Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/90, 21 591, nr. 3, p. 63.
HR, 07-06-2019, nr. 18/04333
ECLI:NL:HR:2019:868
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-06-2019
- Zaaknummer
18/04333
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑06‑2019
ECLI:NL:HR:2019:868, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑06‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:3704
- Vindplaatsen
NLF 2019/1361 met annotatie van Egbert Monsma
V-N 2019/29.17 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2019/256 met annotatie van J.A. MONSMA
FED 2019/112 met annotatie van G. GROENEWEGEN
BNB 2019/149 met annotatie van P.G.M. JANSEN
NTFR 2019/1624 met annotatie van Mr. A. Dinée
Beroepschrift 07‑06‑2019
1. Cassatiemiddel
Als middel van cassatie draagt [X] voor:
Verzuim van vormen en/of schending van het recht, in het bijzonder artikel 73 juncto artikel 111 Waterschapswet, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd. Het Hof heeft ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen geoordeeld dat het hoger beroep van [X] ongegrond is, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de normbladen (hierna: de Normbladen) waar in de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Peel en Maasvallei 2015 en de daarbij behorende bijlagen (hierna: de Verordening) voor het bepalen van de heffingsmaatstaf naar wordt verwezen, niet door het waterschap Peel en Maasvallei (hierna: het Waterschap) bekend hoefden te worden gemaakt.
2. Juridisch Kader
2.1
Het juridisch kader zoals door het Hof uiteengezet in de uitspraak is onvolledig. [X] heeft hierop de hierna volgende aanvullingen. Daarbij merkt [X] wellicht ten overvloede, op dat de tekst van artikel 111 en 73 Waterschapswet nagenoeg identiek zijn aan de tekst van artikel 217 en 139 Gemeentewet. De feiten zijn door het Hof juist aangegeven onder r.o. 2.1 t/m 2.3 van de uitspraak. Hieruit blijkt dat niet tussen partijen in geschil is dat de Normbladen niet door het Waterschap zijn gepubliceerd.
Wetsgeschiedenis bij artikel 217 Gemeentewet
2.2
In de wetsgeschiedenis bij artikel 216 Gemeentewet (thans artikel 217 Gemeentewet) is opgemerkt1.:
‘De tekst van artikel 216 is vrijwel gelijk aan de tekst van het huidige artikel 270 van de gemeentewet. Het artikel schrijft voor dat alle voor de heffing en de invordering van een gemeentelijke belasting relevante elementen in de daartoe leidende gevallen in de belastingverordening dienen te worden opgenomen. Met betrekking tot gemeentelijke belastingen is de belastingverordening immers de belastingwet in materiële zin, krachtens welke de burgers worden of kunnen worden verplicht tot belastingbetaling. De belastingverordening dient derhalve alle essentialia te bevatten, waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden, alsmede de omstandigheden waaronder hij deze verschuldigd is.’
[Onderstreping door [X]
Rapport toetsing Belastingverordeningen
2.3
In het rapport Toetsing Belastingverordeningen van het Ministerie van Binnenlandse zaken2. wordt opgemerkt3.:
‘Een zekere mate van delegatie aan de uitvoerende macht hoeft aan de rechtsgeldigheid van de verordening niet in de weg te staan, mits de verordening zelf de bouwtekening en de bouwmaterialen voor de belastingverplichtingen bevat. Deze ‘gereedschappen’ mogen echter niet zo vaag zijn weergegeven dat de belastingplichtigen niet in staat zijn de omvang van de uit de verordening voortvloeiende verplichtingen te leren kennen en dat de rechter onvoldoende mogelijkheden heeft de juistheid te controleren van aanslagen die met toepassing van die gereedschappen zijn vastgesteld.’
[Onderstreping door [X]]
Jurisprudentie Hoge Raad
2.4
In navolging van de wetgever heeft uw Raad4. onder meer in 1985 reeds (ambtshalve) geoordeeld dat een belastingverordening op straffe van onverbindendheid de belastingplichtige inzicht dient te geven in het beloop van het te heffen bedrag:
‘5. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
5.1.
Artikel 270 van de gemeentewet bepaalt dat een gemeentelijke belastingverordening in de daartoe leidende gevallen de in die bepaling genoemde gegevens moet vermelden.
