Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2023354855, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 656. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Rb. Midden-Nederland, 28-11-2024, nr. 16/306042-23 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2024:6496
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
28-11-2024
- Zaaknummer
16/306042-23 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2024:6496, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 28‑11‑2024; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑11‑2024
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn collega van het leven beroofd door hem met een mes in de borstkas te steken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van moord en verdachte daarvan vrijgesproken. Wel is er sprake van doodslag waarbij verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn collega. De rechtbank heeft verdachte voor dit ernstige feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces verworpen, nu volgens de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie. De handelingen van verdachte waren in de kern aanvallend en daarnaast kon verdachte zich meermalen onttrekken aan de situatie. De vorderingen van de benadeelde partijen, echtgenote en vier minderjarige zoons, zijn toegewezen voor wat betreft de affectie schade. De gevorderde shockschade (materieel en immaterieel), de materiële schade (waaronder gederfd levensonderhoud) en de immateriële schade heeft de rechtbank niet toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/306042-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Marokko),
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 maart 2024 (pro forma-zitting), 28 mei 2024 (pro forma-zitting),19 augustus 2024 (pro forma-zitting) en 14 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. F.A. van Katwijk, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [benadeelde 1] , mede als wettelijk vertegenwoordiger namens haar minderjarige zoons, en haar advocaat mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 19 november 2023 in Utrecht [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, heeft gedood door hem meerdere keren in het bovenlichaam te steken.
3. VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade heeft gedood, waardoor verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. De ten laste gelegde doodslag kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen, waarbij verdachte volgens hem primair vol opzet en subsidiair voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich net als de officier van justitie op het standpunt gesteld dat verdachte niet met voorbedachten rade het slachtoffer heeft gedood, waardoor verdachte daarvan partieel moet worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen, waarbij verdachte volgens hem geen vol opzet had op de dood van het slachtoffer. Wel kan volgens de raadsman uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte hierop het voorwaardelijk opzet had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen1.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 november 2024:
“Op 19 november 2023 was ik in [naam] in Utrecht. Op enig moment trof ik [slachtoffer] onverwachts op etage -1 en kregen wij ruzie. Ik heb hierbij mijn mes uit mijn broeksband getrokken en met dat mes stekende bewegingen richting hem gemaakt. Dat was inderdaad het vleesmes dat later in een prullenbak voor [naam] is gevonden.”2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Het onderzoeksteam heeft camerabeelden gevorderd van [naam] .
In dit proces-verbaal zijn camerabeelden van 19 november [de rechtbank begrijpt: 2023] verwerkt.3.
06:50:09 uur. Het slachtoffer komt met de schrobmachine achteruit de lift uitrijden. De verdachte loopt de gang bij de lift in richting het slachtoffer.4.
06:51:10 uur. De verdachte gooit met de rechterhand iets vermoedelijk vloeistof uit een bekertje naar het slachtoffer.06:51:10 uur. Het slachtoffer stapt van de schrobmachine af.06:51:13 uur. Zowel de verdachte als het slachtoffer nemen een gevechtshouding aan.06.51:13 uur. Er ontstaat een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer. 06:51:14 uur. De getuige stapt tussen beide. Het slachtoffer draait en loopt richting de gang.
06:51:14 uur. Het slachtoffer rent richting de lange gang.06:51:15 uur. Verdachte rent achter het slachtoffer aan de getuige staat er tussenin en probeert de verdachte tegen te houden.06:51:16 uur. Het slachtoffer pakt een voorwerp of voorwerpen van een kar.
06:51:16 uur. Verdachte grijpt met zijn rechter hand naar zijn broeksband.5.
06:51:17 uur. Het slachtoffer heeft een voorwerp in zijn linkerhand.
06:51:18 uur. Verdachte heeft een voorwerp, vermoedelijk een mes, in de rechterhand.6.
06:51:20 uur. Slachtoffer rent uit beeld de hal bij de liften in.
06:51:21 uur. Slachtoffer rent weg, verdachte rent erachteraan, vest van verdachte valt op de grond. Geen vervuiling op de vloer ter hoogte van de witte pijl die richting de liften wijst.
06:51:22 uur. Verdachte maakt een onderhandse stekende beweging met zijn rechterarm.7.
06:51:23 uur. Verdachte heeft een voorwerp (mes) in zijn rechterhand.8.
06:51:25 uur. Het slachtoffer heeft zijn rechterhand dichtbij zijn rechterzijde. Vervuiling zichtbaar op de grond bij de witte pijl boven in beeld. Met de linkerhand probeert hij de verdachte op afstand te houden.
19/11/2023 06:51:27. Mes zichtbaar in de rechterhand van de verdachte.9.
06:51:28 uur. Verdachte haalt uit met de rechterarm.
06:51:30 uur. Slachtoffer rent de trap af naar beneden, naar verdieping -2. Verdachte rent achter het slachtoffer aan naar beneden.10.
06:51:35 uur. Verdachte haalt met de rechterarm uit.11.
06:52:11 uur. Slachtoffer valt in de gang op de grond.12.
Een geschrift, te weten het forensisch pathologisch onderzoek van 28 februari 2024:
OverledeneNaam: [slachtoffer]13.
