Rb. Den Haag, 28-01-2020, nr. NL19.29201
ECLI:NL:RBDHA:2020:1861
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
NL19.29201
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:1861, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 28‑01‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2020:1560
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Beroep niet tijdig / asiel / bijzondere omstandigheden / beslistermijn 8 weken.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.29203
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. J.P. Heinrich en mr. J.J. Balfoort).
Procesverloop
Op 2 december 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig I. Al Hraky, als tolk Arabisch. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 1 mei 2019 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank gaat ervan uit dat de asielaanvraag zal worden behandeld in de verlengde asiel (va) procedure. Bij brief van 13 november 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens is eiser op
2 december 2019 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Tot op heden is geen besluit genomen op de asielaanvraag van eiser.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.1.Het
beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft
genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het
bestuursorgaan is ontvangen.2.
3. Het bestuursorgaan beslist op een asielaanvraag in de va procedure in beginsel binnen zes maanden.3.Eiser heeft op 1 mei 2019 een asielaanvraag ingediend. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 1 november 2019 op de aanvragen had moeten beslissen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Daarmee staat vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
4. Het beroep is dus gegrond.
5. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen.4.Eiser heeft niet verzocht om de dwangsom door de rechtbank vast te laten stellen. Dat betekent dat verweerder dit met het nog te nemen besluit moet doen.5.
6. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de
rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak
wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Op grond van het derde lid van dit artikel kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
7. Verweerder heeft desgevraagd meegedeeld dat hij niet in staat is om een concrete datum of termijn te geven waarop eiser een besluit tegemoet kan zien. De huidige beslistermijn van vier weken die door deze rechtbank en zittingsplaats over het algemeen aan verweerder wordt opgelegd, wordt in elk geval niet gehaald. Daarin spelen de opgelopen achterstanden in 2018, die het gevolg zijn van een hoger dan verwachte instroom en de diverse samenstelling van de asielpopulatie nog steeds een rol. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de instroom nog altijd hoog is. Ook is de samenstelling van de instroom gewijzigd, waardoor verweerder geconfronteerd wordt met meer complexe zaken. Verweerder heeft inmiddels diverse maatregelen genomen om de achterstanden in te lopen en de overschrijdingen van de beslistermijn terug te dringen. Zo blijft verweerder personeel werven en wijst verweerder bijvoorbeeld op het “project kansrijk”. Dit project behelst het versneld beslissen op een groot aantal asielaanvragen van nationaliteiten die als kansrijk worden geacht. Een ander voorbeeld is een doelgerichte benadering waarbij gelijksoortige zaken en aanvragen in toenemende mate binnen één team worden afgedaan. Op dit moment lukt het verweerder echter nog steeds niet om binnen de wettelijke termijn te beslissen op de asielaanvragen in algemene asielprocedure en de va procedure. De verwachting is dat niet eerder dan in 2021 weer aan de beslistermijn kan worden voldaan. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het dan ook niet mogelijk om binnen een korte termijn te beslissen op de asielaanvraag van eiser. Deze omstandigheden maken ook dat van oplegging van een dwangsom geen extra prikkel (meer) uitgaat om aan de bestaande verplichting te voldoen. Het dwangsominstrument zou in dit geval – anders dan door de wetgever is beoogd - feitelijk slechts werken als sanctie achteraf of compensatie op te trage besluitvorming . Eiser heeft weliswaar belang bij een zo concreet mogelijk vooruitzicht op een besluit, maar hij is niet gebaat bij een termijn van de rechtbank die onder de gegeven omstandigheden niet haalbaar is. Verweerder verzoekt daarom aan de rechtbank om een op de situatie toegesneden maatwerkvoorziening inhoudende dat een termijn wordt gegeven van acht weken voor het inplannen van een eerste gehoor.
8. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval. De enige genoegdoening is dat eiser geld kan krijgen voor het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Ondanks dat een termijn van twee weken niet haalbaar is verzoekt eiser – om die reden- wel om deze termijn aan verweerder op te leggen.
9. De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de omstandigheden die verweerder heeft opgesomd, sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om verweerder een termijn van acht weken te geven om een eerste gehoor in te plannen. Verweerder heeft immers voldoende tijd gehad om een aanvang te maken met de asielprocedure van eiser. De rechtbank overweegt verder dat deze termijn voor eiser onvoldoende concrete duidelijkheid geeft over het moment dat er een besluit over de asielaanvraag zal worden genomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de oorspronkelijk beslistermijn ruimschoots is overschreden en dat het instellen van een beroep niet tijdig het enige pressiemiddel is dat eiser heeft Daarom vindt de rechtbank in dit geval een beslistermijn van acht weken voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser niet onredelijk. Van belang acht de rechtbank hierbij nog dat meer druk zetten op verweerder om snel te beslissen zijn doel voorbij schiet. Kortere termijnen worden sowieso niet gehaald en zullen dus niet tot snellere besluitvorming leiden. Het opleggen van een dwangsom met onhaalbaar korte termijnen betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de dwangsom meer het karakter van een boete krijgt, wat niet de bedoeling van de wetgever is geweest. Daarbij ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de inzet van verweerder om de achterstanden op een zorgvuldige wijze weg te werken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en
in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat
verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor
genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Het betoog van verweerder dat de hoogte van de dwangsom disproportioneel is volgt de rechtbank niet. Hierbij is van belang dat de oorspronkelijke beslistermijn ruimschoots is overschreden en dat verweerder alsnog acht weken krijgt om een besluit te nemen. Door het opleggen van beslistermijn van acht weken op straffe van een dwangsom blijft er voldoende druk op verweerder om de aanvraag van eiser voortvarend te behandelen, zonder dat de zorgvuldigheid van het onderzoek wordt doorkruist.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in aanwezigheid van mr. L. el Ouardiji, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑01‑2020
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb
Artikel 4:18, en artikel 8:55c van de Awb