Met de woorden ‘in de daartoe leidende gevallen’ is blijkens de memorie van toelichting (bladzijde 23, linker kolom) behorende bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot evenvermelde bepaling, beoogd tot uitdrukking te brengen dat de desbetreffende gegevens slechts in de verordening behoeven te worden opgenomen voor zover zulks met het oog op de aard van de belasting mogelijk en nodig is.
5.2.
Wat betreft het tarief brengt zulks mede, dat de verordening niet — zoals artikel 269 (oud) van de gemeentewet voorschreef — het bedrag van de belasting behoeft te vermelden, maar dat ook op andere wijze kan worden aangegeven tot welke belastingverplichtingen het belastbare feit leidt, mits daarbij op voldoende duidelijke wijze aan de belastingplichtige inzicht wordt gegeven in het beloop van het van hem te heffen bedrag.’
[Onderstreping door […]]5.
2.5
Inzake de verwijzing naar normbladen in belastingverordeningen oordeelde uw Raad op 19 juni 2015 6.:
‘2.4.3.
De artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. In een geval waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN-normen, is aan voormelde eisen, mede naar hun strekking, voldaan indien de gemeente die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. (…).’
Advies Hoge Raad over ‘project standaardverordeningen’
2.6
In 1987 heeft, op verzoek van toenmalig staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw D.IJ.W. de Graaf-Nauta, uw Raad advies uitgebracht over het toepassen van standaardverordeningen voor gemeentelijke belastingen7.. Het voorstel was deze standaardverordeningen te doen vaststellen en publiceren in de Staatscourant door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, zodat gemeenten bij het vaststellen van de verordening eenvoudig konden verwijzen naar de standaardverordening. Het was de bedoeling dat gemeenteraden de essentialia zoals het tarief, de vrijstellingen en de datum van inwerkingtreding van de Verordening vast zouden stellen en dat voor de essentialia zoals het belastbare feit en de heffingsmaatstaf zou worden verwezen naar een door de staatssecretaris vastgestelde standaardverordening. Eén van de vragen aan de Hoge Raad was dan ook of artikel 270 Gemeentewet [thans artikel 217 Gemeentewet] toelaat dat niet alle onderdelen van de belastingverordening in één regeling zijn vervat.
2.7
De toenmalige President van uw Raad heeft het gevraagde advies op 23 november 1987 aan de staatssecretaris verschaft8.. Dit advies luidde als volgt:
‘De Hoge Raad stelt voorop dat het hier gaat om vragen van uitleg van geldend recht, en dat hij van gevoelen is dat hij zich, in verband met de mogelijkheid dat hij geroepen wordt over zulke vragen als cassatierechter te oordelen, in beginsel van adviezen daar omtrent behoort te onthouden. De onderhavige vragen van uitleg zijn echter van dien aard dat geen overwegend bezwaar ertegen bestaat daarvoor op dit beginsel een uitzondering te maken.
- 3.
De eerste van de gestelde vragen luidt: Mag de zinsnede in art. 269 van de gemeentewet ‘Bij het besluit tot invoering stelt de raad een belastingverordening vast,…’ zo ruim worden uitgelegd dat er ruimte bestaat om voor de tekst van de verordening te verwijzen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst.
Bij de beantwoording van die vraag dient voorop te staan dat de gemeenteraad de verordening vaststelt. De raad heeft daarbij de vrijheid gebruik te maken van een ontwerp. Daarbij maakt het geen verschil of de raad een ontwerp volgt dat is opgesteld door de eigen ambtenaren van de gemeente dan wel door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De Hoge Raad acht echter de enkele verwijzing naar de tekst van de standaardverordening zoals die in de Nederlandse Staatscourant is gepubliceerd niet voldoende. Bepaald zal moeten worden dat de tekst van de standaardverordening deel uitmaakt van de bij het besluit van de raad vastgestelde belastingverordening. De tekst van het model zal als in de verordening geïnsereerd moeten gelden.
- 4.
De tweede vraag is of artikel 270 van de gemeentewet toelaat dat niet alle onderdelen van de belastingverordening in één regeling zijn vervat. Zoals onder 2 werd opgemerkt. zal de standaardverordening deel van de door de raad vastgestelde belastingverordening moeten uitmaken. Artikel 270 lijkt niet uit te sluiten dat de raad een besluit neemt tot vaststelling van de belastingverordening waarin naast een regeling van de variabelen verwezen wordt naar de tekst die aan bet besluit is gehecht en welke van de verordening deel uitmaakt. Alsdan doet zich niet voor de situatie dat de onderdelen van de belastingverordening niet in één regeling zijn vervat. Aan het vereiste van artikel 270 van de gemeentewet is echter niet voldaan indien verwezen wordt naar een standaardverordening ten aanzien waarvan niet is bepaald dat zij van de door de raad vastgestelde verordening deel uit maakt.
In dit verband moet erop worden gewezen dat van belang is dat een ieder van de gehele tekst van de verordening kan kennisnemen. Het moet als in hoge mate ongewenst worden beschouwd dat men slechts kan kennisnemen van een tekst van de verordening waarin wordt verwezen naar een aflevering van de Nederlandse Staatscourant. Als minimumeis moet worden gesteld dat de door de gemeenteraad vastgestelde verordening nimmer ter beschikking wordt gesteld zonder de tekst van de standaardverordening.
- 5.
De derde vraag betreft de koninklijke goedkeuring voorgeschreven door artikel 271 van de gemeentewet: verkrijgt de standaardverordening waarnaar in de gemeentelijke belastingverordening wordt verwezen, ook de koninklijke goedkeuring door het Koninklijk Besluit waarbij de gemeentelijke belastingverordening wordt goedgekeurd? Het antwoord op die vraag luidt bevestigend indien in de gemeentelijke belastingverordening niet alleen wordt verwezen naar de tekst van de standaardverordening maar tevens wordt bepaald dat die tekst gehecht is aan en deel uitmaakt van de gemeentelijke verordening.’
[Onderstreping door […]]
2.8
Naar aanleiding van het advies van uw Raad heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat het op grond van de tekst van de Gemeentewet niet mogelijk was om het ‘project standaardverordeningen’ daadwerkelijk in te voeren.9.
Memorie van Toelichting bij wijziging Bekendmakingswet
2.9
In de Memorie van Toelichting bij de wijziging met ingang van 1 juli 2009 van de Bekendmakingswet en van enkele andere wetten heeft de wetgever aangegeven dat de Bekendmakingswet niet ziet op regelgeving van decentrale overheden10.:
‘3.2. Decentrale regelgeving
De Bekendmakingswet en de hiervoor genoemde grondwetsartikelen zien niet on de regelgeving van provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen. Met betrekking tot de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften van decentrale bestuursorganen worden regels gegeven in respectievelijk de Provinciewet, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet op de bedrijfsorganisatie en de wetten waarin de verschillende openbare beroepslichamen in het leven worden geroepen.’
3. Toelichting cassatiemiddel
3.1. Miskenning vereisten artikel 111 Waterschapswet
3.1.1
Het Hof komt in r.o. 4.11 tot het oordeel dat:
‘(…) de NEN-normen (zie 2.3) op zichzelf niet van invloed zijn op de wettelijk bepaalde heffingsmaatstaf, maar enkel van belang zijn voor de wijze van meting, bemonstering en analyse van de meetresultaten. Het arrest ECLI:NL:HR:2015:1669 brengt mee dat NEN-normen waarnaar wordt verwezen in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf bekend gemaakt moeten worden. Uit dit arrest volgt echter niet dat de NEN-normen waar Bijlage 1 naar verwijst ter inzage moeten worden gelegd of gepubliceerd moeten worden. De heffingsmaatstaf wordt in dit geval immers gevormd door de vervullingseenheden en de NEN-normen hebben betrekking op meting, bemonstering en analyse van de meetresultaten. Daarmee zijn de NEN-normen, alhoewel relevant voor het meten, bemonsteren en analyseren van de meetresultaten, indirect relevant ter bepaling van de vervuilingseenheden, maar zij zijn niet op te vatten als een cruciaal onderdeel van de heffingsmaatstaf. Om die reden vallen zij niet onder de publicatieverplichting van artikel 73 Wsw(vgl. uitspraak van het Hof van 19 mei 2017, 15/01261, ECLI:NL:GHSHE:2017:2218).’
3.1.2
Met dit oordeel miskent het Hof de vereisten van artikel 111 Waterschapswet. Het voorwerp van de belasting en de heffingsmaatstaf vormen twee van de essentialia die op grond van artikel 111 Waterschapswet in de belastingverordening moeten zijn geregeld en zijn dus essentieel voor de totstandkoming van de belastingschuld in materiële zin. In verband met het legaliteitsbeginsel moet de heffingsmaatstaf in de belastingverordening zelf zijn geregeld op zodanige wijze, dat voor de belastingplichtige duidelijk is hoeveel belasting hij of zij verschuldigd is indien zich ten aanzien van hem of haar een belastbaar feit voordoet.