Er was links aan de borstkas scherprandig letsel bij leven opgelopen door scherp-
puntig en scherprandig perforerende krachtinwerking (steekletsel), zoals door gestoken worden met bijvoorbeeld een mes. Ten gevolge van dit letsel is fors bloedverlies opgetreden alsook hartfunctieverlies, hetgeen het overlijden zonder meer kan verklaren. Tevens is een klaplong ontstaan, met hierdoor long- en ademhalingsfunctiestoornissen, welke aan het overlijden bijgedragen kunnen hebben.
Er was rechts aan de bovenbuik eveneens scherprandig letsel bij leven opgelopen door scherppuntig en scherprandig perforerende krachtsinwerking (steekletsel), zoals door gestoken worden met bijvoorbeeld een mes.14.
De lengte van het steekletsels aan de huid bedroeg circa 2,4 cm en circa 3,3 cm, de
aansluitende steekkanalen hadden dieptes van circa 14 cm en circa 15 cm.15.
Bij forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] wordt het overlijden zonder meer verklaard door één steekletsel links aan de borstkas.16.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel vast dat verdachte op 19 november 2023 in Utrecht de heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) met een mes in zijn borstkas heeft gestoken, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat er in de hal bij de liften op verdieping -1 een confrontatie ontstaat tussen verdachte en [slachtoffer] . Bij aanvang van de confrontatie heeft verdachte geen mes in zijn handen. Als deze ruim een minuut bezig is, pakt verdachte een mes uit zijn broeksband. De confrontatie gaat door waarbij verdachte en [slachtoffer] zich voortdurend ten opzichte van elkaar bewegen. Met het mes maakt verdachte op enig moment een onderhandse stekende beweging richting [slachtoffer] (om 06:51:22 uur). De rechtbank gaat er gelet op het forensisch onderzoek en de camerabeelden vanuit dat door deze eerste steekbeweging niet het steekletsel is ontstaan waaraan [slachtoffer] is overleden. Het slachtoffer grijpt immers naar zijn rechterzijde, waar hij kennelijk met het mes is geraakt. Enkele seconden later (om 6:51:28 uur) haalt verdachte nogmaals met zijn rechterarm (met in zijn rechterhand het mes) uit naar [slachtoffer] . Vervolgens rent [slachtoffer] een kleine trap af naar verdieping -2. Verdachte rent hem achterna en haalt daar opnieuw uit met zijn rechterarm, met daarin nog steeds het mes, naar [slachtoffer] (om 6:51:35 uur). Kort daarna zakt het slachtoffer in elkaar en komt niet meer overeind. Een deel van de handelingen van verdachte met het mes in zijn handen onderaan de trap is niet goed op de camerabeelden te zien. Welke steekbeweging van verdachte het dodelijke steekletsel (in de linkerborst) precies heeft veroorzaakt, kan daarom niet exact worden achterhaald. Nu er verder geen personen bij de confrontatie zijn betrokken, kan het niet anders dan dat verdachte [slachtoffer] met het mes heeft gestoken en dat daardoor het steekletsel in de borstkas is ontstaan, waaraan [slachtoffer] is overleden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte dit ‘met voorbedachten rade’ (moord) heeft gedaan of dat zijn handelen is gebeurd in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling (doodslag).
Partieel vrijspraak ‘met voorbedachten rade’
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat hierbij om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte en [slachtoffer] op 19 november 2023 in [naam] (hierna: [naam] ) beiden aan het werk waren als schoonmaker. Rond 6.00 uur ’s ochtends ontstond er een conflict tussen beiden, waarbij [slachtoffer] zittend op een schrobmachine tegen de stoel van verdachte is aangereden. Verdachte was boos hierover, maar niet blijkt dat verdachte naar aanleiding daarvan een plan heeft beraamd om [slachtoffer] later die ochtend aan te vallen of te doden. Verdachte en [slachtoffer] troffen elkaar ongeveer een uur later onverwachts op etage -1 in [naam] . Dat die ontmoeting onverwachts was, blijkt niet alleen uit de verklaring van verdachte, maar ook uit de verklaring van collega [getuige] die verwachtte dat beide mannen op een andere verdieping aan het werk zouden zijn. Bij de lift van etage -1 vindt vervolgens een woordenwisseling plaats tussen verdachte en [slachtoffer] , die escaleert tot een fysieke confrontatie. Tijdens deze fysieke confrontatie stonden verdachte en het slachtoffer eerst met blote handen tegenover elkaar en heeft verdachte op een later moment een mes getrokken en daarmee gestoken waardoor [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank ziet geen bewijs dat verdachte een plan heeft beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Gelet op de hiervoor beschreven escalatie van woordenwisseling naar fysieke confrontatie waarbij niet meteen een wapen is getrokken, is het handelen van verdachte niet planmatig geweest. Ook het feit dat verdachte een mes bij zich droeg, vormt geen bewijs van een voornemen om [slachtoffer] om het leven te brengen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij, sinds hij een aantal jaren dakloos is geweest, altijd een mes bij zich draagt.
Dit betekent dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat hij van dat deel van de tenlastelegging – en dus van moord – zal worden vrijgesproken.
