘showroom’ te maken, mist het middel feitelijke grondslag. Het hof heeft overwogen dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen en dat het hof geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De bewijsmiddelen houden in dat de verdachte een pand huurde waarin ‘een hennepkwekerij in aanbouw’ is aangetroffen (bewijsmiddel 4). De verbalisanten die het pand zijn binnengetreden zagen dat ‘de hennepkwekerij nog niet in werking was gesteld’ (bewijsmiddel 1). Ook de verhuurder [betrokkene 1] ziet eenmaal binnen ‘dat er een hennepkwekerij in het pand was gemaakt’ (bewijsmiddel 2).5.De ramen van het pand waren afgeplakt (bewijsmiddel 3). In het licht daarvan is de passage in de bewijsoverweging over de eventuele doorverkoop van de voorwerpen (‘Of verdachte deze partij goederen voorhanden had met het doel een (eigen) hennepkwekerij op te zetten, dan wel om de goederen door te verkopen aan een ander, doet overigens - gelet op de tekst van artikel 11a van de Opiumwet - niet ter zake.’), zoals ook uit de bewoordingen daarvan volgt, ten overvloede bedoeld.
15. De verbalisanten, die bij het binnentreden een henneplucht roken, troffen in drie verschillende ruimten de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen aan (bewijsmiddel 1). De verdachte heeft verklaard dat de aldaar aangetroffen spullen door hem gekocht zijn, van hem zijn en ‘bestemd zijn voor hennepkwekerijen’ (bewijsmiddelen 4 en 5). Het hof komt gelet op ‘de verklaring van verdachte over de herkomst van de goederen, het aantal bij verdachte inbeslaggenomen goederen en met name de combinatie van deze goederen (allemaal goederen die gebruikt worden / nodig zijn bij het inrichten van een hennepkwekerij)’, tot de conclusie dat de verdachte wist dat de goederen bestemd waren voor (grootschalige) hennepteelt. ’s Hofs daarop gebaseerde kennelijke oordeel dat de verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad die waren bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, komt mij niet onbegrijpelijk voor en is toereikend gemotiveerd.
16. Ik wijs er daarbij wat betreft het aantal en de combinatie van de bij de verdachte aangetroffen goederen in het bijzonder op dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de veertig armaturen bijna evenredig waren verdeeld over twee ruimten (bewijsmiddel 1) en al hingen (bewijsmiddel 4). Dat is een aanwijzing dat bij de teelt aan de indicatoren ‘kunstlicht op tijdklokken’ en ‘grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen’ voldaan zou zijn. Het koolstoffilter wijst op de indicator ‘afzuiging naar buiten’; de ventilatoren en het afplakken van de ramen op de indicator ‘geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur’. Daarmee kan er weinig discussie zijn dat bij de teelt aan minstens twee van de indicatoren uit de bijlage bij de Aanwijzing Opiumwet zou zijn voldaan. De aangetroffen 742 lege bloempotten wijzen voorts op een omvangrijke schaalgrootte van de voorgenomen teelt.
17. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.6.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑11‑2019
Stcrt. 12 januari 2012, 22936 (rectificatie van de Aanwijzing Opiumwet, zoals gepubliceerd in Stcrt. 27 december 2011, 22936).
Stcrt. 2015, 5391.
Zie in dit verband ook de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij zich wel kan voorstellen dat de politie tot de conclusie kwam dat er een kwekerij in aanbouw was.
Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2435 (art. 81 RO).