Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/7.2.3.2
7.2.3.2 Wie bepalen plaats?
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS505943:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Arbitragerecht (VAN DEN BERG), 9.3.3 en MvA II, TvA 1986, blz. 93.
Vgl. in dezelfde zin A.J. VAN DEN BERG, Wetontwerp Nieuwe Arbitragewet, TvA 1984/6, blz. 191-192.
Toelichting Voorontwerp Boek 3 NBW, blz. 250 en PG Boek 3, blz. 251; zie ook A.J. VAN DEN BERG, Consolidated Arbitrations, the New York Arbitration Convention and the Dutch Arbitration Act 1986, Arbitration International 1987, blz. 257-262.
Zie daaromtrent voorts G.J. MEIJER, The Rotterdam Rules and Arbitration, European Joumal of Commercial Contract Law 2010, blz. 42-50, dit met de nodige kritiek op de regeling van de plaats van arbitrage in dit verdrag; vgl. ook J.H.J. TEUNISSEN, Arbitrage onder de Rotterdam Rules, TvA 2011, blz. 30-34.
Het zijn partijen die bij overeenkomst de plaats van arbitrage bepalen. Bij gebreke daarvan bepaalt het scheidsgerecht de plaats van arbitrage. Art. 1037 lid 1 Rv luidt:
’1. De plaats van arbitrage wordt door de partijen bij overeenkomst bepaald en bij gebreke daarvan door het scheidsgerecht. (...)."
Het wordt sterk aangeraden dat partijen zelf een plaats van arbitrage overeenkomen. Opgemerkt zij dat partijen of het scheidsgerecht in de praktijk de keuze voor een bepaalde plaats niet of niet alleen laten afhangen van het als gevolg van de keuze toepasselijk arbitragerecht, doch veelal van de neutraliteit van een bepaald land, de woonplaats van de voorzitter van het scheidsgerecht, de geografische ligging en wat dies meer zij.1
Veelal wordt aangenomen dat partijen de plaatsbepaling kunnen opdragen aan een derde (anders dan het scheidsgerecht), zoals bijvoorbeeld (de daartoe bevoegde persoon of het daartoe bevoegde orgaan van) een arbitrage-instituut.
Zo bepaalt art. 14(1) ICC: "The place of arbitration shall be fixed by the Court unless agreed upon by the parties.". Ik roep in herinnering dat "the Court" niet het scheidsgerecht vormt, doch "the Court of Arbitration" dat als arbitrage-instituut arbitrages volgens de ICC Arbitration Rules administreert (zie art. 1 leden 1 en 2ICC Rules). Volgens de letterlijke tekst van art. 1037 leden 1 en 2 Rv is het niet mogelijk de bepaling van de plaats van arbitrage aan een derde (anders dan het scheidsgerecht), als bijvoorbeeld het arbitrage-instituut, op te dragen. Art. 1037 lid 1 verklaart daartoe immers alleen de partijen en het scheidsgerecht bevoegd. De wet bepaalt niet dat een derde de plaats mag bepalen of dat partijen van art. 1037 lid 1 Rv mogen afwijken. De bepaling moet daarom in beginsel van dwingend recht worden geacht. De wetgever heeft immers tot uitgangspunt genomen dat partijen niet mogen afwijken als de wet dat niet expliciet bepaalt. (zie 2.7).
Ook indien wij zouden aannemen dat op het uitgangspunt van de wetgever in het onderhavige geval geen uitzondering mag worden gemaakt en dat art. 1037 lid 1 Rv dwingend recht vormt, meen ik dat partijen "binnen de bepaling" de plaatsbepaling aan een derde kunnen opdragen.2 Hierbij is alleen al te denken aan de algemene bepalingen van vermogensrecht die (in elk geval bij ons) ook buiten het vermogensrecht kunnen worden toegepast en die het partijen mogelijk maken zich te laten vertegenwoordigen (art. 3:60 jo. art. 3:79 BW).3 Indien vorenstaande plaatsbepaling door een derde "binnen de bepaling" niet mogelijk wordt geacht, volgt mijns inziens uit de ratio van art. 1037 lid 1 Rv dat partijen de keuze voor de plaats van arbitrage aan een derde kunnen opdragen en dat de bepaling op dit punt geen dwingend recht vormt. Bijgevolg moet afwijking van art. 1037 lid 1 Rv mogelijk worden geacht. Het is de wetgever erom te doen dát een plaats van arbitrage komt vast te staan. Indien noch partijen, noch het scheidsgerecht de plaats van arbitrage bepalen, geldt de plaats van uitspraak die het scheidsgerecht in het arbitraal vonnis vermeldt als plaats van arbitrage (art. 1037 lid 2 Rv). Waarom zouden wij dan niet een gedelegeerde plaatsbepaling mogelijk achten? Ten slotte merk ik op dat de gedelegeerde plaatsbepaling buiten Nederland (met name in internationaal verband) alom is aanvaard. Ik wijs op het zojuist al genoemde art. 14 (1) ICC Rules.
Het is niet noodzakelijk dat de plaatsbepaling geschiedt in de overeenkomst tot arbitrage, doch ook dit moet worden aangeraden omdat de plaats van arbitrage in een zo vroeg mogelijk stadium dient vast te staan (zie 4.2.3.7). Indien partijen de plaats van arbitrage niet (in de overeenkomst tot arbitrage) hebben bepaald, betekent dit overigens niet dat als gevolg daarvan de overeenkomst tot arbitrage ongeldig is en voorts de arbitrage geen aanvang kan nemen (zie art. 1073 lid 2 Rv waaromtrent 7.2.3.6). Het scheidsgerecht is alsdan bevoegd de plaats van arbitrage te bepalen (art. 1037 lid 1 Rv) (zie ook 7.2.3.6 in fine).
Tot slot zij in deze paragraaf nog opgemerkt dat ingevolge de United Nations Convention on Contracts for the International Carriage of Goods Wholly or Partly by Sea, Rotterdam 2008 (de zgn. Rotterdam Rules) bepaalde partijen in bepaalde verhoudingen mogen kiezen voor arbitrage in met name genoemde plaatsen van arbitrage, dit zelfs in afwijking van de tussen partijen vooraf overeengekomen plaats van arbitrage (zie art. 75-78).4