Vgl. HR 8 juli 2008, NS 2008, 299.
HR, 13-10-2009, nr. 07/12734
ECLI:NL:HR:2009:BK0035
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-10-2009
- Zaaknummer
07/12734
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK0035
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK0035, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK0035
ECLI:NL:PHR:2009:BK0035, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK0035
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Noodweer. Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer doen steunen op de grond dat het niet aannemelijk heeft geacht dat zich een situatie voordeed waarin een reactie van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn lichaam. Het Hof heeft in dat verband overwogen dat verdachte ook op een andere wijze had kunnen reageren door bijvoorbeeld uit de keuken weg te gaan. Dat oordeel is in het licht van hetgeen is aangevoerd door de verdachte en diens raadsman, inhoudende dat de keuken waar het incident plaats had 2 à 3 m² is, en dat verdachte met zijn rug tegen de muur stond en niets kon, niet zonder meer begrijpelijk.
13 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 07/12734
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van de Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 12 oktober 2007, nummer 21/003617-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 22 december 2005 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] heeft gestompt tegen haar gezicht waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar het volgende aangevoerd:
a. door de verdachte:
"[Slachtoffer 1] kwam op me af stormen. Ze pakte een vergiet bij mijn kamer vandaan. Ze stormde weer op me af en begon met het vergiet op me in te slaan en met het vergiet om zich heen te zwaaien. Ze is flink, zo'n 75 kilogram en zit op karate. Ik heb me verweerd, het was noodweer. (...)
[Slachtoffer 1] zwaaide met het vergiet om zich heen. (...) [Slachtoffer 1] heeft eerst geslagen. Het keukentje waarin het incident plaatsvond is 2 à 3 vierkante meter."
b. door de raadsman:
"(...) de vraag is of er sprake was van noodweer. Er zijn maar twee relevante verklaringen, namelijk die van aangeefster en van verdachte. Aangeefster verklaart gezwaaid te hebben met een vergiet. Ik kan mij voorstellen dat dit bedreigend overkomt. Verdachte stond met zijn rug tegen de muur, hij kon niets. Ik acht de klap, anders dan de advocaat-generaal, proportioneel. (...) Ik verzoek ontslag van alle rechtsvervolging."
2.4. Het Hof heeft het door en namens de verdachte aangevoerde als volgt samengevat en verworpen:
"Namens de verdachte is ter terechtzitting betoogd dat hij behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer.
Namens verdachte is aangevoerd dat zijn huisgenote met het vergiet dreigend op hem afliep in een kleine keuken en dat hij haar heeft gestompt omdat hij werd aangevallen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat tussen verdachte en zijn huisgenote ruzie is ontstaan en dat de huisgenote met een vergiet in de richting van verdachte heeft gezwaaid. Het hof acht echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de vuistslag die verdachte in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lichaam. Verdachte had ook op andere wijze kunnen reageren, bijvoorbeeld door uit de keuken weg te gaan. Naar het oordeel van het hof was het slaan niet gerechtvaardigd en het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen."
2.5. Zoals volgt uit 's Hofs hiervoor onder 2.4 weergegeven overweging heeft het Hof de verwerping van het beroep op noodweer doen steunen op de grond dat het Hof het niet aannemelijk acht dat zich een situatie voordeed waarin een reactie van de verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn lichaam. Het Hof heeft in dat verband overwogen dat de verdachte ook op een andere wijze had kunnen reageren, bijvoorbeeld door uit de keuken weg te gaan. Dat oordeel is in het licht van hetgeen door de verdachte en diens raadsman is aangevoerd inhoudende dat de keuken waarin het incident plaatsvond twee à drie vierkante meter is en dat de verdachte met zijn rug tegen de muur stond en niets kon, niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft het beroep op noodweer derhalve op ontoereikende gronden verworpen.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 oktober 2009.
Conclusie 25‑08‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens ‘mishandeling’ veroordeeld tot een geldboete van € 300, -, subsidiair zes dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 22 december 2005 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] heeft gestompt tegen haar gezicht waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden’.
4.
Het middel klaagt over de verwerping van het beroep op noodweer.
5.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt het bestreden arrest in:
‘Namens de verdachte is ter terechtzitting betoogd dat hij behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer.
Namens verdachte is aangevoerd dat zijn huisgenote met het vergiet dreigend op hem afliep in een kleine keuken en dat hij haar heeft gestompt omdat hij werd aangevallen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat tussen verdachte en zijn huisgenote ruzie is ontstaan en dat de huisgenote met een vergiet in de richting van verdachte heeft gezwaaid. Het hof acht echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de vuistslag die verdachte in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lichaam. Verdachte had ook op andere wijze kunnen reageren, bijvoorbeeld door uit de keuken weg te gaan. Naar het oordeel van het hof was het slaan niet gerechtvaardigd en het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.’
6.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof hebben respectievelijk de verdachte en zijn raadsman, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, aldaar aangevoerd:
‘[Slachtoffer 1] kwam op me af stormen. Ze pakte een vergiet bij mijn kamer vandaan. Ze stormde weer op me af en begon met het vergiet op me in te slaan en met het vergiet om zich heen te zwaaien. Ze is flink, zo'n 75 kilogram en zit op karate. Ik heb me verweerd, het was noodweer. (…)
[Slachtoffer 1] zwaaide met het vergiet om zich heen. (…)
[Slachtoffer 1] heeft eerst geslagen. Het keukentje waarin het incident plaatsvond is 2 à 3 vierkante meter.’
‘Op zichzelf is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring. Dat men pijn ondervindt na een klap is een feit van algemene bekendheid. Maar de vraag is of er sprake was van noodweer. Er zijn maar twee relevante verklaringen, namelijk die van aangeefster en van verdachte. Aangeefster verklaart gezwaaid te hebben met een vergiet. Ik kan mij voorstellen dat dit bedreigend overkomt. Verdachte stond met zijn rug tegen de muur, hij kon niets. Ik acht de klap, anders dan de advocaat-generaal, proportioneel. Ik wil nog opmerken dat verdachte een transactie-aanbod heeft geweigerd omdat hij van mening is dat hij echt niet disproportioneel gehandeld heeft. Ik verzoek ontslag van alle rechtsvervolging’.
7.
De toelichting op het middel behelst de klacht dat onbegrijpelijk is dat het Hof het beroep op noodweer heeft verworpen met de overweging dat de verdachte op de aanval had kunnen reageren door uit de keuken weg te gaan. Daartoe wordt aangevoerd dat de raadsman van de verdachte ter zitting van het Hof heeft aangevoerd dat de verdachte met zijn rug tegen de muur stond en niets kon.
8.
In aanmerking genomen hetgeen de verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd — dat het incident plaatsvond in een keukentje van 2 à 3 vierkante meter, alsmede dat de verdachte met zijn rug tegen de muur stond en niets kon — is 's Hofs oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie nu de verdachte bijvoorbeeld uit de keuken weg had kunnen gaan niet zonder meer begrijpelijk.1. Het Hof heeft immers in het midden gelaten of de bewering dat de verdachte met zijn rug tegen de muur stond juist was. Voorts is het Hof voorbijgegaan aan de vraag of van de verdachte gevergd kon worden dat hij van de volgens het Hof voor hem bestaande mogelijkheid om de keuken te verlaten in de omstandigheden van het geval gebruik had moeten maken.2. Het middel klaagt derhalve terecht dat het Hof het beroep op noodweer op ontoereikende gronden heeft verworpen.
9.
Het middel slaagt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2009
Vgl. HR 13 juni 2006, LJN AW4459, NJ 2006, 371, HR 21 november 2006, LJN AX9177, NJ 2006, 650.