3.1.3
Uit zowel de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 217 Gemeentewet11. als de jurisprudentie van uw Raad12. blijkt dat zonder menselijk handelen een belastingplichtige de omvang van zijn belastingschuld uit een belastingverordening moet kunnen afleiden. Daarmee in strijd is de te enge uitleg van artikel 111 Waterschapswet in het oordeel van het Hof. Dit baseert zijn oordeel enkel op het feit dat in de Waterschapswet en in de Verordening de omschrijving van de heffingsmaatstaf is opgenomen in de vorm van de term ‘vervuilingseenheden’. Dat voor de vullen en daarmee de heffingsgrondslag te bepalen. Daarmee is de uitspraak van het Hof onjuist althans onvoldoende gemotiveerd en onbegrijpelijk.
4. Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat 's Hof uitspraak onjuist is en in strijd met het recht, althans onvoldoende gemotiveerd en onbegrijpelijk. Derhalve verzoekt [X] uw Raad de bestreden uitspraak te vernietigen, het (hoger) beroep van [X] gegrond te verklaren en de aanslagen te vernietigen.
Wij verzoeken uw Raad tevens het Waterschap te veroordelen in de kosten van het cassatieberoep, vooralsnog bestaande uit de kosten van de door […] verleende rechtsbijstand.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑06‑2019
Rapport Toetsing Belastingverordeningen, Ministerie van Binnenlandse Zaken, juli 1987, onderdeel 5.2.2.3, blz 77–83 en blz. 82–83.
Het betreffende rapport wordt ook aangehaald door A-G Loeb in zijn conclusie bij Hoge Raad 26 juni 1996, nr. 30812, ECLI:NL:PHR:1996:AA1920, r.o. 3.1.7.
Hoge Raad, 22 juli 1985, rolnr. 22 780, ECLI:NL:HR:1985:AW8220.
Zie tevens onder 1.3 van het nader stuk van [X] in hoger beroep d.d. 2 januari 2018.
Hoge Raad, 19 juni 2015, nr. 14/00520, ECLI:NL:HR:2015:1669.
Zie ook het persbericht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van 2 juni 1987, nr. Q 20.
Dit advies van uw Raad is gepubliceerd in Belastingblad 7 / 30 maart 1988, pagina 175
Zie tevens onder 1.4 t/m 1.6 van het nader stuk van GPN in hoger beroep d.d. 2 januari 2018.
MvT, Kamerstukken II 2006/2007, 31 084, nr. 3, p. 7.
Zie hiervoor onder 2.2.
Zie hiervoor onder 2.4.
Uitspraak 07‑06‑2019
Partij(en)
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/04333
7 juni 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (voorheen [X] B.V.) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 september 2018, nrs. 17/00743 en 17/00744, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg (nrs. AWB 16/4093 en 16/4178) betreffende aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde (voorlopige) aanslagen in de zuiveringsheffing. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De directeur van Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is producent van houdbare champignons. Zij loost water dat in haar bedrijf is gebruikt via de gemeentelijke riolering, waarna het wordt gezuiverd door de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap Limburg. Aan belanghebbende is voor het adres [a-straat 1] te [Z] voor het jaar 2015 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 1.255.305 naar 26.500 vervuilingseenheden en een definitieve aanslag van € 1.230.999,45 naar 25.986,9 vervuilingseenheden. Tevens is aan belanghebbende voor het adres [b-straat 1] te [Q] voor het jaar 2015 een aanslag opgelegd van € 34.935,38 naar 737,5 vervuilingseenheden.
2.1.2.
De Verordening zuiveringsheffing Waterschap Peel en Maasvallei 2009, welk waterschap in 2017 is opgegaan in het Waterschap Limburg, (hierna: de verordening) bepaalt onder meer:
“Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
1 Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.
(…)
Artikel 6 Grondslag en heffingsmaatstaf
1 Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.
2 Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
3 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. (…)”
De in artikel 6, lid 3, van de verordening genoemde Bijlage 1 bepaalt onder meer:
“A.3.1 Algemeen, instelling en uitvoering van apparatuur
(…) De bemonstering geschiedt in overeenstemming met de geldende NEN 6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1)(…)
B. Analysevoorschriften
Paragraaf B.1 Algemeen
De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie–Instituut. De publicatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Nederlandse Staatscourant. Een wijziging in een normblad wordt eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de bekendmaking van de wijziging in de Nederlandse Staatscourant heeft plaatsgevonden.(…)
Paragraaf B.2 Analyse
De analyse van het monster geschiedt op de wijze, zoals is aangegeven in tabel B.(…)”
In tabel B wordt vervolgens voor de ontsluiting en meting van vervuilende stoffen verwezen naar NEN-normbladen (hierna: NEN-normen).
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de verordening onverbindend is omdat niet is voldaan aan de bekendmakingseis van artikel 73 Waterschapswet.
2.2.2.
Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Het Hof heeft overwogen dat de heffingsmaatstaf die is neergelegd in artikel 122f Waterschapwet vrijwel letterlijk is overgenomen in de verordening en dat de NEN-normen op zichzelf niet op die maatstaf van invloed zijn, maar enkel van belang zijn voor de wijze van meting, bemonstering en analyse van de meetresultaten. Daarmee zijn de NEN-normen indirect relevant ter bepaling van de vervuilingseenheden, maar niet op te vatten als een cruciaal onderdeel van de heffingsmaatstaf zodat zij niet onder de publicatieverplichting van artikel 73 Waterschapswet vallen, aldus het Hof. Het Hof heeft ten overvloede overwogen dat (een aantal) NEN-normen via internet gratis (is) zijn in te zien en dat voor dat geval geldt dat de toegankelijkheid en kenbaarheid van de NEN-normen voldoende zijn gewaarborgd.
2.3.
Het middel betoogt dat de heffingsmaatstaf is het aantal vervuilingseenheden, dat voor de invulling van die heffingsmaatstaf de NEN-normen noodzakelijk zijn zodat publicatie van die NEN-normen door het Waterschap verplicht is en dat daarvoor onvoldoende is dat een aantal normbladen vindbaar is op internet.
2.4.1.
De artikelen 73 en 111 Waterschapswet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar zuiveringsheffing wordt geheven. Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (vgl. Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 63).
2.4.2.
In de verordening is met betrekking tot de heffingsmaatstaf bepaald dat die maatstaf is het aantal vervuilingseenheden. De verordening bevat voorschriften voor meting, bemonstering en analyse om het aantal vervuilingseenheden vast te stellen. Dit geschiedt in overeenstemming met NEN-normen waarnaar in de verordening wordt verwezen. Deze NEN-normen zijn daarom essentieel voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf, zodat ten aanzien van die NEN-normen aan de kenbaarheidseis van de artikelen 73 en 111 van de Waterschapswet moet zijn voldaan.
2.4.3.
De in 2.4.1 genoemde artikelen uit de Waterschapswet zijn vergelijkbaar met de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet en moeten op dezelfde wijze worden uitgelegd.
2.4.4.
In het arrest van 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1669, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien in een belastingverordening wordt verwezen naar een normblad NEN, aan de kenbaarheidseisen van de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet, mede naar hun strekking, is voldaan indien de gemeente die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden.
2.4.5.
In het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:143, is daaraan toegevoegd dat in het algemeen ook aan die kenbaarheidseisen zal zijn voldaan indien een belastingverordening voor dergelijke normen verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst daarvan, en in die belastingverordening de correcte volledige titel van die tekst alsmede het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant worden vermeld. Tevens is in dat arrest geoordeeld dat in een geval waarin vaststaat dat de normen in de Staatscourant zijn gepubliceerd maar het publicatiejaar en –nummer niet in de belastingverordening zijn vermeld, van geval tot geval moet worden beoordeeld of desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan.
2.4.6.
In dit geval staat vast dat de verordening geen verwijzing bevat naar een publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant waarin de in de verordening vermelde NEN-normen zijn gepubliceerd.
2.4.7.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.
2.5.
Het verwijzingshof moet beoordelen of die NEN-normen ter inzage zijn gelegd op de in het arrest van 19 juni 2015 vermelde wijze, dan wel met betrekking tot die normen desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan. Daarbij heeft dan als uitgangspunt te gelden dat aan de kenbaarheidseisen alleen is voldaan indien de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor een ieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normen buiten twijfel is.
3. Proceskosten
De directeur van Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
draagt de directeur van Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 508, en
veroordeelt de directeur van Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.