Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen
Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/:Verhandeling
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/
Verhandeling
Documentgegevens:
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS439412:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II, 1995-1996, 24 702, nr. 3 (Memorie van toelichting), p. 22.
Van Solinge 2000, p. 71.
Koster 2009, p. 301.
Het eerste ontwerp leek wel de mogelijkheid voor afsplitsing open te laten. Zie hiervoor: Kamerstukken II, 1995-1996, 24 702, nr. 1-2 (Voorstel van wet), p. 12 en Buijn 1996, p. 23 en 35.
Kamerstukken II, 1995-1996, 24 702, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 13.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Volgens de hoofdregel van artikel 2 lid 1 en artikel 21 lid 1 Zesde richtlijn en artikel 2:334e lid 1 BW worden de aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder van alle verkrijgende vennootschappen. Artikel 17 lid sub b Zesde richtlijn staat toe dat de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap aandeelhouder worden van een verkrijgende vennootschap of van de verkrijgende vennootschappen overeenkomstig de in het splitsingsvoorstel vastgestelde toescheiding. Krachtens deze bepaling hebben lidstaten de mogelijkheid de splitsingswetgeving zodanig vorm te geven, dat niet alleen het vermogen van de gesplitste vennootschap wordt gesplitst, maar ook de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap van elkaar worden gescheiden. De Zesde richtlijn biedt de mogelijkheid dat aandeelhouders in een andere verhouding aandeelhouder worden van de verkrijgende vennootschap dan zij aandeelhouder waren in de splitsende vennootschap. Nederland heeft van de door de Zesde richtlijn geboden mogelijkheid gebruik gemaakt en in artikel 2:334cc BW de ‘ruziesplitsing’ ingevoerd.
In de Memorie van toelichting is opgemerkt dat artikel 2:334cc BW de mogelijkheid biedt de aandeelhouders uit elkaar te halen wanneer er sprake is van onenigheid tussen groepen aandeelhouders over de met verschillende onderdelen van de vennootschap te volgen koers.1 In de omvangrijke literatuur die is verschenen naar aanleiding van artikel 2:334cc wordt deze splitsing dan ook wel de ‘ruziesplitsing’ genoemd. Hierbij dient te worden aangetekend dat er in het geheel geen sprake hoeft te zijn van enige vorm van onenigheid tussen aandeelhouders om van deze vorm van splitsing gebruik te maken, onenigheid tussen aandeelhouders is geen vereiste voor toepassing voor deze vorm van splitsing.2 Omdat ruzie tussen aandeelhouders geen wettelijk vereiste is, kiest Koster voor het gebruik van de term ‘aandeelhouderssplitsing’.3 In het vervolg zal telkens worden gesproken over ‘ruziesplitsing’, omdat in de meeste literatuur die naar aanleiding van artikel 2:334cc BW is verschenen deze term wordt gebruikt.
De ‘ruziesplitsing’ kan gebruikt worden voor de ontvlechting van joint ventures. De joint-venture vennootschap kan worden gesplitst, de aandeelhouders van de joint venture krijgen aandelen toegekend in de verkrijgende vennootschappen. Na de splitsing kunnen vervolgens de verkrijgende vennootschappen worden weggefuseerd in de aandeelhouder, de vroegere joint venturepartner.
Hoewel artikel 17 lid 1 sub b Zesde richtlijn deel uitmaakt van Hoofdstuk I van de Zesde richtlijn, waarin de splitsing door middel van overneming is geregeld, is artikel 17 lid 1 sub b ook van toepassing op de splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen op basis van de schakelbepaling van artikel 22 lid 1 Zesde richtlijn en op de splitsing waarbij de gesplitste vennootschap niet ophoudt te bestaan (artikel 25 Zesde richtlijn). Op basis van de Zesde richtlijn is het mogelijk dat de verkrijgende vennootschappen, waarin aandeelhouders van de gesplitste vennootschap aandeelhouder worden overeenkomstig de in het splitsingsvoorstel vastgestelde toescheiding, in het kader van de splitsing nieuw worden opgericht en ook kan deze splitsingsmogelijkheid gebruikt worden in geval van afsplitsing.
De Nederlandse wetgever heeft – zij het ten dele – gebruik gemaakt van deze mogelijkheden van de Zesde richtlijn. In artikel 2:334cc lid 1 BW is de regel opgenomen dat (alleen) in het geval van zuivere splitsing de akte van splitsing kan bepalen dat onderscheiden aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder worden van onderscheiden verkrijgende vennootschappen. De Nederlandse wetgever heeft deze mogelijkheid van ‘ruziesplitsing’ niet opgenomen voor afsplitsing.4 Wel is het mogelijk dat de verkrijgende vennootschappen reeds bestaan ten tijde van de splitsing of in het kader van de splitsing nieuw worden opgericht.
De splitsingsmogelijkheid van artikel 2:334cc BW geldt alleen voor zuivere splitsing waarbij onderscheiden aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder worden van onderscheiden verkrijgende vennootschappen. Naar de letter biedt artikel 2:334cc BW niet de mogelijkheid dat de aandeelhouders na de splitsing gezamenlijk aandeelhouder worden van de verkrijgende vennootschappen, maar in een andere verhouding dan zij aandeelhouder waren van de splitsende vennootschap. Indien bijvoorbeeld twee aandeelhouders ieder 50% van de aandelen van de splitsende vennootschap houden, kan de ruziesplitsing niet gebruikt worden om de ene aandeelhouder voor 40% aandeelhouder te laten zijn in een verkrijgende vennootschap en de andere aandeelhouder voor 60%. Dit is ook nog eens bevestigd in de Nota naar aanleiding van het verslag.5 De minister motiveert dat bij gebruik van de splitsingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2:334cc waarbij de aandeelhouders aandeelhouder worden van de verkrijgende vennootschappen, zij het in een andere verhouding dan bij de splitsende vennootschap het geval was, de patstelling tussen de aandeelhouders niet opgeheven wordt en dat de ‘ruzie’, ook al is dat geen wettelijk, noch een buitenwettelijk vereiste voor toepassing van artikel 2:334cc BW, zou kunnen voortduren in de verkrijgende vennootschap. Naar mijn mening is deze visie van de minister niet geheel juist. Wanneer één van de aandeelhouders in de nieuwe vennootschap een meerderheidsbelang krijgt, zal deze aandeelhouder de meeste besluiten in de vennootschap kunnen nemen en daarbij niet of minder gehinderd worden door de andere aandeelhouders, die een minderheidsbelang hebben.
Voorts is het naar mijn mening maar de vraag of de visie van de minister dat ‘onevenredige splitsing’, de splitsing waarbij de aandeelhouders niet ‘uit elkaar’ worden gehaald, maar aandeelhouder worden van de verkrijgende vennootschappen in een andere verhouding dan zij aandeelhouder waren in de splitsende vennootschap, niet mogelijk is, thans nog stand kan houden. Met ingang van 1 juli 2011 is de ‘evenredige splitsing’ als implementatie van artikel 22 lid 5 Zesde richtlijn opgenomen in artikel 2:334hh lid 2 BW, op basis waarvan bij evenredige splitsing een minder zware procedure hoeft te worden gevolgd (zie tevens paragraaf 3.8.8.). Als de Nederlandse wet alleen maar zou voorzien in evenredige splitsingen en niet in onevenredige splitsingen, vraag ik mij af wat de meerwaarde is van de uitgebreide procedure tot splitsing die is opgenomen in Afdeling 2.7.4. BW en 2.7.5. BW voor de splitsingen die (i) niet evenredig zijn of die (ii) niet een ruziesplitsing zijn. Ik neem daarom aan dat ook krachtens het Nederlandse recht onevenredige splitsingen mogelijk zijn.