Opzet
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank legt hierna uit dat geen sprake is geweest van vol opzet op de dood van [slachtoffer] (het willens en wetens steken met de bewuste bedoeling om hem te doden) maar wel van voorwaardelijk opzet (de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door het steken zou overlijden).
Verdachte heeft meermalen met een mes in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken. Dat steken vond plaats tijdens een confrontatie tussen beiden, waarbij zij zich voortdurend snel ten opzichte van elkaar bewogen, waardoor echt gericht steken beperkt mogelijk was. Verdachte had het mes niet al bij aanvang van de confrontatie in zijn handen, maar neemt deze pas ter hand op het moment dat het slachtoffer iets van de kar in de gang pakt, waarmee sprake is geweest van een confrontatie tussen beiden die zich gedurende de vechtpartij heeft ontwikkeld. Gelet op deze omstandigheden is geen sprake van vol opzet.
Het meermalen steken met een vleesmes in de richting van het (bewegende) bovenlichaam van [slachtoffer] die zich vlakbij verdachte bevond, heeft de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale delen zoals het hart, de longen en slagaderen bevinden. Perforatie door een mes van deze vitale onderdelen van het lichaam geeft een meer dan geringe kans op het overlijden van de betreffende persoon. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Dat blijkt niet alleen uit de omstandigheid dat hij meermalen met kracht stekende bewegingen heeft gemaakt en het slachtoffer daarbij twee keer in het bovenlichaam heeft geraakt, maar ook uit het feit dat verdachte tijdens de confrontatie achter [slachtoffer] is blijven aanlopen, terwijl deze probeerde zich aan de confrontatie te onttrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] .
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 november 2023 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door deze [slachtoffer] in het bovenlichaam te steken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft, door [slachtoffer] met een mes in zijn borstkas te steken, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden, maar deze overschrijding is het onmiddellijk gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die op haar beurt werd veroorzaakt door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. [slachtoffer] was de initiator van het gevecht doordat hij tegen verdachte zei dat hij mee naar buiten moest komen om te vechten. Hij was ook degene die als eerste een wapen in zijn hand had. Als [slachtoffer] met een wapen in zijn hand tegenover verdachte staat, is sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (of in ieder geval een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor). Hierdoor ontstond bij verdachte een hevige gemoedsbeweging: hij was in shock en handelde in een waas. De handelingen van verdachte daarna vinden plaats als de noodzaak tot verdedigen voorbij is, maar komen wel voort uit die hevige gemoedsbeweging. Daarom moet verdachte straffeloos blijven.
Oordeel rechtbank
De rechtbank gaat op basis van de camerabeelden in combinatie met de verklaring van getuige [getuige] uit van de volgende feiten en omstandigheden, in aanvulling op dat wat de rechtbank al eerder heeft vastgesteld.
Als verdachte in de hal bij de liften staat te wachten, komt [slachtoffer] op een schrobmachine de lift uitrijden. Er ontstaat een woordenwisseling tussen beiden, waarbij verdachte dicht op [slachtoffer] gaat staan en waarbij verdachte op enig moment zijn koffie in de richting van [slachtoffer] gooit. Op het moment dat verdachte zijn koffie naar [slachtoffer] gooit, zit [slachtoffer] nog op de schrobmachine en is getuige [getuige] al tussenbeide gekomen om hen tot bedaren te brengen. Vervolgens nemen beiden een gevechtshouding aan, waarna een korte worsteling ontstaat. Direct daarna rent [slachtoffer] weg, één van de twee gangen in. Verdachte rent hem achterna, terwijl getuige [getuige] verdachte probeert tegen te houden. In de gang pakt [slachtoffer] een voorwerp van een kar (vermoedelijk een stapel van 2 of 3 hardplastic bekers zo blijkt uit forensisch onderzoek) en beweegt zich in de richting van verdachte met het voorwerp in zijn hand. Dat is het moment dat verdachte zijn mes pakt. [slachtoffer] probeert door zijn been omhoog te brengen verdachte op afstand te houden. Vervolgens rent [slachtoffer] richting de liften en rent verdachte achter hem aan; het slachtoffer laat dan ook het voorwerp vallen dat hij vasthad. Verdachte haalt vervolgens in de buurt van de liften twee keer naar het slachtoffer uit met het mes in zijn handen, terwijl [slachtoffer] hem op afstand probeert te houden en probeert weg te komen. Als [slachtoffer] naar verdieping -2 rent, rent verdachte nogmaals achter het slachtoffer aan en haalt hij nogmaals uit met het mes in zijn hand. Ook haalt hij nog een keer met zijn linkerarm uit naar [slachtoffer] en geeft hem een kopstoot waarna [slachtoffer] op de grond in elkaar zakt.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de handelingen van verdachte – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt, namelijk als te zijn gericht op de confrontatie met [slachtoffer] en deelname aan het gevecht. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Op basis van de camerabeelden is duidelijk dat verdachte de persoon is die begint met een daad van agressie. De rechtbank betrekt hierbij niet alleen dat hij vanaf het begin van de woordenwisseling heel dichtbij [slachtoffer] gaat staan en koffie gooit in de richting van [slachtoffer] , maar ook dat hij actief deelneemt aan de worsteling met [slachtoffer] . Bovendien rent verdachte achter [slachtoffer] aan terwijl [getuige] hem juist probeert tegen te houden. Dat [slachtoffer] tegen verdachte zegt (terwijl hij nog op de schrobmachine zit) dat verdachte mee naar buiten moet komen om te vechten, maakt dit niet anders. Verdachte had er immers voor kunnen kiezen om afstand te nemen van [slachtoffer] en niet in te gaan op deze (verbale) provocatie. In plaats daarvan begint hij het gevecht juist door de koffie te gooien en achter [slachtoffer] aan te rennen terwijl die zich onttrekt aan het gevecht. Op het moment dat [slachtoffer] een voorwerp pakt, is voor verdachte wel sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanval, maar gezien de aanvallende handelingen van verdachte, is geen sprake van een noodweersituatie waarin verdediging was geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Ook de handelingen van verdachte nadat [slachtoffer] een voorwerp heeft gepakt, bevestigen voor de rechtbank het beeld dat verdachte juist de confrontatie heeft opgezocht. Hij rent immers meermalen achter [slachtoffer] aan en probeert hem te steken met zijn mes, terwijl [slachtoffer] juist probeert te vluchten.
Bovendien volgt uit de camerabeelden dat verdachte zich op meerdere momenten redelijkerwijs had kunnen onttrekken aan de confrontatie. Dat was in ieder geval zo op het moment dat [slachtoffer] de gang in rent en een voorwerp van een kar pakt. Verdachte kon in de hal bij de liften blijven of de andere gang inlopen of -rennen. De rechtbank betrekt daarbij dat getuige [getuige] ter plaatse was, die met zijn handelingen probeerde de betrokkenen te kalmeren. Dus als verdachte zich had onttrokken uit de situatie, had hij hulp kunnen verwachten van [getuige] . Ook op een later moment tijdens de vechtpartij had verdachte kunnen weglopen van de situatie. Ook toen was er immers voor verdachte geen belemmering om richting de liften of één van de gangen te lopen. Onder de gegeven omstandigheden bestond dus voor verdachte zowel vóór, tijdens als na de situatie dat [slachtoffer] een voorwerp pakte, een reële en redelijke mogelijkheid om zich te onttrekken, terwijl ook van de verdachte kon worden gevergd dat hij zou vluchten.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt dan ook verworpen en verdachte is dus strafbaar.
8. OPLEGGING VAN STRAF
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest. Hier heeft de officier van justitie onder meer bij betrokken dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht en het volle opzet had op de dood van het slachtoffer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf de rechtbank verzocht rekening te houden met het ontbreken van vol opzet aan de zijde van verdachte en aangevoerd dat de gebeurtenissen ook een grote impact hebben op verdachte. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat ook [slachtoffer] een aandeel heeft gehad in de fysieke confrontatie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft op 19 november 2023 zijn collega de heer [slachtoffer] van het leven beroofd door hem met een mes in zijn borstkas te steken. Doodslag is één van de ernstigste delicten die het strafrecht kent en verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat een mens heeft, het recht op leven, ontnomen.
Zowel verdachte als [slachtoffer] waren die ochtend als schoonmaker aan het werk in [naam] . Toen zij elkaar onverwachts tegenkwamen in de hal bij de liften op verdieping -1 ontstond er een woordenwisseling die leidde tot een vechtpartij, waarbij verdachte een mes trok. Met dit mes heeft verdachte [slachtoffer] tijdens de confrontatie meerdere keren gestoken en onder andere geraakt in de borstkas, waaraan hij ter plaatse is overleden. Verdachte droeg, sinds hij een tijd dakloos is geweest, altijd een mes bij zich, ook naar zijn werk in [naam] . Die keuze van verdachte heeft een groot gevaar in het leven geroepen, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
De laatste momenten van [slachtoffer] moeten zeer beangstigend zijn geweest. Met dit handelen heeft verdachte de echtgenote van [slachtoffer] en ook hun vier minderjarige zoons onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Zij moeten vanaf 19 november 2023 zonder echtgenoot en vader door met hun leven. Uit de verklaring van de echtgenote ter terechtzitting blijkt wel hoe erg zij hem missen en hoe groot hun verdriet is. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het is voor de rechtbank lastig te begrijpen wat nu precies de oorzaak van het handelen van verdachte is geweest. Het enige wat naar voren is gekomen, is dat [slachtoffer] eerder die ochtend zittend op een schrobmachine tegen de stoel van verdachte is aangereden en dat het van tijd tot tijd niet boterde tussen hen. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor de nabestaanden moeilijk te verteren is dat een, naar het lijkt, futiele aanleiding deze grote en onherstelbare gevolgen heeft.
Naast de impact op de nabestaanden, heeft dit feit ook impact op de medewerkers van [naam] die de betreffende ochtend aan het werk waren. Een aantal van hen is getuige geweest van het handelen van verdachte en het daaropvolgende overlijden van hun collega [slachtoffer] . Het is goed voorstelbaar dat zij door het handelen van verdachte een gevoel van onveiligheid hebben gekregen. Daarnaast draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft allereerst kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte (‘strafblad’) van 25 januari 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Dit heeft geen strafverhogend of strafverlagend effect.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 22 mei 2024, opgesteld door D.C.W.H. Naus, psychiater, R. Bout, GZ-psycholoog en J. Volders, forensisch milieuonderzoeker. Uit dit rapport volgt onder meer dat verdachte een lichte verstandelijke beperking heeft. Deze beperking brengt met zich dat verdachte het lastig vindt om moeilijke dingen te begrijpen en situaties te overzien. Daarom heeft hij bijvoorbeeld een bewindvoerder om hem te helpen bij zijn financiën. Verdachte kan zichzelf in het dagelijks leven verder goed redden. Daarnaast volgt uit het rapport dat verdachte, door zijn verstandelijke beperking, verminderd in staat is om het potentiële gevolg van zijn gedrag te kunnen overzien en dat hij de neiging heeft om vanuit overzichtsproblemen en zijn beperkte begripsvermogen situaties wantrouwend in te kleuren. Dat is ook de reden waarom verdachte sinds zijn dakloze bestaan nog altijd een mes bij zich droeg. De rapporteurs beschrijven verdachte verder als een man die confrontaties niet opzoekt en van nature geen impulsregulatieproblemen of agressieproblematiek heeft. Het blijft voor de rapporteurs dan ook onduidelijk wat maakte dat verdachte nu wel tot actie overging. Om die reden hebben de rapporteurs geen doorwerking van de verstandelijke beperking van verdachte in het bewezenverklaarde feit kunnen onderbouwen. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten waardoor geen sprake is van een delictpatroon. Daarnaast wordt het risico op delictgedrag als klein ingeschat. In het rapport wordt dan ook geen advies gegeven over een eventuele gedwongen behandeling of een maatregel binnen een forensisch kader. Tot slot staat in het rapport beschreven dat verdachte een stoornis in middelengebruik (cannabis en alcohol) had, maar dat in de aanloop naar het bewezenverklaarde geen sprake was van problematisch middelengebruik en verdachte ten tijde van het feit niet onder invloed was van middelen.
In het aanvullend document van 1 november 2024, opgesteld door D.C.W.H. Naus, psychiater en R. Bout, GZ-psycholoog, komen de rapporteurs niet tot een andere conclusie.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde rapporten vast dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst en de impact van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij geldt dat het strafmaximum voor doodslag per 1 juli 2023 is verhoogd van 15 jaar naar 25 jaar. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat een van de redenen om het strafmaximum te verhogen is geweest om zo het verschil tussen de straffen voor doodslag en moord te verkleinen, maar dat dit ook is gelegen in de veranderde maatschappelijke opvatting over de strafwaardigheid van levensdelicten. De rechtbank zal daar rekening mee houden. Alles afwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Dit is een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte niet het volle opzet had op de dood van [slachtoffer] - zoals door de officier van justitie naar voren is gebracht - maar het voorwaardelijk opzet.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
9. BENADEELDE PARTIJEN
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
- -
[benadeelde 1] , de echtgenote van [slachtoffer] . Zij vordert een bedrag van€ 212.511,11. Dit bedrag bestaat uit € 172.511,11 aan materiële schade (bestaande uit€ 159.794,00 aan gederfd levensonderhoud, € 2.117,50 aan expertisekosten en€ 10.599,61 aan kosten voor de nieuwe woning als shockschade), € 20.000,00 aan immateriële schade als shockschade en € 20.000,- aan immateriële schade als affectieschade.
- -
[benadeelde 2] , de minderjarige zoon van [slachtoffer] . Hij vordert een bedrag van € 54.208,00. Dit bedrag bestaat uit € 4.208,00 aan gederfd levensonderhoud (materiële schade), € 30.000,00 aan immateriële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade als affectieschade.
- -
[benadeelde 3] , de minderjarige zoon van [slachtoffer] . Hij vordert een bedrag van€ 55.458,00. Dit bedrag bestaat uit € 5.458,00 aan gederfd levensonderhoud (materiële schade), € 30.000,00 aan immateriële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade als affectieschade.
- -
[benadeelde 4] , de minderjarige zoon van [slachtoffer] . Hij vordert een bedrag van€ 57.472,00. Dit bedrag bestaat uit € 7.472,00 aan gederfd levensonderhoud (materiële schade), € 30.000,00 aan immateriële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade als affectieschade.
- -
[benadeelde 5] , de minderjarige zoon van [slachtoffer] . Hij vordert een bedrag van€ 63.748,00. Dit bedrag bestaat uit € 13.748,00 aan gederfd levensonderhoud (materiële schade), € 30.000,00 aan immateriële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade als affectieschade.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen ten aanzien van het gederfde levensonderhoud en de affectieschade kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde shockschade (materieel en immaterieel), en de door de zonen van [slachtoffer] gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd per toegewezen vordering de wettelijke rente toe te passen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Enerzijds vanwege zijn bepleite beroep op noodweerexces en anderzijds omdat de handtekeningen van de benadeelde partijen ontbreken bij de vereiste machtiging in de voegingsformulieren. Ten aanzien van [benadeelde 4] heeft de raadsman verder naar voren gebracht dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu zijn vordering niet is onderbouwd omdat de bijlage waar in de vordering naar wordt verwezen, ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsman de gevorderde vergoeding wegens affectieschade niet betwist.
Met betrekking tot het gederfd levensonderhoud heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen ten aanzien van die schade niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De beoordeling van die vorderingen levert volgens de raadsman een onevenredige belasting voor het strafproces op. Daarbij heeft de raadsman onder meer naar voren gebracht dat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om een gedegen tegenonderzoek te laten verrichten nu de vorderingen pas twee weken voorafgaand aan de zitting zijn ingediend en hij van [expertisebureau] te horen heeft gekregen dat het verrichten van een contra expertise drie weken in beslag neemt. Inhoudelijk heeft hij over de vorderingen naar voren gebracht dat het rapport van [expertisebureau] dat de benadeelde partijen aan de vordering ten grondslag leggen, uitgaat van een volledige arbeidsongeschiktheid van [benadeelde 1] terwijl dat niet is onderbouwd. Ook is in het rapport geen of onvoldoende rekening gehouden met de verhuizing naar [woonplaats] .
Met betrekking tot de door [benadeelde 1] gevorderde shockschade heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat zij ook ten aanzien van die schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De gevorderde verhuiskosten zijn volgens de raadsman geen rechtstreekse schade en uit de stukken volgt niet dat [benadeelde 1] deze kosten al daadwerkelijk heeft gemaakt. Los daarvan zijn er volgens de raadsman onvoldoende aanknopingspunten om shockschade toe te kennen op grond van de gezichtspunten uit het Hoogeveen-arrest.17.
Met betrekking tot de door de zoons gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze vorderingen moeten worden afgewezen. Deze schade is gevorderd op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanwege “aantasting van de persoon op andere wijze”. Nu deze wettelijke bepaling ziet op vergoeding van rechtstreekse schade geleden door het slachtoffer, in dit geval [slachtoffer] , en niet op nabestaanden, moet de door de zoons gevorderde immateriële schade worden afgewezen. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de immateriële schade met de brief van een therapeut onvoldoende is onderbouwd. Daarom moeten de zoons volgens de raadsman in hun vorderingen voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Tot slot heeft de raadsman op grond van artikel 6:101 BW (eigen schuld) verzocht een toe te wijzen schadebedrag te matigen nu het slachtoffer zelf ook een bijdrage heeft gehad bij de ontstane schade.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat buiten twijfel staat dat de nabestaanden diep zijn getroffen door het overlijden van hun echtgenoot en vader. Er is sprake van groot verdriet en leed. De vorderingen moeten desondanks worden beoordeeld binnen de wettelijke context. De rechtbank zal daarom eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen worden beoordeeld.
Derden die als gevolg van het overlijden van iemand schade lijden, hebben slechts de aanspraken op schadevergoeding waarin artikel 6:108 BW voorziet. Dit betreft een gesloten stelsel. Het gaat dan om derving van levensonderhoud (lid 1), kosten van lijkbezorging (lid 2) en affectieschade (lid 3). Schade als bedoeld in artikel 6:106 BW (immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze) komt voor derden niet voor vergoeding in aanmerking. De persoon van de benadeelde in artikel 6:106 aanhef en onder b, betreft namelijk degene die zelf is getroffen door de onrechtmatige daad, dat is in dit geval [slachtoffer] . De grenzen van dit stelsel zijn in de rechtspraak bevestigd en het stelsel wordt alleen doorbroken in het zeer bijzondere geval dat de aansprakelijke het oogmerk had om de derde te kwetsen door zijn / haar naaste te schaden.
Naast vergoeding voor de hierna te bespreken affectieschade is in de rechtspraak wel aanvaard dat het wettelijk stelsel enige ruimte laat voor vergoeding van schade die iemand lijdt door confrontatie met een schokkende gebeurtenis, de zogenoemde shockschade. Ook die schade wordt hierna besproken.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot echtgenoten en geregistreerd partners, levensgezellen, (pleeg-)kinderen, (pleeg-)ouders, duurzame zorg in gezinsverband en een persoon in een nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer.
Shockschade
Op grond van vaste rechtspraak laat het wettelijke stelsel ruimte voor een vordering tot vergoeding van schade die iemand lijdt door confrontatie met een schokkende gebeurtenis. De zogenoemde “shockschade”. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele shock teweeg brengt (hierna: het secundaire slachtoffer).
In het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958, arrest Hoogeveen) worden de volgende gezichtspunten uiteengezet die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer:
- -
de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- -
de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was;
- -
de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld.
Oordeel rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen allen ontvankelijk zijn in hun vorderingen, ondanks dat hun handtekeningen niet op de voegingsformulieren staan. De advocaat van de benadeelde partijen, mr. C.H. Dijkstra, heeft de voegingsformulieren ingevuld en ondertekend. De rechtbank gaat er vanuit dat mr. Dijkstra is gemachtigd door de benadeelde partijen. Zowel mr. Dijkstra als [benadeelde 1] waren op de terechtzitting aanwezig. Daarnaast is [benadeelde 1] de wettelijk vertegenwoordiger van de vier andere benadeelde partijen, haar vier minderjarige zoons. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden omdat hun handtekeningen ontbreken op de voegingsformulieren.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 1] en haar vier zoons, [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , als echtgenote en minderjarige kinderen van [slachtoffer] tot de kring van gerechtigden behoren als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 sub a en d BW. De rechtbank is van oordeel dat zij daarom in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal voor de hoogte van de vergoeding, gelet op artikel 6:108 lid 3 BW, aansluiting zoeken bij het Besluit vergoeding affectieschade bij het overlijden door een misdrijf van “echtgenoten en geregistreerde partners” en “minderjarige kinderen en ouders”. De vorderingen zullen dan ook ieder tot een bedrag van € 20.000,00 worden toegewezen.
