Rb. Oost-Brabant, 16-01-2018, nr. SHE 17/2881T
ECLI:NL:RBOBR:2018:297
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
16-01-2018
- Zaaknummer
SHE 17/2881T
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:297, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 16‑01‑2018; (Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
AR 2018/401
Uitspraak 16‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Motiveringsgebrek. Stalderingsregeling Verordening ruimte Noord-Brabant. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitdrukkelijk overwogen dat de beschikking eerste fase wordt geweigerd wegens strijd met de VrNB en dat de overige weigeringsgronden buiten beschouwing kunnen blijven. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij zich het recht voorbehoudt om de beschikking eerste fase ook op andere gronden te weigeren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle weigeringsgronden in het bestreden besluit had moeten noemen en had moeten motiveren. Verweerder heeft hier genoeg tijd voor gehad. Deze handelwijze acht de rechtbank in strijd met het fair play beginsel. De rechtbank geeft verweerder gelegenheid dit gebrek te herstellen. De beoordeling van het verzoek van eiseres om de stalderingsregeling in artikel 26 van de VrNB onverbindend te verklaren, is niet alleen van belang voor eiseres maar voor de gehele provincie Noord-Brabant. De rechtbank heeft meer informatie nodig over de beweegredenen van provinciale staten om de stalderingsregeling in de VrNB op te nemen alsmede informatie over de praktische invulling van artikel 26, derde lid, van de VrNB en (het onderzoek naar de) uitvoerbaarheid van de regeling. De rechtbank zal (een vertegenwoordiger) van de provincie Noord-Brabant oproepen te verschijnen op de tweede zitting (op 10 april 2018) om verdere inlichtingen te verschaffen.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2881T
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2018 in de zaak tussen
V.O.F. Oud Meir, te Lage Mierde, eiseres
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder
(gemachtigden: mr. P.P.A. Bodden, mr. P.M.H.M. Bakermans en N. Arts).
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een beschikking 1e fase te verlenen voor de activiteiten “milieu” en “afwijken van het bestemmingsplan” ten behoeve van het verlengen van een varkensstal en het wijzigen van de inrichting gelegen aan de Meirweg 1a in Lage Mierde.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 16 januari 2018. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [persoon A] en bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- -
stelt verweerder in de gelegenheid om uiterlijk 1 maart 2018 het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- -
schorst het bestreden besluit met ingang van 2 maart 2018 en bepaalt voorts bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder een aan eiseres te betalen dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij verzuimt een herstelbesluit te nemen na 1 maart 2018 en wel ter hoogte van € 200,- per dag voor de eerste zestig dagen;€ 400,- per dag voor de volgende zestig dagen en € 800,- per dag voor de daaropvolgende zestig dagen met een maximum van de gehele dwangsom van€ 84.000;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het bedrijf van eiseres aan de Meirweg 1a te Lage Mierde is in werking op basis van een revisievergunning van 1 maart 2010 en een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale verandering van 4 maart 2013 voor het houden van in totaal 5.394 vleesvarkens. Op 23 december 2014 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van een beschikking eerste fase voor de uitbreiding van haar bedrijf met een verlenging van een bestaande stal zodat in totaal 6.576 vleesvarkens kunnen worden gehouden. De aanvraag ziet op de toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan in verband met het overschrijden van de planologisch toegelaten bebouwingsoppervlakte voor een intensieve veehouderij en het wijzigen van de inrichting, ofwel voor de activiteiten genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder c en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2. Het ontwerpbesluit tot het weigeren van de beschikking eerste fase heeft gedurende6 weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbesluit heeft eiseres zienswijzen ingediend.
Op 29 augustus 2016 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag. In de uitspraak van 1 november 2016 (SHE 16/2678) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk op 20 december 2016 te beslissen op de aanvraag van 23 december 2014. Nadat verweerder nog steeds niet had beslist, heeft de rechtbank in de uitspraak van 14 juli 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:3796) verweerder opgedragen om uiterlijk binnen 2 weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden te beslissen op de aanvraag van 23 december 2014 op straffe van een (steeds hoger wordende) dwangsom.
3. Op 15 juli 2017 is de Verordening ruimte 2014 (VR2014) van de provincie Noord-Brabant gewijzigd in de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB). Hierbij is in artikel 26 van de VrNB de zogenoemde stalderingsregeling opgenomen (zie de bijlage bij deze uitspraak).
