CBb, 05-02-2014, nr. AWB 12/1113
ECLI:NL:CBB:2014:38
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
05-02-2014
- Zaaknummer
AWB 12/1113
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2014:38, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 05‑02‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Proceskostenveroordeling)
- Wetingang
Winkeltijdenwet; art. 6:10 Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak 05‑02‑2014
Inhoudsindicatie
ten onrechte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Zaaknummer: 12/1113
12500
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2014 in de zaak tussen
Hans Geveling Bemmel B.V., te Gendt, (Albert Heijn), appellante,
(gemachtigde: mr. M. Bekooy)
en
burgemeester en wethouders van Lingewaard, verweerders,
(gemachtigde: J.G.M. Peters).
Procesverloop
Bij brief van 21 december 2011 hebben verweerders Albert Heijn onder meer het volgende meegedeeld:
“Bovenstaande betekent dat aan Schepenkamp Beheer B.V. een ontheffing voor de zondagavondopenstelling van 16:00 uur tot 20:00 uur voor de periode vanaf 1 januari 2012 tot 1 juli 2013 zal worden verleend. Dit houdt ook in dat uw winkel (…) vanaf 1 januari 2012 op zon- en feestdagen (…) gesloten dient te zijn. (…) Ter bevestiging van de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst verwachten wij u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Bij besluit van 30 oktober 2012 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van appellante tegen genoemde brief niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Het College heeft daarna het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het bezwaar van appellante tegen de brief van 21 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan hebben verweerders ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift van 8 mei 2012 niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Appellante heeft voor de termijnoverschrijding geen verschoonbare reden gegeven. Verweerders zijn er daarbij van uitgegaan dat zij met hun brief van 21 december 2011, die is verzonden op 23 december 2011, hun besluit van 12 juli 2012 aan appellante bekend hebben gemaakt. Bij dat besluit hebben zij de aan appellante op grond van de Winkeltijdenwet verleende ontheffing voor de zondagavondopenstelling van haar supermarkt in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ingetrokken.
2.
Bij uitspraak van 18 januari 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:BZ3253) heeft het College beslist op een aantal andere beroepen van appellante tegen verschillende besluiten van verweerders, genomen in het kader van de (handhaving) van de Winkeltijdenwet. In deze uitspraak heeft het College overwogen dat verweerders op 12 juli 2011 hebben besloten de aan Albert Heijn bij besluit van 20 april 2011 op grond van de Winkeltijdenwet verleende ontheffing voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 in te trekken en dat het besluit van 12 juli 2011 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College heeft voorts op grond van de in rechtsoverweging 2.6 van de uitspraak genoemde overwegingen geoordeeld dat het besluit van 12 juli 2011 met de brief van 21 december 2011 niet op de in artikel 3:41 Awb voorgeschreven wijze - door toezending aan appellante - is bekendgemaakt. Het College heeft hieruit geconcludeerd dat Albert Heijn per 1 januari 2012 nog in het bezit was van een ontheffing op grond van de Winkeltijdenwet, zodat verweerders ten onrechte een preventieve last onder dwangsom hebben opgelegd ter zake van de openstelling van haar winkel op de zondagen 1 en 8 januari 2012.
3.
In het kader van de beoordeling van het thans voorliggende beroep ziet het College geen grond anders te oordelen over de bekendmaking van het besluit van 12 juli 2012 in verband met de brief van verweerders van 21 december 2011 dan in de uitspraak van 18 januari 2013. Het College neemt daartoe de in rechtsoverweging 2.6 van die uitspraak genoemde overwegingen hier over. Dit betekent dat verweerders in het bestreden besluit ten onrechte hebben aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het intrekkingsbesluit is aangevangen op 24 december 2011 en is geëindigd op 6 februari 2012.
4.
Niet gebleken is dat het besluit van 12 juli 2011 in de periode tussen 23 december 2011 en 8 mei 2012 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt aan appellante. Dit betekent dat het bezwaarschrift van 8 mei 2012 prematuur is ingediend. Nu het besluit van 12 juli 2011 evenwel reeds tot stand was gekomen, dient niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan, gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, Awb, achterwege te blijven. Verweerders hebben het bezwaar van appellante derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerders zullen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
6.
Verweerders worden veroordeeld in de proceskosten van appellante in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten vastgesteld op € 487,-- (1 punt voor het beroepschrift tegen een waarde per punt van € 487,-- per punt, waarbij het gewicht van de zaak op 1 (gemiddeld) is bepaald).
Beslissing
Het College:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerders op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van appellante van 8 mei 2012 met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt verweerders in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 487,--;
- -
bepaalt dat verweerders appellante het door haar betaalde griffierecht van € 310,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. E. van Kerkhoven