Shockschade – [benadeelde 1]
De rechtbank stelt voorop dat het evident is dat aan [benadeelde 1] door het - als gevolg van een misdrijf - plotselinge overlijden van haar echtgenoot veel leed is toegebracht. Het is invoelbaar dat de aanblik van het levenloze lichaam van haar echtgenoot en de wetenschap hoe hij is overleden een forse impact op haar en haar vier zoons heeft gehad. De rechtbank dient echter een juridisch oordeel te vormen over de toewijsbaarheid van de gevorderde shockschade. De rechtbank doet dit aan de hand van de hiervoor uiteengezette gezichtspunten van de Hoge Raad.
Wat betreft het eerste gezichtspunt stelt de rechtbank vast dat sprake is van doodslag, een extreem feit met fatale gevolgen voor het primaire slachtoffer, [slachtoffer] . Ten aanzien van het derde gezichtspunt stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] en [benadeelde 1] echtgenoten van elkaar waren en daarmee sprake was van een nauwe en affectieve relatie tussen hen. De rechtbank komt desondanks niet toe aan de toewijzing van shockschade gelet op het tweede gezichtspunt. De rechtbank legt hierna uit waarom.
De politie heeft [benadeelde 1] in de ochtend van 19 november 2023 op de hoogte gesteld van het feit dat haar echtgenoot eerder die ochtend is overleden door een misdrijf. Haar vier minderjarige zoons waren op dat moment ook thuis. Dit was voor haar een zeer emotionele confrontatie, zoals ook blijkt uit haar verklaring op de terechtzitting. Dit is echter niet de confrontatie met de onrechtmatige daad, het doden van haar echtgenoot door verdachte, zoals de Hoge Raad bedoelt in zijn hierboven vermelde arrest. Zo is [benadeelde 1] niet direct getuige geweest van het misdrijf en is zij ook niet onverhoeds geconfronteerd geweest met het levenloze lichaam van haar echtgenoot. Uit de onderbouwing van haar vordering blijkt immers dat zij het lichaam van haar echtgenoot voor het eerst heeft gezien na de rituele wassing, naar eigen zeggen zodat zij niet geconfronteerd zou worden met de sporen van het misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande onvoldoende komen vast te staan dat juist door deze (niet onverhoedse) confrontatie een dusdanige hevige emotionele schok teweeg is gebracht dat [benadeelde 1] als gevolg daarvan geestelijk letsel is toegebracht, zodanig dat, naast het toekennen van affectieschade, recht bestaat op vergoeding van shockschade. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering ten aanzien van de shockschade .
Gederfd levensonderhoud
De vorderingen betreffende de vergoeding van gederfd levensonderhoud zijn namens verdachte (gemotiveerd) betwist. Het rapport dat ten grondslag ligt aan het gevorderde gederfde levensonderhoud is opgesteld door [expertisebureau] . Dit rapport is opgesteld in opdracht van de benadeelde partij op basis van gegevens die door haar zijn aangeleverd. Het betreft hier dus geen onafhankelijke rapportage maar een partijrapport. Daar komt bij dat dit rapport kort voor de inhoudelijke behandeling, namelijk op 31 oktober 2024, in de procedure is ingebracht. Als gevolg hiervan heeft de verdediging niet een reële mogelijkheid gehad om een contra expertise door een soortgelijk bureau als [expertisebureau] te laten uitvoeren. Dit terwijl door de verdediging tijdens de terechtzitting wel concrete vragen zijn opgeworpen over de uitgangspunten van de in de rapportage opgenomen schadeberekeningen, onder andere met betrekking tot de WIA uitkering van [benadeelde 1] en de noodzaak van zes uur per week opvang van de kinderen bij een verhuizing naar [woonplaats] . Het toelaten van nadere stukken en het geven van de mogelijkheid tot het verrichten van een contra expertise zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal gelet daarop de benadeelde partijen voor dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. Zij kunnen dit deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft er op gewezen dat de deskundige van [expertisebureau] aanwezig is geweest bij de inhoudelijke behandeling en dat de verdediging en de rechtbank vragen hebben kunnen stellen om eventuele onduidelijkheden weg te nemen. De mogelijkheid tot het stellen van vragen betekent echter niet dat de verdediging in voldoende mate in staat is geweest om het rapport van [expertisebureau] te kunnen toetsen. De verdediging beschikt immers niet over de aan het rapport van [expertisebureau] ten grondslag liggende gegevens en ook niet over een contra expertise, nog daargelaten dat verdachte bij de inhoudelijke behandeling niet werd bijgestaan door een advocaat die gespecialiseerd is in dit soort vorderingen. Een contra expertise is bij dit soort vorderingen van groot belang om eventuele onjuistheden of inconsistenties te kunnen blootleggen.
De raadsvrouw van benadeelde partijen heeft verder betoogd dat een contra expertise binnen een week mogelijk is indien deze met spoed wordt aangevraagd bij een expertisebureau. Deze informatie is echter alleen afkomstig van het door benadeelde partijen ingeschakelde bureau [expertisebureau] . Als de rechtbank onder ogen ziet wat voor de verdediging nodig is om tot een gedegen beschouwing van het schaderapport te komen (het zoeken van een deskundig expertisebureau dat tijd kan vrij maken om een contra expertise opstellen, het opvragen van gegevens bij benadeelde partijen, het laten opstellen en bespreken van de contra expertise, het mogelijk inschakelen van een gespecialiseerde advocaat), dan is een termijn van twee weken (de tijd die de verdediging vanaf 31 oktober 2024 tot de inhoudelijke behandeling had) geen reële termijn te noemen.
Immateriële schade
Namens [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] is een bedrag van € 30.000,00 gevorderd vanwege “aantasting van de persoon op andere wijze” op grond van artikel 6:106 sub b BW. Zoals hiervoor uiteen gezet, komt schade als bedoeld in artikel 6:106 BW niet voor derden voor vergoeding in aanmerking. Het staat vast dat het overlijden van een vader een ernstige inbreuk maakt op de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van een kind, maar op basis van het gesloten stelsel van de wet komt de schade die daaruit voortvloeit niet voor vergoeding in aanmerking. Schade geleden door nabestaanden kan alleen op grond van artikel 6:108 BW gevorderd worden. De rechtbank zal de vorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] betreffende de immateriële schade dan ook als ongegrond afwijzen.
Eigen schuld
Ondanks dat [slachtoffer] heeft bijgedragen aan het ontstaan van een risicovolle situatie door in gevecht te raken met verdachte, moet de vergoedingsplicht van verdachte naar het oordeel van de rechtbank toch geheel in stand blijven. De rol van [slachtoffer] valt in dit geval in het niet bij de ernst en verwijtbaarheid van het disproportionele handelen van verdachte en is bovendien mede veroorzaakt door het provocerend gedrag van verdachte. De rechtbank zal de vergoedingsplicht van verdachte dan ook niet matigen op grond van eigen schuld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande moet verdachte aan:
- -
[benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
[benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
[benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 20.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
[benadeelde 4] een schadevergoeding betalen van € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
[benadeelde 5] een schadevergoeding betalen van € 20.000,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregelen
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij
Gelet op de samenhang tussen de bepalingen in artikel 36f lid 5, artikel 60a en artikel 24c Sr, is het totale maximum van het aantal dagen gijzeling 365 dagen.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoedingen aan [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partijen te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarigen. De minderjarigen en hun wettelijk vertegenwoordiger kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarigen beschikken tot zij achttien jaar zijn.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
10. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 36f, 60a en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- -
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- -
wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 20.000,00;
- -
verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft de overige gevorderde schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat€ 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
- -
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- -
wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 20.000,00;
- -
verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het gevorderde gederfde levensonderhoud niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
wijst de vordering van [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde (immateriële schade) af;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat€ 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
- -
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- -
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- -
wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 20.000,00;
- -
verklaart [benadeelde 3] voor wat betreft het gevorderde gederfde levensonderhoud niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
wijst de vordering van [benadeelde 3] voor wat betreft het meer gevorderde (immateriële schade) af;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat€ 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
- -
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- -
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
- -
wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van € 20.000,-;
- -
verklaart [benadeelde 4] voor wat betreft het gevorderde gederfde levensonderhoud niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
wijst de vordering van [benadeelde 4] voor wat betreft het meer gevorderde (immateriële schade) af;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat€ 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
- -
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- -
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
- -
wijst de vordering van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 20.000,00;
- -
verklaart [benadeelde 5] voor wat betreft het gevorderde gederfde levensonderhoud niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- -
wijst de vordering van [benadeelde 5] voor wat betreft het meer gevorderde (immateriële schade) af;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
- -
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 5] aan de Staat€ 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
- -
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- -
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule;
Ten aanzien van benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] :
- bepaalt dat het totale aantal dagen gijzeling maximaal 365 dagen bedraagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. L.M. Reijnierse en mr. L.L. Veendrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door deze [slachtoffer] een of meerdere malen in het bovenlichaam, althans het lichaam te steken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑11‑2024
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 14 november 2024.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , p. 318.
Idem, p. 358.
Idem, p. 367.
Idem, p. 369.
Idem, p. 373.
Idem, p. 375.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , p. 85.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , p. 377.
Idem, p. 379.
Idem, p. 387.
Een geschrift, te weten het NFI Rapport ‘Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’, opgesteld door drs. P.M.I. van Driessche, arts en forensisch patholoog, van 28 februari 2024, p. 94 van het Forensisch Dossier van 19 april 2024, met nummer PL0900-2023354855, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Idem, p. 98.
Idem, p. 99.
Idem, p. 100.