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitdrukkelijk overwogen dat de beschikking eerste fase wordt geweigerd wegens strijd met de VrNB en dat de overige weigeringsgronden buiten beschouwing kunnen blijven. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij zich het recht voorbehoudt om de beschikking eerste fase ook op andere gronden te weigeren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle weigeringsgronden in het bestreden besluit had moeten noemen en had moeten motiveren. Verweerder heeft hier genoeg tijd voor gehad. Deze handelwijze acht de rechtbank in strijd met het fair play beginsel. Het bestreden besluit is tevens onvoldoende gemotiveerd.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder had moeten toetsen aan de VR2014 die gold ten tijde van de aanvraag. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder terecht heeft getoetst aan het recht zoals dat gold op het moment van het nemen van het bestreden besluit. De uitzondering in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2935) is niet aan de orde omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. De omstandigheid dat de aanvraag volgens eiseres niet in strijd was met de VR2014 maakt dit niet anders. De hierboven genoemde rechtspraak van de Afdeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig worden uitgelegd dat de besluitvorming enerzijds zou moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, maar anderzijds aan de provinciale verordening die gold ten tijde van de aanvraag.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder de verplichting tot staldering als vergunningvoorschrift aan de omgevingsvergunning had kunnen verbinden.
7. De rechtbank is van oordeel dat strijd met de VrNB een weigeringsgrond is ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wabo. Dit kan er uitsluitend toe leiden dat de vergunning wordt geweigerd, mede omdat er geen garantie is dat deze strijdigheid in de toekomst wordt opgeheven.
8. Eiseres heeft ook aangevoerd dat pas bij de beschikking tweede fase kan worden getoetst aan de VrNB, omdat pas na verlening van de beschikking tweede fase sprake is van een omgevingsvergunning. Eiseres heeft verder aangevoerd dat artikel 26 van de VrNB onverbindend is, omdat dat artikel in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding. Ten tijde van de vaststelling van de VrNB werden geen stalderingsbewijzen verstrekt. De regeling was evenmin uitvoerbaar omdat er onvoldoende stalderingsruimte voorhanden is. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder wist dat deze bewijzen niet werden verstrekt en louter ter voorkoming van de verbeurte van een dwangsom de aangevraagde beschikking 1e fase heeft geweigerd.
9. Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een nieuwe beslissing op de aanvraag waarin alle weigeringsgronden worden benoemd. Gelet op de omstandigheid dat ook de gemeenteraad van Reusel-De Mierden zich hierover zou kunnen uitlaten, bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 1 maart 2018 (na de eerstkomende gemeenteraadsvergadering).
10. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij gebruik maakt van de geboden gelegenheid. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Na afloop van de termijn zal de rechtbank de in rechtsoverweging 7 genoemde beroepsgronden, alsmede de reactie van eiseres op het herstelbesluit behandelen op een tweede zitting op 10 april 2018. De beoordeling van het verzoek van eiseres om artikel 26 van de VrNB onverbindend te verklaren, is niet alleen van belang voor eiseres maar voor de gehele provincie Noord-Brabant. De rechtbank heeft meer informatie nodig over de beweegredenen van provinciale staten om de stalderingsregeling in de VrNB op te nemen alsmede informatie over de praktische invulling van artikel 26, derde lid, van de VrNB en (het onderzoek naar de) uitvoerbaarheid van de regeling. De rechtbank zal (een vertegenwoordiger) van de provincie Noord-Brabant oproepen te verschijnen op de tweede zitting om verdere inlichtingen te verschaffen.
11. De rechtbank ziet wel aanleiding de hierboven genoemde voorlopige voorziening te treffen om tijdige besluitvorming van verweerder te verzekeren. De genoemde dwangsommen zijn gelijk aan de dwangsommen in de uitspraak van 14 juli 2017.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage:
Artikel 26 VrNB
26.1
Stalderingsgebied
1. In aanvulling op artikel 6.3, eerste lid, en artikel 7.3, eerste lid, (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat de vestiging van of de omschakeling naar een hokdierhouderij alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
a. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
b. de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die met de vestiging of omschakeling in gebruik wordt genomen;
c. de sanering onder a. plaatsvindt in directe samenhang met de vestiging of omschakeling naar hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.
2. In aanvulling op artikel 6.3, tweede lid, onder a en artikel 7.3, tweede lid, onder a (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen het bouwperceel voor een hokdierhouderij, door het oprichten of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf, alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
a. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
b. de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
c. de sanering onder a. plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten of in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.
3. Het bewijs dat aan de voorwaarden van het eerste en tweede lid is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten.